Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Over heidense rouwgebruiken; over reine en onreine dieren |
1 GIJLIEDEN zijt kinderen des HEEREN uws Gods; gij zult uzelven niet asnijden, noch kaalheid maken tussen uw ogen over een dode. a Lev. 19:27, 28; 21:5. |
a Lev. 19:27 Gij zult de hoeken uws hoofds niet rond afscheren; ook zult gij de hoeken uws baards niet verderven. Lev. 19:28 Gij zult om een dood lichaam geen snijding in uw vlees maken, noch schrift van een ingedrukt teken in u maken; Ik ben de HEERE. Lev. 21:5 Zij zullen op hun hoofd geen kaalheid maken en zullen den hoek van hun baard niet afscheren, en in hun vlees zullen zij geen sneden snijden. |
2 Want gij zijt been heilig volk den HEERE uw God, en u heeft de HEERE verkoren om Hem tot een volk des eigendoms te zijn, uit al de volken die op den aardbodem zijn. b Deut. 7:6; 26:18. |
b Deut. 7:6 Want gij zijt een heilig volk den HEERE uw God; u heeft de HEERE uw God verkoren, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zoudt zijn uit alle volken die op den aardbodem zijn. Deut. 26:18 En de HEERE heeft u heden doen zeggen, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zult zijn, gelijk als Hij u gesproken heeft, en dat gij al Zijn geboden zult houden; |
3 Gij zult geen gruwel eten. |
4 cDit zijn de beesten die gijlieden eten zult: een os, kleinvee der schapen en kleinvee der geiten; c Lev. 11:2, enz. |
c Lev. 11:2 Spreekt tot de kinderen Israëls, zeggende: Dit is het gedierte dat gij eten zult uit alle beesten die op aarde zijn. |
5 Een hert en een ree en een buffel; en een steenbok en een das en een wilde os en een gems. |
6 Alle beesten die de klauwen verdelen en de kloof in twee klauwen klieven en herkauwen onder de beesten, die zult gij eten. |
7 Maar deze zult gij niet eten van degene die alleen herkauwen, of van degene die den gekloofden klauw alleen verdelen: den kemel en den haas en het konijn; want deze herkauwen wel, maar zij verdelen den klauw niet; onrein zullen zij ulieden zijn. |
8 Ook het varken, want dat verdeelt zijn klauw wel, maar het herkauwt niet; onrein zal het ulieden zijn; van hun vlees zult gij niet eten en hun dood aas zult gij niet aanroeren. |
9 Dit zult gij eten van alles wat in de wateren is: al wat vinnen en schubben heeft, zult gij eten. |
10 Maar al wat geen vinnen en schubben heeft, zult gij niet eten; het zal ulieden onrein zijn. |
11 Allen reinen vogel zult gij eten. |
12 Maar deze zijn het van dewelke gij niet zult eten: de arend en de havik en de zeearend, |
13 En de wouw en de kraai en de gier naar zijn aard, |
14 En alle raaf naar haar aard, |
15 En de struis en de nachtuil en de koekoek, en de sperwer naar zijn aard, |
16 En de steenuil en de schuifuit en de kauw, |
17 En de roerdomp en de pelikaan en het duikertje, |
18 En de ooievaar en de reiger naar zijn aard, en de hop en de vledermuis. |
19 Ook al het kruipend gevogelte, dat zal ulieden onrein zijn; zij zullen niet gegeten worden. |
20 Al het rein gevogelte zult gij eten. |
21 Gij zult geen dood aas eten; den vreemdeling die in uw poorten is, zult gij het geven, dat hij het ete, of verkoopt het den vreemde; want gij zijt een heilig volk den HEERE uw God. Gij zult het dbokje niet koken in de melk zijner moeder. d Ex. 23:19; 34:26. |
d Ex. 23:19 De eerstelingen der eerste vruchten uws lands zult gij in het huis des HEEREN uws Gods brengen. Gij zult het bokje niet koken in de melk zijner moeder. Ex. 34:26 De eerstelingen van de eerste vruchten uws lands zult gij in het huis des HEEREN uws Gods brengen. Gij zult het bokje in de melk zijner moeder niet koken. |
De tienden |
22 Gij zult getrouwelijk vertienden al het inkomen uws zaads, wat elk jaar van het veld voortkomt. |
23 eEn voor het aangezicht des HEEREN uws Gods, ter plaatse die Hij verkiezen zal om Zijn Naam aldaar te doen wonen, zult gij eten de tienden van uw koren, van uw most en van uw olie, en de eerstgeboorten uwer runderen en uwer schapen; opdat gij den HEERE uw God leert vrezen alle dagen. e Deut. 12:17, 18. |
e Deut. 12:17 Gij zult in uw poorten niet mogen eten de tiende van uw koren en van uw most en van uw olie, noch de eerstgeboorten van uw runderen en van uw schapen, noch enige uwer geloften die gij zult hebben beloofd, noch uw vrijwillige offers, noch het hefoffer uwer hand. Deut. 12:18 Maar gij zult dat eten voor het aangezicht des HEEREN uws Gods, in de plaats die de HEERE uw God verkiezen zal, gij, en uw zoon en uw dochter, en uw dienstknecht en uw dienstmaagd, en de Leviet die in uw poorten is; en gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN uws Gods over alles waaraan gij uw handen geslagen hebt. |
24 Wanneer dan nog de weg voor u te veel zal zijn, dat gij zulks niet zoudt kunnen heendragen, omdat de plaats te ver van u zal zijn, die de HEERE uw God verkiezen zal om Zijn Naam aldaar te stellen; wanneer u de HEERE uw God zal gezegend hebben, |
25 Zo maak het te gelde, en bind het geld in uw hand en ga naar de plaats die de HEERE uw God verkiezen zal; |
26 En geef dat fgeld voor alles wat uw ziel lust, voor runderen en voor schapen, en voor wijn en voor sterken drank, en voor alles wat uw ziel van u begeren zal, en eet aldaar voor het aangezicht des HEEREN uws Gods en wees vrolijk, gij en uw huis. f Matth. 21:12. |
f Matth. 21:12 En Jezus ging in den tempel Gods en dreef uit allen die verkochten en kochten in den tempel, en keerde om de tafels der wisselaars en de zitstoelen dergenen die de duiven verkochten. |
27 Maar den Leviet die in uw poorten is, dien zult gij niet verlaten; want hij heeft geen gdeel noch erve met u. g Num. 18:20, 24. Deut. 10:9; 12:12; 18:1, 2; 26:12. |
g Num. 18:20 Ook zeide de HEERE tot Aäron: Gij zult in hun land niet erven en gij zult geen deel in het midden van henlieden hebben; Ik ben uw Deel en uw Erfenis in het midden van de kinderen Israëls. Num. 18:24 Want de tienden der kinderen Israëls, die zij den HEERE tot een hefoffer zullen offeren, heb Ik aan de Levieten ter erfenis gegeven; daarom heb Ik tot hen gezegd: Zij zullen in het midden der kinderen Israëls geen erfenis erven. Deut. 10:9 Daarom heeft Levi geen deel noch erve met zijn broederen; de HEERE, Die is zijn Erfdeel, gelijk als de HEERE uw God tot hem gesproken heeft. Deut. 12:12 En gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht des HEEREN uws Gods, gijlieden, en uw zonen en uw dochters, en uw dienstknechten en uw dienstmaagden, en de Leviet die in uw poorten is, want hij heeft geen deel noch erve met ulieden. Deut. 18:1 DE Levitische priesters, de ganse stam van Levi, zullen geen deel noch erve hebben met Israël; de vuuroffers des HEEREN en Zijn erfdeel zullen zij eten. Deut. 18:2 Daarom zal hij geen erfdeel hebben in het midden zijner broederen: de HEERE is zijn Erfdeel, gelijk als Hij tot hem gesproken heeft. Deut. 26:12 Wanneer gij zult geëindigd hebben alle tienden van uw inkomen te vertienden in het derde jaar, zijnde een jaar der tienden, dan zult gij aan den Leviet, aan den vreemdeling, aan den wees en aan de weduwe geven, dat zij in uw poorten eten en verzadigd worden. |
28 Ten einde van drie jaren zult gij voortbrengen alle tienden van uw inkomen in hetzelve jaar, en gij zult ze wegleggen in uw poorten; |
29 Zo zal komen de Leviet, dewijl hij geen deel noch erve met u heeft, en de vreemdeling en de wees en de weduwe die in uw poorten zijn, en zullen eten en verzadigd worden; opdat u de HEERE uw God zegene in al het werk uwer hand, dat gij doen zult. |