Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Wie niet in de vergadering des HEEREN mogen komen |
1 DIE door plettering verwond of uitgesneden is aan de mannelijkheid, zal in de vergadering des HEEREN niet komen. |
2 Geen bastaard zal in de vergadering des HEEREN komen; zelfs zijn tiende geslacht zal in de vergadering des HEEREN niet komen. |
3 Geen aAmmoniet noch Moabiet zal in de vergadering des HEEREN komen; zelfs hun tiende geslacht zal in de vergadering des HEEREN niet komen tot in eeuwigheid; a Neh. 13:1. |
a Neh. 13:1 TE dien dage werd er gelezen in het boek van Mozes voor de oren des volks; en daarin werd geschreven gevonden, dat de Ammonieten en Moabieten niet zouden komen in de gemeente Gods tot in eeuwigheid; |
4 Ter oorzake dat zij ulieden op den weg niet tegengekomen zijn met brood en met water, als gij uit Egypte uittoogt; en omdat hij tegen u gehuurd heeft bBíleam, den zoon van Beor, van Pethor uit Mesopotámië, om u te vloeken. b Num. 22:3, 4, 5, enz. |
b Num. 22:3 Zo vreesde Moab zeer voor het aangezicht dezes volks, want het was veel; en Moab was beangstigd voor het aangezicht van de kinderen Israëls. Num. 22:4 Derhalve zeide Moab tot de oudsten der Midianieten: Nu zal deze gemeente oplekken al wat rondom ons is, gelijk de os de groente des velds oplekt. Te dien tijde nu was Balak, de zoon van Zippor, koning der Moabieten. Num. 22:5 Die zond boden aan Bíleam, den zoon van Beor, te Pethor, hetwelk aan de rivier is, in het land der kinderen zijns volks, om hem te roepen, zeggende: Zie, er is een volk uit Egypte getogen; zie, het heeft het gezicht des lands bedekt en het blijft liggen recht tegenover mij. |
5 Doch de HEERE uw God heeft naar Bíleam niet willen horen, maar de HEERE uw God heeft u den vloek in een zegen veranderd, omdat de HEERE uw God u liefhad. |
6 Gij zult hun vrede en hun best niet zoeken, al uw dagen in eeuwigheid. |
7 Den Edomiet zult gij voor geen gruwel houden, want hij is uw broeder; den Egyptenaar zult gij voor geen gruwel houden, want gij zijt een vreemdeling geweest in zijn land. |
8 Aangaande de kinderen die hun zullen geboren worden in het derde geslacht, elk van die zal in de vergadering des HEEREN komen. |
Reinheid van het veldleger |
9 Wanneer het leger uittrekt tegen uw vijanden, zo zult gij u wachten voor alle kwade zaak. |
10 Wanneer iemand onder u is die niet rein is, door enig toeval des nachts, die zal tot buiten het leger uitgaan; hij zal tot binnen het leger niet komen. |
11 Maar het zal geschieden, dat hij zich tegen het naken van den avond met water zal baden; en als de zon ondergegaan is, zal hij tot binnen het leger komen. |
12 Gij zult ook een plaats hebben buiten het leger, en daarheen zult gij uitgaan naar buiten. |
13 En gij zult een schopje hebben nevens uw gereedschap; en het zal geschieden als gij buiten gezeten hebt, dan zult gij daarmede graven en u omkeren, en bedekken wat van u uitgegaan is. |
14 Want de HEERE uw God wandelt in het midden van uw leger, om u te verlossen en om uw vijanden voor uw aangezicht te geven; daarom zal uw leger heilig zijn, opdat Hij niets schandelijks onder u zie en achterwaarts van u afkere. |
Verschillende voorschriften |
15 Gij zult een knecht aan zijn heer niet overleveren, die van zijn heer tot u ontkomen zal zijn. |
16 Hij zal bij u blijven in het midden van u, in de plaats die hij zal verkiezen, in een van uw poorten waar het goed voor hem is; gij zult hem niet verdrukken. |
17 Er zal geen hoer zijn onder de dochteren Israëls; en er zal geen schandjongen zijn onder de zonen Israëls. |
18 Gij zult geen hoerenloon noch hondenprijs in het huis des HEEREN uws Gods brengen tot enige gelofte; want ook die beide zijn den HEERE uw God een gruwel. |
19 Gij zult aan uw broeder niet cwoekeren met woeker van geld, met woeker van spijze, met woeker van enig ding waarmede men woekert. c Ex. 22:25. Lev. 25:36. Neh. 5:2, enz. Luk. 6:34, 35. |
c Ex. 22:25 Indien gij Mijn volk dat bij u arm is, geld leent, zo zult gij tegen hetzelve niet zijn als een woekeraar; gij zult op hetzelve geen woeker leggen. Lev. 25:36 Gij zult geen woeker noch overwinst van hem nemen, maar gij zult vrezen voor uw God, opdat uw broeder bij u leve. Neh. 5:2 Want er waren die zeiden: Onze zonen en onze dochters, wij zijn velen; daarom hebben wij koren opgenomen, opdat wij eten en leven. Luk. 6:34 En indien gij leent dengenen van welke gij hoopt weder te ontvangen, wat dank hebt gij? Want ook de zondaars lenen den zondaars, opdat zij evengelijk weder mogen ontvangen. Luk. 6:35 Maar hebt uw vijanden lief, en doet goed, en leent zonder iets weder te hopen; en uw loon zal groot zijn, en gij zult kinderen des Allerhoogsten zijn; want Hij is goedertieren over de ondankbaren en bozen. |
20 Aan den vreemde zult gij woekeren, maar aan uw broeder zult gij niet woekeren; opdat u de HEERE uw God zegene in alles waaraan gij uw hand slaat, in het land waar gij naartoe gaat om dat te erven. |
21 Wanneer gij den HEERE uw God deen gelofte zult beloofd hebben, gij zult niet vertrekken die te betalen; want de HEERE uw God zal ze zekerlijk van u eisen, en zonde zou in u zijn. d Num. 30:2. |
d Num. 30:2 Wanneer een man den HEERE een gelofte zal beloofd of een eed zal gezworen hebben, zijn ziel met een verbintenis verbindende, zijn woord zal hij niet ontheiligen; naar alles wat uit zijn mond gegaan is, zal hij doen. |
22 Maar als gij nalaat te beloven, zo zal het geen zonde in u zijn. |
23 Wat uit uw lippen gaat, zult gij houden en doen; gelijk als gij den HEERE uw God een vrijwillig offer beloofd hebt, dat gij met uw mond gesproken hebt. |
24 Wanneer gij gaan zult in uws naasten wijngaard, zo zult gij druiven eten naar uw lust tot uw verzadiging; maar in uw vat zult gij niets doen. |
25 Wanneer gij zult gaan in uws naasten estaande koren, zo zult gij de aren met uw hand afplukken; maar de sikkel zult gij aan uws naasten staande koren niet bewegen. e Matth. 12:1. |
e Matth. 12:1 IN dien tijd ging Jezus op een sabbatdag door het gezaaide, en Zijn discipelen hadden honger en begonnen aren te plukken en te eten. |