Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Wat offervee voor God een gruwel was, vs. 1, enz. Van de straf dergenen die van den waren godsdienst tot afgoderij afweken, 2. Hoe de lagere rechters zich moesten gedragen in zware duistere gerechtszaken, 8. Van de verkiezing eens konings en zijn plicht, 14. |
Doodstraf op afgoderij |
1 GIJ zult den HEERE uw God geen os of 1kleinvee offeren waaraan aeen gebrek zij of
2enig kwaad; want dat is 3den HEERE uw God een gruwel. |
| 1 Dat is, schaap of geit. Zie Ex. 12:5. Deut. 14:4. |
| Ex. 12:5 Gij zult een volkomen lam hebben, een mannetje, een jaar oud; van de schapen of van de geitenbokken zult gij het nemen. Deut. 14:4 Dit zijn de beesten die gijlieden eten zult: een os, kleinvee der schapen en kleinvee der geiten; |
| a Lev. 22:20, enz. Deut. 15:21. |
| Lev. 22:20 Gij zult niet offeren iets waarin een gebrek is; want het zou niet aangenaam zijn voor u. Deut. 15:21 Doch als enig gebrek daaraan zal zijn, hetzij mank of blind of enig kwaad gebrek, zo zult gij het den HEERE uw God niet offeren; |
| 2 Hebr. enige kwade zaak, of: enig kwaad ding. |
| 3 Hebr. een gruwel des HEEREN uws Gods; dat is, wat de HEERE voor een gruwel houdt. Alzo Deut. 18:12 en elders meer. Gelijk een vloek des HEEREN, Deut. 21:23. |
| Deut. 18:12 Want al wie zulks doet, is den HEERE een gruwel; en om dezer gruwelen wil verdrijft hen de HEERE uw God voor uw aangezicht uit de bezitting. Deut. 21:23 Zo zal zijn dode lichaam aan het hout niet overnachten, maar gij zult het zekerlijk ten zelven dage begraven; want een opgehangene is Gode een vloek. Alzo zult gij uw land niet verontreinigen, dat u de HEERE uw God ten erve geeft. |
|
2 bWanneer in het midden van u, in een uwer poorten die de HEERE uw God u geeft, een man of vrouw gevonden zal worden, die doen zal wat kwaad is in de ogen des HEEREN uws Gods, overtredende 4Zijn verbond; |
| b Deut. 13:6. |
| Deut. 13:6 Wanneer uw broeder, de zoon uwer moeder, of uw zoon of uw dochter of de vrouw van uw schoot of uw vriend die als uw ziel is, u zal aanporren, in het heimelijk zeggende: Laat ons gaan en dienen andere goden, die gij niet gekend hebt, gij noch uw vaderen, |
| 4 Dat is, het verbond dat Hij met u gemaakt heeft, waarin gij uw God gehoorzaamheid beloofd hebt. |
|
3 Dat hij heengaat en dient andere goden en buigt zich voor die, of voor de zon of voor de maan of voor 5het ganse heir des hemels, 6hetwelk ik niet geboden heb; |
| 5 Of: enig, dat is, geen van allen. |
| 6 Maar wel uitdrukkelijk en scherpelijk verboden. |
|
4 En het wordt u aangezegd en gij hoort het, zo zult gij het wel onderzoeken; en zie, het is de waarheid, de zaak is zeker, zulk een gruwel is in Israël gedaan; |
5 Zo zult gij dien man of die vrouw die ditzelve boze 7stuk gedaan hebben, tot uw 8poorten uitbrengen, dien man, zeg ik, of die vrouw; en gij zult hen met stenen stenigen, dat zij sterven. |
| 7 Hebr. zaak of woord; als Deut. 13:11. |
| Deut. 13:11 Opdat gans Israël het hore en vreze, en niet voortvare te doen naar dit boze stuk in het midden van u. |
| 8 Alwaar de publieke bijeenkomsten en het gericht gehouden werden. Zie Gen. 22 op vers 17. |
| Gen. 22:17 (kt.) Voorzeker zal Ik u grotelijks zegenen en uw zaad zeer vermenigvuldigen, als de sterren des hemels en als het zand dat aan den oever der zee is; en uw zaad zal de poort zijner vijanden erfelijk bezitten. |
|
6 9cOp den mond van twee getuigen of drie getuigen zal hij gedood worden, 10die sterven zal; op den mond van een enigen getuige zal hij niet gedood worden. |
| 9 Dat is, op het zeggen, verklaren, enz. |
| c Num. 35:30. Deut. 19:15. Matth. 18:16. 2 Kor. 13:1. Hebr. 10:28. |
| Num. 35:30 Al wie een ziel slaat, naar den mond der getuigen zal men den doodslager doden; maar een enig getuige zal niet getuigen tegen een ziel, dat zij sterve. Deut. 19:15 Een enig getuige zal tegen niemand opstaan over enige ongerechtigheid of over enige zonde, van alle zonde die hij zou mogen zondigen; op den mond van twee getuigen of op den mond van drie getuigen zal de zaak bestaan. Matth. 18:16 Maar indien hij u niet hoort, zo neem nog een of twee met u; opdat in den mond van twee of drie getuigen alle woord besta. 2 Kor. 13:1 DIT is de derde maal dat ik tot u kom: in den mond van twee of drie getuigen zal alle woord bestaan. Hebr. 10:28 Als iemand de wet van Mozes heeft tenietgedaan, die sterft zonder barmhartigheid onder twee of drie getuigen; |
| 10 Hebr. de dode of stervende; dat is, die den dood verdiend heeft, of sterven zal. Vgl. Gen. 20 op vers 3. |
| Gen. 20:3 (kt.) Maar God kwam tot Abimélech in een droom des nachts, en Hij zeide tot hem: Zie, gij zijt dood om der vrouwe wil, die gij weggenomen hebt; want zij is met een man getrouwd. |
|
7 dDe hand der getuigen zal eerst tegen hem zijn om hem te doden, en daarna de hand des gansen volks; zo zult gij het 11boze uit het midden van u wegdoen. |
| d Deut. 13:9. |
| Deut. 13:9 Maar gij zult hem zekerlijk doodslaan; uw hand zal eerst tegen hem zijn om hem te doden, en daarna de hand des gansen volks. |
| 11 Zie Deut. 13:5. |
| Deut. 13:5 En diezelve profeet of droomdromer zal gedood worden; want hij heeft tot een afval gesproken tegen den HEERE uw God, Die ulieden uit Egypteland heeft uitgevoerd en u uit het diensthuis verlost; om u af te drijven van den weg dien u de HEERE uw God geboden heeft om daarin te wandelen. Zo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen. |
De hoogste rechtspraak |
8 Wanneer een zaak aan het gericht evoor u te 12zwaar zal zijn tussen 13bloed en bloed, tussen rechtshandel en rechtshandel, tussen 14plaag en plaag, zijnde twistzaken in uw poorten, zo zult gij u opmaken en opgaan naar de plaats die de HEERE uw God verkiezen zal; |
| e 2 Kron. 19:10. Mal. 2:7. |
| 2 Kron. 19:10 En in alle geschil hetwelk van uw broederen, die in hun steden wonen, tot u zal komen tussen bloed en bloed, tussen wet en gebod, en inzettingen en rechten, zo vermaant hen, dat zij niet schuldig worden aan den HEERE en een grote toornigheid over u en over uw broederen zij; doet alzo en gij zult niet schuldig worden. Mal. 2:7 Want de lippen des priesters zullen de wetenschap bewaren, en men zal uit zijn mond de wet zoeken; want hij is een engel des HEEREN der heirscharen. |
| 12 Hebr. eigenlijk: wonderlijk, vreemd of verborgen; dat is, zodanig dat gij u daarin niet kunt terechtbrengen, of durven vertrouwen wat recht of onrecht is. |
| 13 Dat is, in materie van doodslag. Zie Gen. 37 op vers 26. |
| Gen. 37:26 (kt.) Toen zeide Juda tot zijn broederen: Wat gewin zal het zijn, dat wij onzen broeder doodslaan en zijn bloed verbergen? |
| 14 Als in materie van wonden, kwetsuren of ook enige kwade vreemde plagen aan des mensen lichaam, misschien ook aan huizen, klederen, enz. |
|
9 En gij zult komen tot de 15Levitische priesters 16en tot den rechter die in die dagen zijn zal, en gij zult ondervragen en zij zullen u de 17zaak des rechts aanzeggen. |
| 15 Dit schijnt te zien op den hogepriester, alsook op den hoogsten rechter. Zie vers 12. |
| vers 12 De man nu die trotselijk handelen zal, dat hij niet hore naar den priester dewelke staat om aldaar den HEERE uw God te dienen, of naar den rechter: dezelve man zal sterven; en gij zult het boze uit Israël wegdoen. |
| 16 Anders: of tot den rechter. Vgl. vers 12. |
| vers 12 De man nu die trotselijk handelen zal, dat hij niet hore naar den priester dewelke staat om aldaar den HEERE uw God te dienen, of naar den rechter: dezelve man zal sterven; en gij zult het boze uit Israël wegdoen. |
| 17 Of: het woord des rechts of oordeels; dat is, wat in deze zaak recht is en van u behoort geoordeeld en uitgesproken te worden. |
|
10 En gij zult doen naar het 18bevel des woords dat zij u zullen aanzeggen, van diezelve plaats die de HEERE verkiezen zal; en gij zult waarnemen te doen naar alles wat zij u zullen leren. |
| 18 Hebr. naar den mond des woords, dat is, juist en in alles naar hun zeggen. |
|
11 Naar 19het bevel der wet die zij u zullen leren, en naar het oordeel dat zij u zullen zeggen, zult gij doen; gij zult niet afwijken van het woord dat zij u zullen aanzeggen, ter rechter- of ter linkerhand. |
| 19 Hebr. Naar den mond. |
|
12 De man nu die 20trotselijk handelen zal, dat hij niet hore naar den priester dewelke 21staat om aldaar den HEERE uw God te dienen, 22of naar den rechter: dezelve man zal sterven; en gij zult het 23boze uit Israël wegdoen. |
| 20 Hebr. in of door trotsheid of vermetelheid. |
| 21 Zie Deut. 10:8. |
| Deut. 10:8 Terzelfder tijd scheidde de HEERE den stam van Levi uit om de ark des verbonds des HEEREN te dragen, om voor het aangezicht des HEEREN te staan om Hem te dienen en om in Zijn Naam te zegenen, tot op dezen dag. |
| 22 Naar dat de natuur der zaak zal vereisen. |
| 23 Als vers 7. |
| vers 7 De hand der getuigen zal eerst tegen hem zijn om hem te doden, en daarna de hand des gansen volks; zo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen. |
|
13 Dat het al het volk hore en vreze, en niet meer trotselijk handele. |
De koning |
14 Wanneer gij zult gekomen zijn in het land dat u de HEERE uw God geeft, en gij dat erfelijk zult bezitten en daarin wonen, en gij 24zeggen zult: Ik zal een koning over mij stellen, als al de volken die rondom mij zijn; |
| 24 Te weten, wettelijk en met Gods believen zulks besluitende; hetwelk niet geschiedde 1 Sam. 8:5, en overzulks den Heere mishaagde, 1 Sam. 8:7; 12:19. |
| 1 Sam. 8:5 En zij zeiden tot hem: Zie, gij zijt oud geworden en uw zonen wandelen niet in uw wegen; zo zet nu een koning over ons om ons te richten, gelijk al de volken hebben. 1 Sam. 8:7 Doch de HEERE zeide tot Samuël: Hoor naar de stem des volks in alles wat zij tot u zeggen zullen; want zij hebben u niet verworpen, maar zij hebben Mij verworpen, dat Ik geen Koning over hen zal zijn. 1 Sam. 12:19 En al het volk zeide tot Samuël: Bid voor uw knechten den HEERE uw God, dat wij niet sterven; want boven al onze zonden hebben wij dit kwaad daartoe gedaan, dat wij voor ons een koning begeerd hebben. |
|
15 Zo zult gij 25ganselijk tot koning over u stellen, dien de HEERE uw God verkiezen zal; uit het midden 26uwer broederen zult gij een koning over u stellen; gij zult niet vermogen over u te zetten een vreemden man, die uw broeder niet zij. |
| 25 Hebr. stellende stellen, dat is, gij zult geen anderen mogen stellen dan dien, enz. |
| 26 Dat is, hij zal een Israëliet moeten zijn. |
|
16 Maar hij zal voor zich de paarden niet 27vermenigvuldigen en het volk niet doen wederkeren naar Egypte om 28paarden te vermenigvuldigen, dewijl de HEERE ulieden gezegd heeft: 29Gij zult voortaan niet wederkeren door dezen weg. |
| 27 Dat is, zoveel werk van ruiters en knechten niet maken dat hij op zijn grote macht betrouwe, en tot Gods oneer zijn vertrouwen daarop stellende (gelijk de heidense en goddeloze koningen deden) zichzelven en zijn onderdanen door vermetelheid in gevaar en verdriet brenge. |
| 28 Waarvan Egypte vermaard was. Zie Exodus 14 en 15. Jes. 31:1, 3. Ez. 17:15, enz. |
| Exodus 14 TOEN sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: Jes. 31:1 WEE dengenen die in Egypte om hulp aftrekken, en steunen op paarden, en vertrouwen op wagens, omdat er vele zijn, en op ruiters, omdat die zeer machtig zijn; en zien niet op den Heilige Israëls en zoeken den HEERE niet. Jes. 31:3 Want de Egyptenaars zijn mensen en geen God, en hun paarden zijn vlees en geen geest; en de HEERE zal Zijn hand uitstrekken, dat de helper struikelen zal, en die geholpen wordt, zal nedervallen, en zij zullen altezamen tenietkomen. Ez. 17:15 Maar hij rebelleerde tegen hem, zendende zijn boden in Egypte, opdat men hem paarden en veel volk bestellen zou; zal hij gedijen? Zal hij ontkomen die zulke dingen doet? Ja, zal hij het verbond breken en ontkomen? |
| 29 Hebr. Gij zult niet meer toedoen of voortvaren om weder te keren; versta om u te wreken aan Egypte, of verbond met hen te maken, of slaven aldaar te worden. |
|
17 Ook zal hij voor zich de vrouwen niet vermenigvuldigen, opdat zijn hart niet 30afwijke; hij zal ook voor zich geen 31zilver en goud zeer vermenigvuldigen. |
| 30 Te weten van den HEERE. |
| 31 Hier past ook de aant. op vers 16. |
| vers 16 (kt.) Maar hij zal voor zich de paarden niet vermenigvuldigen en het volk niet doen wederkeren naar Egypte om paarden te vermenigvuldigen, dewijl de HEERE ulieden gezegd heeft: Gij zult voortaan niet wederkeren door dezen weg. |
|
18 Voorts zal het geschieden, als hij op den stoel zijns koninkrijks zal zitten, zo zal hij zich een 32dubbel van deze wet afschrijven in een boek, 33uit hetgeen dat voor het aangezicht der Levitische priesters is. |
| 32 Of: kopie, afschrift, geschreven uit en naar het originele wetboek, dat bij de priesters was berustende, en dat zij steeds voor ogen moesten hebben om zich daarnaar te richten. Vgl. Deut. 31:9, 26. |
| Deut. 31:9 En Mozes schreef deze wet, en gaf ze aan de priesters, de zonen van Levi, die de ark des verbonds des HEEREN droegen, en aan alle oudsten van Israël. Deut. 31:26 Neemt dit wetboek en legt het aan de zijde van de ark des verbonds des HEEREN uws Gods, dat het aldaar zij ten getuige tegen u. |
| 33 Anders: nemende die van de tegenwoordigheid der Levitische priesters; dat is, hij zal het wetboek dat bij de priesters berust, laten halen en daaruit een kopie schrijven of doen schrijven. |
|
19 En het zal bij hem zijn en hij zal daarin lezen al de dagen zijns levens, opdat hij den HEERE zijn God lere vrezen, om te bewaren al de woorden dezer wet en deze inzettingen, om die te doen. |
20 Dat zijn hart zich niet verheffe boven zijn broederen en dat hij niet afwijke van het gebod, ter rechter- of ter linkerhand, opdat hij de dagen verlenge in zijn koninkrijk, hij en zijn zonen, in het midden van Israël. |