Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Van het erfdeel en recht der priesters en Levieten aan offeranden en eerstelingen, vs. 1, enz. Verbod van de heidense afgodische duivelse gruwelen na te volgen, 9. Een zeer heerlijke belofte van de zending van onzen Heere Christus, Die het Hoofd aller profeten is, 15. Van de straf en het kenteken van een valsen profeet, 20. |
Erfdeel en recht van priesters en Levieten |
1 DE Levitische priesters, de ganse stam van Levi, zullen geen deel noch erve hebben met Israël; a1de vuuroffers des HEEREN en Zijn erfdeel zullen zij eten. |
| a Num. 18:20. Deut. 10:9. 1 Kor. 9:13. |
| Num. 18:20 Ook zeide de HEERE tot Aäron: Gij zult in hun land niet erven en gij zult geen deel in het midden van henlieden hebben; Ik ben uw Deel en uw Erfenis in het midden van de kinderen Israëls. Deut. 10:9 Daarom heeft Levi geen deel noch erve met zijn broederen; de HEERE, Die is zijn Erfdeel, gelijk als de HEERE uw God tot hem gesproken heeft. 1 Kor. 9:13 Weet gij niet dat degenen die de heilige dingen bedienen, van het heilige eten? En die steeds bij het altaar zijn, met het altaar delen? |
| 1 Zie Lev. 1 op vers 9. |
| Lev. 1:9 (kt.) Doch zijn ingewand en zijn schenkels zal men met water wassen; en de priester zal dat alles aansteken op het altaar; het is een brandoffer, een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE. |
|
2 Daarom zal 2hij geen erfdeel hebben in het midden zijner broederen: b3de HEERE is zijn Erfdeel, gelijk als Hij tot hem gesproken heeft. |
| 2 Te weten de Leviet. |
| b Num. 18:20, enz. Deut. 10:9. Ez. 44:28. |
| Num. 18:20 Ook zeide de HEERE tot Aäron: Gij zult in hun land niet erven en gij zult geen deel in het midden van henlieden hebben; Ik ben uw Deel en uw Erfenis in het midden van de kinderen Israëls. Deut. 10:9 Daarom heeft Levi geen deel noch erve met zijn broederen; de HEERE, Die is zijn Erfdeel, gelijk als de HEERE uw God tot hem gesproken heeft. Ez. 44:28 Dit nu zal hun tot een erfenis zijn: Ik ben hun Erfenis; daarom zult gij hunlieden geen bezitting geven in Israël; Ik ben hun Bezitting. |
| 3 Zie Num. 18:20. Deut. 10 op vers 9. |
| Num. 18:20 Ook zeide de HEERE tot Aäron: Gij zult in hun land niet erven en gij zult geen deel in het midden van henlieden hebben; Ik ben uw Deel en uw Erfenis in het midden van de kinderen Israëls. Deut. 10:9 (kt.) Daarom heeft Levi geen deel noch erve met zijn broederen; de HEERE, Die is zijn Erfdeel, gelijk als de HEERE uw God tot hem gesproken heeft. |
|
3 Dit nu zal het recht der priesters zijn van het volk, van hen die een offerande offeren, hetzij een os of kleinvee: dat hij den priester zal geven den schouder en beide kinnebakken en de pens. |
4 De eerstelingen van uw koren, van uw most en van uw olie, en de eerstelingen van de beschering uwer schapen zult gij hem geven. |
5 Want de HEERE uw God heeft hem uit al uw stammen verkoren, dat hij 4sta om te dienen in den Naam des HEEREN, hij en zijn zonen, te alle dagen. |
| 4 Alzo vers 7. Zie Deut. 10 op vers 8. |
| vers 7 En hij dienen zal in den Naam des HEEREN zijns Gods, als al zijn broederen, de Levieten, die aldaar voor het aangezicht des HEEREN staan, Deut. 10:8 (kt.) Terzelfder tijd scheidde de HEERE den stam van Levi uit om de ark des verbonds des HEEREN te dragen, om voor het aangezicht des HEEREN te staan om Hem te dienen en om in Zijn Naam te zegenen, tot op dezen dag. |
|
6 Voorts wanneer een Leviet zal komen uit een uwer poorten, uit gans Israël, alwaar hij woont, en hij komt naar alle begeerte zijner ziel tot de plaats die de HEERE zal hebben verkoren, |
7 5En hij dienen zal in den Naam des HEEREN zijns Gods, als al zijn broederen, de Levieten, die aldaar voor het aangezicht des HEEREN staan, |
| 5 Of: Zo zal hij mogen dienen. En in het volgende vers: Een gelijk deel zullen zij eten. |
|
8 6Zo zullen zij een gelijk deel eten, 7boven zijn verkopingen 8bij de vaderen. |
| 6 Hebr. deel gelijk deel. |
| 7 Of: boven eenieders verkopingen; dat is, boven hetgeen zij hebben en behouden zullen van den prijs hunner verkochte goederen die zij zullen mogen wederkopen en lossen. Zie Lev. 25:32, 33. |
| Lev. 25:32 Aangaande de steden der Levieten en de huizen der steden hunner bezitting, de Levieten zullen een eeuwige lossing hebben. Lev. 25:33 En als men onder de Levieten lossing zal gedaan hebben, zo zal de koop van het huis en van de stad zijner bezitting in het jubeljaar uitgaan; want de huizen van de steden der Levieten zijn hun bezitting in het midden van de kinderen Israëls. |
| 8 Dat is, aan of bij de vaderlijke families gedaan. Anders: naar de vaderlijke huisgezinnen, in welke de Levieten waren afgedeeld, Numeri 3. Deze woorden voegen sommigen bij de eerste woorden van dit vers, in dezen zin: een gelijk deel zullen zij eten, alzo nochtans dat elk zich voegt bij zijn vaderlijke familie. Anders: alleenlijk van hetgeen hem geleverd is naar de vaderlijke huisgezinnen. |
| Numeri 3 DIT nu zijn de geboorten van Aäron en Mozes; ten dage als de HEERE met Mozes gesproken heeft op den berg Sinaï. |
Waarzeggerij verboden |
9 Wanneer gij komt in het land dat de HEERE uw God u geven zal, zo zult gij niet leren te doen naar de gruwelen van dezelve 9volken. |
| 9 De Kanaänieten die daarin wonen. |
|
10 Onder u zal niet gevonden worden cdie zijn zoon of zijn dochter 10door het vuur doet doorgaan, d11die met waarzeggerijen omgaat, 12een guichelaar, of die op vogelgeschrei acht geeft, of tovenaar, |
| c Lev. 18:21. |
| Lev. 18:21 En van uw zaad zult gij niet geven om voor den Molech door het vuur te doen gaan; en den Naam uws Gods zult gij niet ontheiligen; Ik ben de HEERE. |
| 10 Zie de aant. Lev. 18 op vers 21. |
| Lev. 18:21 (kt.) En van uw zaad zult gij niet geven om voor den Molech door het vuur te doen gaan; en den Naam uws Gods zult gij niet ontheiligen; Ik ben de HEERE. |
| d Lev. 20:27. 1 Sam. 28:7. Jes. 8:19. |
| Lev. 20:27 Als nu een man of vrouw in zich een waarzeggenden geest zal hebben of een duivelskunstenaar zal zijn, zij zullen zekerlijk gedood worden; men zal dezelve met stenen stenigen; hun bloed is op hen. 1 Sam. 28:7 Toen zeide Saul tot zijn knechten: Zoekt mij een vrouw die een waarzeggenden geest heeft, dat ik tot haar ga en door haar onderzoeke. Zijn knechten nu zeiden tot hem: Zie, te Endor is een vrouw die een waarzeggenden geest heeft. Jes. 8:19 Wanneer zij dan tot ulieden zeggen zullen: Vraagt den waarzeggers en duivelskunstenaars, die daar piepen en binnensmonds mompelen, zo zegt: Zal niet een volk zijn God vragen? Zal men voor de levenden den doden vragen? |
| 11 Hebr. een voorzegger der voorzeggingen, of: rader der raadselen, gisser der gissingen. |
| 12 Zie Lev. 19 op vers 26. |
| Lev. 19:26 (kt.) Gij zult niets met het bloed eten; gij zult op geen vogelgeschrei acht geven, noch guichelarij plegen. |
|
11 Of een 13bezweerder, die met bezwering omgaat, of die 14een waarzeggenden geest vraagt, of een duivelskunstenaar, of die den doden vraagt. |
| 13 Hebr. die met bezwering zweert of bezwering bezweert; eigenlijk: die koppeling samenkoppelt. |
| 14 Zie Lev. 19 op vers 31. Lev. 20 op vers 6. |
| Lev. 19:31 (kt.) Gij zult u niet keren tot de waarzeggers en tot de duivelskunstenaars; zoekt hen niet, u met hen verontreinigende; Ik ben de HEERE uw God. Lev. 20:6 (kt.) Wanneer er een ziel is die zich tot de waarzeggers en tot de duivelskunstenaars zal gekeerd hebben, om die na te hoereren, zo zal Ik Mijn aangezicht tegen die ziel zetten en zal haar uit het midden haars volks uitroeien. |
|
12 Want al wie zulks doet, is 15den HEERE een gruwel; en om dezer gruwelen wil verdrijft 16hen de HEERE uw God voor uw aangezicht uit de bezitting. |
| 15 Hebr. een gruwel des HEEREN. Zie Deut. 17:1. |
| Deut. 17:1 GIJ zult den HEERE uw God geen os of kleinvee offeren waaraan een gebrek zij of
enig kwaad; want dat is den HEERE uw God een gruwel. |
| 16 Te weten de inwoners van Kanaän. |
|
13 Oprecht zult gij zijn met den HEERE uw God. |
14 Want deze volken 17die gij zult erven, horen naar guichelaars en waarzeggers; maar u aangaande, de HEERE uw God 18heeft u zulks niet toegelaten. |
| 17 Dat is, welker landen, als Deut. 9:1 en elders meer. |
| Deut. 9:1 HOOR, Israël, gij zult heden over de Jordaan gaan, dat gij inkomt om volken te erven die groter en sterker zijn dan gij; steden die groot en tot in den hemel gesterkt zijn; |
| 18 Hebr. heeft u alzo niet toegelaten, versta te doen. |
Christus als Profeet beloofd |
15 e19Een Profeet, uit het midden van u, uit uw broederen, 20als mij, zal u de HEERE uw God verwekken; naar Hem zult gij horen; |
| e Joh. 1:46. Hand. 3:22; 7:37. |
| Joh. 1:46 Filippus vond Nathánaël en zeide tot hem: Wij hebben Dien gevonden van Welken Mozes in de Wet geschreven heeft, en de Profeten, namelijk Jezus, den Zoon van Jozef, van Nazareth. Hand. 3:22 Want Mozes heeft tot de vaderen gezegd: De Heere uw God zal u een Profeet verwekken uit uw broederen, gelijk mij; Dien zult gij horen in alles wat Hij tot u spreken zal; Hand. 7:37 Deze is de Mozes die tot de kinderen Israëls gezegd heeft: De Heere uw God zal u een Profeet verwekken uit uw broederen, gelijk mij; Dien zult gij horen. |
| 19 Versta den Heere Jezus Christus, Hand. 3:22; 7:37. |
| Hand. 3:22 Want Mozes heeft tot de vaderen gezegd: De Heere uw God zal u een Profeet verwekken uit uw broederen, gelijk mij; Dien zult gij horen in alles wat Hij tot u spreken zal; Hand. 7:37 Deze is de Mozes die tot de kinderen Israëls gezegd heeft: De Heere uw God zal u een Profeet verwekken uit uw broederen, gelijk mij; Dien zult gij horen. |
| 20 Niettegenstaande de eeuwige Godheid, onbevlekte mensheid en het zaligmakend ambt van onzen Heere Jezus Christus, mag Hij evenwel met Mozes worden vergeleken in de volgende zaken: I. Gelijk Mozes een waarachtig mens was, uit het zaad Abrahams, alzo ook Christus. II. Gelijk Mozes Gods volk gevoerd heeft uit de lichamelijke slavernij van Egypte, alzo heeft Christus Zijn volk verlost uit de geestelijke slavernij. III. Gelijk Mozes stond tussen God en het volk in het verbond der wet, Gal. 3:19, alzo is Christus de enige Middelaar tussen God en Zijn volk in het verbond der genade. IV. Gelijk Mozes getrouw was in het ganse huis Gods, Hebr. 3:2, alzo Christus bovenal, in Zijn gemeente te bezorgen, enz. V. Mozes was een groot profeet en leraar van het volk; Christus is het Hoofd aller profeten, door Wiens Geest Mozes en de anderen gesproken hebben, 1 Petr. 1:11. Doch dat hier de andere profeten niet verstaan worden, blijkt Deut. 34:10, alwaar gezegd wordt dat geen profeet in Israël is opgestaan gelijk Mozes. |
| Gal. 3:19 Waartoe is dan de wet? Zij is om der overtredingen wil daarbij gesteld, totdat het Zaad zou gekomen zijn, Wien het beloofd was; en zij is door de engelen besteld in de hand des middelaars. Hebr. 3:2 Die getrouw is Dengene Die Hem gesteld heeft, gelijk ook Mozes in geheel Zijn huis was. 1 Petr. 1:11 Onderzoekende op welken of hoedanigen tijd de Geest van Christus, Die in hen was, beduidde en tevoren getuigde het lijden dat op Christus komen zou, en de heerlijkheid daarna volgende; Deut. 34:10 En er stond geen profeet meer op in Israël gelijk Mozes, dien de HEERE gekend had van aangezicht tot aangezicht, |
|
16 Naar alles wat gij van den HEERE uw God aan Horeb ten dage der verzameling geëist hebt, zeggende: fIk zal niet voortvaren te horen de stem des HEEREN mijns Gods, en ditzelve grote vuur zal ik niet meer zien, dat ik niet sterve. |
| f Ex. 20:19. Deut. 5:25. Hebr. 12:19. |
| Ex. 20:19 En zij zeiden tot Mozes: Spreek gij met ons, en wij zullen horen; en dat God met ons niet spreke, opdat wij niet sterven. Deut. 5:25 Maar nu, waarom zouden wij sterven? Want dit grote vuur zou ons verteren; indien wij voortvoeren de stem des HEEREN onzes Gods langer te horen, zo zouden wij sterven. Hebr. 12:19 En tot het geklank der bazuin, en de stem der woorden; welke die ze hoorden, baden dat het woord tot hen niet meer zou gedaan worden |
|
17 Toen zeide de HEERE tot mij: 21Het is goed wat zij gesproken hebben. |
| 21 Hebr. Zij hebben goed gemaakt of wel gedaan wat zij gesproken hebben; als Deut. 5:28. |
| Deut. 5:28 Als nu de HEERE de stem uwer woorden hoorde, toen gij tot mij spraakt, zo zeide de HEERE tot mij: Ik heb gehoord de stem der woorden van dit volk, die zij tot u gesproken hebben; het is altemaal goed wat zij gesproken hebben. |
|
18 Een Profeet zal Ik hun verwekken uit het midden hunner broederen, als u; en Ik zal Mijn woorden in Zijn 22mond geven, gen Hij zal tot hen spreken alles wat Ik Hem gebieden zal. |
| 22 Vgl. deze manier van spreken met Ex. 4:15. Deut. 31:19. 2 Sam. 14:3. Ps. 40:4. Jer. 1:9; 5:14, hoewel er een groot onderscheid is tussen dit werk Gods aan de Persoon van Jezus Christus en den dienst van Zijn knechten of het doen van andere mensen. |
| Ex. 4:15 Gij dan zult tot hem spreken en de woorden in zijn mond leggen; en Ik zal met uw mond en met zijn mond zijn, en Ik zal ulieden leren wat gij doen zult. Deut. 31:19 En nu, schrijft ulieden dit lied en leer het den kinderen Israëls, leg het in hun mond, opdat dit lied Mij ten getuige zij tegen de kinderen Israëls. 2 Sam. 14:3 En ga in tot den koning en spreek tot hem naar dit woord. En Joab legde de woorden in haar mond. Ps. 40:4 En Hij heeft een nieuw lied in mijn mond gegeven, een lofzang onzen Gode; velen zullen het zien en vrezen, en op den HEERE vertrouwen. Jer. 1:9 En de HEERE stak Zijn hand uit en roerde mijn mond aan; en de HEERE zeide tot mij: Zie, Ik geef Mijn woorden in uw mond. Jer. 5:14 Daarom zegt de HEERE, de God der heirscharen, alzo: Omdat gijlieden dit woord spreekt, zie, Ik zal Mijn woorden in uw mond tot vuur maken en dit volk tot hout, en het zal hen verteren. |
| g Joh. 4:25. |
| Joh. 4:25 De vrouw zeide tot Hem: Ik weet dat de Messías komt (Die genaamd wordt Christus); wanneer Die zal gekomen zijn, zo zal Hij ons alle dingen verkondigen. |
|
19 En het zal geschieden, de man die niet zal horen naar Mijn woorden, die Hij in Mijn Naam zal spreken, van dien zal Ik het zoeken. |
20 Maar hde profeet die hoogmoediglijk zal handelen, sprekende een woord in Mijn Naam, hetwelk Ik hem niet geboden heb te spreken, of die spreken zal in den naam van andere goden, dezelve profeet zal sterven. |
| h Deut. 13:5. Jer. 14:14. |
| Deut. 13:5 En diezelve profeet of droomdromer zal gedood worden; want hij heeft tot een afval gesproken tegen den HEERE uw God, Die ulieden uit Egypteland heeft uitgevoerd en u uit het diensthuis verlost; om u af te drijven van den weg dien u de HEERE uw God geboden heeft om daarin te wandelen. Zo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen. Jer. 14:14 En de HEERE zeide tot mij: Die profeten profeteren vals in Mijn Naam; Ik heb hen niet gezonden, noch hun bevel gegeven, noch tot hen gesproken; zij profeteren ulieden een vals gezicht, en waarzegging en nietigheid en bedriegerij huns harten. |
|
21 Zo gij dan in uw hart zoudt mogen zeggen: Hoe zullen wij het woord kennen dat de HEERE niet gesproken heeft? |
22 Wanneer die profeet in den Naam des HEEREN zal hebben gesproken, en dat 23woord geschiedt niet en komt niet: dat is het woord dat de HEERE niet gesproken heeft; door trotsheid heeft die profeet dat gesproken; gij zult 24voor hem niet vrezen. |
| 23 Dat is het tweede merkteken van een valsen profeet. Van het eerste, bestaande in het punt van de leer, zie Deuteronomium 13. |
| Deuteronomium 13 WANNEER een profeet of droomdromer in het midden van u zal opstaan, en u geven een teken of wonder, |
| 24 Anders: voor hetzelve, namelijk woord, profetie. |