Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Offering van de eerstelingen aller vruchten, met een schone belijdenis, dankzegging en vrolijkheid voor den HEERE, vs. 1, enz. Alsook van de driejarige tienden, 12. Bevestiging van het verbond tussen God en Zijn volk van weerszijden, 16. |
Het offer der eerstelingen |
1 VOORTS zal het geschieden, wanneer gij zult gekomen zijn in het land dat u de HEERE uw God ten erve geven zal, en gij dat erfelijk zult bezitten en daarin wonen, | | |
2 Zo zult gij nemen van de aeerstelingen van alle vrucht des lands, die gij opbrengen zult van uw land dat u de HEERE uw God geeft, en zult ze in een korf leggen; en gij zult heengaan tot de plaats die de HEERE uw God verkoren zal hebben om Zijn Naam aldaar te doen wonen. | | a Ex. 23:19; 34:26. Lev. 2:14; 23:10. Num. 15:17. Ex. 23:19 De eerstelingen der eerste vruchten uws lands zult gij in het huis des HEEREN uws Gods brengen. Gij zult het bokje niet koken in de melk zijner moeder. Ex. 34:26 De eerstelingen van de eerste vruchten uws lands zult gij in het huis des HEEREN uws Gods brengen. Gij zult het bokje in de melk zijner moeder niet koken. Lev. 2:14 En zo gij den HEERE een spijsoffer der eerste vruchten offert, zult gij het spijsoffer uwer eerste vruchten van groene aren bij het vuur gedord, dat is het kleingebroken graan van volle groene aren, offeren. Lev. 23:10 Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Als gij in het land zult gekomen zijn hetwelk Ik u geven zal, en gij zijn oogst zult inoogsten, dan zult gij een garve der eerstelingen van uw oogst tot den priester brengen. Num. 15:17 Voorts sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
3 En gij zult komen tot den priester dewelke in die dagen zijn zal, en tot hem zeggen: Ik verklaar heden voor den HEERE uw God, dat ik gekomen ben in het land hetwelk de HEERE onzen vaderen gezworen heeft ons te zullen geven. | | |
4 En de priester zal den korf van uw hand nemen, en hij zal dien voor het altaar des HEEREN uws Gods nederzetten. | | |
5 Dan zult gij voor het aangezicht des HEEREN uws Gods betuigen en zeggen: Mijn 1vader was een 2bedorven 3Syriër, en hij btoog af naar Egypte en verkeerde aldaar als vreemdeling met weinig 4volk; maar hij werd aldaar tot een groot, machtig en menigvuldig volk. | | 1 Dat is, voorvader, namelijk Jakob. |
2 Of: vergaande, verloren gaande, dat is, nabij om te vergaan (als dikwijls, een verloren schaap, dat is, verbijsterd en in gevaar zijnde van vergaan) ten aanzien van al het ongelijk dat hem zijn schoonvader aangedaan had, mitsgaders andere moeilijkheden en zwarigheden die hij zo in den dienst bij Laban, als in en na het wederkeren vandaar geleden heeft. Vgl. Genesis 31; 33; 34; 37 en 47:9. Deze belijdenis diende ter ere Gods, Die het aanstaande verderf van Jakob en zijn ganse geslacht volgens Zijn beloften wonderbaarlijk had verhoed. Genesis 31 TOEN hoorde hij de woorden der zonen van Laban, zeggende: Jakob heeft genomen alles wat van onzen vader was; en van hetgeen dat van onzen vader was, heeft hij al deze heerlijkheid gemaakt. Genesis 33 EN Jakob hief zijn ogen op en zag, en zie, Ezau kwam, en vierhonderd mannen met hem. Toen verdeelde hij de kinderen onder Lea en onder Rachel en onder de twee dienstmaagden. Genesis 34 EN Dina, de dochter van Lea, die zij Jakob gebaard had, ging uit om de dochteren van dat land te bezien. Gen. 37:9 En hij droomde nog een anderen droom, en verhaalde dien aan zijn broederen; en hij zeide: Zie, ik heb nog een droom gedroomd; en zie, de zon en de maan en elf sterren bogen zich voor mij neder. |
3 Ten aanzien van zijn langdurige woning in Syrië bij Laban; anderszins was hij in het land Kanaän geboren. Anders: bedorven van den Syriër, te weten Laban, Gen. 25:20. Gen. 25:20 En Izak was veertig jaar oud, als hij Rebekka, de dochter van Béthuël den Syriër, uit Paddan-Aram, de zuster van Laban den Syriër, zich ter vrouw nam. |
b Gen. 46:1. Gen. 46:1 EN Israël verreisde met al wat hij had en hij kwam te Berséba, en hij offerde offeranden aan den God van zijn vader Izak. |
4 Hebr. mannen. |
6 Doch de Egyptenaars deden ons kwaad en verdrukten ons, en legden ons een harden dienst op. | | |
7 Toen riepen wij tot den HEERE, den God onzer vaderen; en de HEERE cverhoorde onze stem en 5aanzag onze ellende en onzen arbeid en onze onderdrukking. | | c Ex. 2:23. Ex. 2:23 En het geschiedde na vele dezer dagen, als de koning van Egypte gestorven was, dat de kinderen Israëls zuchtten en schreeuwden over den dienst; en hun gekrijt over hun dienst kwam op tot God. |
5 Zie Gen. 16 op vers 13. Gen. 16:13 (kt.) En zij noemde den Naam des HEEREN, Die tot haar sprak: Gij God des aanziens; want zij zeide: Heb ik ook hier gezien naar Dien Die mij aanziet? |
8 En de HEERE voerde ons uit Egypte door een sterke hand en door een uitgestrekten arm en door groten schrik, en door tekenen en door wonderen. | | |
9 En Hij heeft ons gebracht tot deze plaats, en Hij heeft ons dit land gegeven, een land vloeiende van melk en honing. | | |
10 En nu, zie, ik heb gebracht de eerstelingen van de vrucht dezes lands dat Gij, HEERE, mij gegeven hebt. Dan zult gij ze nederzetten voor het aangezicht des HEEREN uws Gods, en zult u buigen voor het aangezicht des HEEREN uws Gods; | | |
11 En gij zult vrolijk zijn over al het goede dat de HEERE uw God u en uw huis gegeven heeft; gij, en de Leviet, en de vreemdeling die in het midden van u is. | | |
De driejarige tienden |
12 Wanneer gij 6zult geëindigd hebben dalle tienden van uw inkomen te vertienden in het derde jaar, zijnde een jaar der tienden, dan zult gij aan den Leviet, aan den vreemdeling, aan den wees en aan de weduwe geven, dat zij in uw 7poorten eten en verzadigd worden. | | 6 Dat is, alle tienden bijeen zult gebracht hebben. Zie van de tienden Lev. 27 op vers 30. Lev. 27:30 (kt.) Ook alle tienden des lands, van het zaad des lands, van de vrucht van het geboomte, zijn des HEEREN; zij zijn den HEERE heilig. |
d Lev. 27:30. Num. 18:24. Lev. 27:30 Ook alle tienden des lands, van het zaad des lands, van de vrucht van het geboomte, zijn des HEEREN; zij zijn den HEERE heilig. Num. 18:24 Want de tienden der kinderen Israëls, die zij den HEERE tot een hefoffer zullen offeren, heb Ik aan de Levieten ter erfenis gegeven; daarom heb Ik tot hen gezegd: Zij zullen in het midden der kinderen Israëls geen erfenis erven. |
7 Dat is, steden of plaatsen uwer woning. |
13 En gij zult voor het aangezicht des HEEREN uws Gods zeggen: Ik heb het 8heilige uit het huis weggenomen en heb het ook aan den Leviet en aan den vreemdeling, aan den wees en aan de weduwe gegeven, enaar al Uw geboden die Gij mij geboden hebt; ik heb niets van Uw geboden overtreden en niets vergeten. | | 8 Versta de tienden die den Heere geheiligd waren voor den Leviet, vreemdeling, enz. |
e Deut. 14:27. Deut. 14:27 Maar den Leviet die in uw poorten is, dien zult gij niet verlaten; want hij heeft geen deel noch erve met u. |
14 Ik heb daarvan niet gegeten 9in mijn leed en heb daarvan niets weggenomen 10tot iets onreins, noch daarvan gegeven 11tot een dode; ik ben der stem des HEEREN mijns Gods gehoorzaam geweest, ik heb gedaan naar alles wat Gij mij geboden hebt. | | 9 Dat is, in mijn tegenspoed; ofschoon het mij niet welging, heb ik evenwel de tienden voor mij niet aangetast. Of: in mijn rouw, waardoor het onrein zou zijn geworden, waarop de volgende woorden mede zien. |
10 Dat is, tot enig onrein gebruik of in onreinheid, dat is, zodat ik daardoor zou verontreinigd zijn. |
11 Tot enigen leedmaaltijd of begraving der doden, waarin men zulks met enigen schijn van heiligheid zou mogen zoeken te excuseren en nochtans verontreinigd worden. |
15 Zie nederwaarts van Uw heilige woning, van den hemel, en zegen Uw volk, 12Israël, en het land dat Gij ons gegeven hebt, gelijk als Gij onzen vaderen gezworen hebt, een land van melk en honing vloeiende. | | 12 Dat is, de kinderen of nakomelingen van Israël of Jakob. |
Bevestiging van het verbond |
16 Te dezen dage gebiedt u de HEERE uw God deze inzettingen en rechten te doen; houd dan en doe dezelve met uw ganse hart en met uw ganse ziel. | | |
17 13Heden fhebt gij den HEERE doen 14zeggen, dat Hij u 15tot een God zal zijn, en dat gij zult wandelen in Zijn wegen en houden 16Zijn inzettingen en Zijn geboden en Zijn rechten, en dat gij Zijner stem zult gehoorzaam zijn. | | 13 Dat is, te dezen tijde is het verbond, eertijds met Abraham en zijn zaad opgericht, vernieuwd en door de vervulling van Gods belofte en het bewijs uwer dankbaarheid bekrachtigd. |
f Gen. 17:7. Gen. 17:7 En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u. |
14 Dat is, verklaren, beloven; en zo in het volgende vers. |
15 Zie Gen. 17 op vers 7. Gen. 17:7 (kt.) En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u. |
16 Zie Deut. 5 op vers 31. Deut. 5:31 (kt.) Maar gij, sta hier bij Mij, dat Ik tot u spreke al de geboden en inzettingen en rechten, die gij hun leren zult, dat zij ze doen in het land hetwelk Ik hun geven zal om dat te erven. |
18 En de HEERE heeft u heden doen zeggen, dat gij Hem tot een gvolk des eigendoms zult zijn, gelijk als Hij u gesproken heeft, en dat gij al Zijn geboden zult houden; | | g Ex. 19:5. Deut. 7:6; 14:2. Ex. 19:5 Nu dan, indien gij naarstiglijk Mijn stem zult gehoorzamen en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijne. Deut. 7:6 Want gij zijt een heilig volk den HEERE uw God; u heeft de HEERE uw God verkoren, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zoudt zijn uit alle volken die op den aardbodem zijn. Deut. 14:2 Want gij zijt een heilig volk den HEERE uw God, en u heeft de HEERE verkoren om Hem tot een volk des eigendoms te zijn, uit al de volken die op den aardbodem zijn. |
19 hOpdat Hij u alzo boven al de volken die Hij gemaakt heeft, 17hoog zette, tot lof en tot een naam en tot 18heerlijkheid; en opdat gij een heilig volk zijt den HEERE uw God, gelijk als Hij gesproken heeft. | | h Deut. 4:7. Deut. 4:7 Want wat groot volk is er, hetwelk de goden zo
nabij zijn, als de HEERE onze God, zo dikwijls wij Hem aanroepen? |
17 U alzo doe uitsteken, dat gij boven alle volken geroemd, vermaard en verheerlijkt zijt; en dat tot prijs en heerlijkheid van Gods hogen en heerlijken Naam, Die de enige Auteur is van allen genadigen, zo geestelijken als lichamelijken zegen. Vgl. Deut. 10 op vers 21. Deut. 28:1. 2 Sam. 7:23. Jer. 33:9, enz. Deut. 10:21 (kt.) Hij is uw Lof en Hij is uw God, Die bij u gedaan heeft deze grote en vreselijke dingen, die uw ogen gezien hebben. Deut. 28:1 EN het zal geschieden, indien gij der stem des HEEREN uws Gods vlijtiglijk zult gehoorzamen, waarnemende te doen al Zijn geboden die ik u heden gebied, zo zal de HEERE uw God u hoog zetten boven alle volken der aarde. 2 Sam. 7:23 En wie is gelijk Uw volk, gelijk Israël, een enig volk op aarde, hetwelk God is heengegaan Zich tot een volk te verlossen, en om Zich een Naam te zetten en om voor ulieden deze grote en verschrikkelijke dingen te doen aan Uw land, voor het aangezicht Uws volks, dat Gij U uit Egypte verlost hebt, de heidenen en hun goden verdrijvende. Jer. 33:9 En het zal Mij zijn tot een vrolijken naam, tot een roem en tot een sieraad bij alle heidenen der aarde, die al het goede zullen horen dat Ik hun doe; en zij zullen vrezen en beroerd zijn over al het goede en over al den vrede, dien Ik haar beschik. |
18 Of: sieraad, smuk. |