Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Mozes vermaant Israël opnieuw Gods geboden te onderhouden |
1 DAAROM zult gij den HEERE uw God liefhebben, en gij zult te alle dagen onderhouden Zijn bevel en Zijn inzettingen en Zijn rechten en Zijn geboden. |
2 En gijlieden zult heden weten, dat ik niet spreek met uw kinderen, die het niet weten en de onderwijzing des HEEREN uws Gods niet gezien hebben: Zijn grootheid, Zijn sterke hand en Zijn uitgestrekten arm; |
3 Daartoe Zijn tekenen en Zijn daden, die Hij in het midden van Egypte gedaan heeft, aan Farao, den koning van Egypte, en aan zijn ganse land; |
4 En wat Hij gedaan heeft aan het heir der Egyptenaars, aan deszelfs paarden en aan deszelfs wagens; dat Hij de wateren van de Schelfzee boven hun aangezicht deed overzwemmen, als zij ulieden van achteren vervolgden; en de HEERE verdeed hen tot op dezen dag. |
5 En wat Hij ulieden gedaan heeft in de woestijn, totdat gij gekomen zijt aan deze plaats. |
6 Daarenboven, wat Hij gedaan heeft aaan Dathan en aan Abíram, zonen van Eliab, den zoon van Ruben: hoe de aarde haar mond opendeed en hen verslond met hun huisgezinnen en hun tenten, ja, al wat bestond, dat hen aanging, in het midden van gans Israël. a Num. 16:31; 27:3. Ps. 106:17. |
a Num. 16:31 En het geschiedde als hij geëindigd had al deze woorden te spreken, zo werd het aardrijk dat onder hen was, gekloofd; Num. 27:3 Onze vader is gestorven in de woestijn, en hij is niet geweest in het midden van de vergadering dergenen die zich tegen den HEERE vergaderd hebben in de vergadering van Korach; maar hij is in zijn zonde gestorven en had geen zonen. Ps. 106:17 De aarde deed zich open en verslond Dathan, en overdekte de vergadering van Abíram. |
7 Want het zijn uw ogen, die gezien hebben al dit grote werk des HEEREN, dat Hij gedaan heeft. |
8 Houdt dan alle geboden die ik u heden gebied, opdat gij gesterkt wordt en inkomt en erft het land waarheen gij overtrekt om dat te erven; |
9 En opdat gij de dagen verlengt in het land dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft aan hen en aan hun zaad te geven, een land vloeiende van melk en honing. |
10 Want het land waar gij naartoe gaat om dat te erven, dat is niet als Egypteland, vanwaar gij uitgegaan zijt; hetwelk gij bezaaidet met uw zaad en bewaterdet met uw gang als een kruidhof. |
11 Maar het land waarheen gij overtrekt om dat te erven, is een land van bergen en van dalen; het drinkt water bij den regen des hemels; |
12 Een land dat de HEERE uw God bezorgt; de ogen des HEEREN uws Gods zijn gedurig daarop, van het begin des jaars tot het einde des jaars. |
13 En het zal geschieden, zo gij naarstiglijk zult horen naar mijn geboden die ik u heden gebied, om den HEERE uw God lief te hebben en Hem te dienen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel, |
14 Zo zal Ik den regen uws lands geven te zijner tijd, vroegen regen en spaden regen, opdat gij uw koren en uw most en uw olie inzamelt. |
15 En Ik zal kruid geven op uw veld voor uw beesten; en gij zult eten en verzadigd worden. |
16 Wacht uzelven, dat ulieder hart niet verleid worde, dat gij bafwijkt en andere goden dient en u voor die buigt; b Deut. 8:19. |
b Deut. 8:19 Maar indien het geschiedt, dat gij den HEERE uw God ganselijk vergeet, en andere goden navolgt en hen dient en u voor dezelve buigt, zo betuig ik heden tegen u, dat gij voorzeker zult vergaan. |
17 Dat de toorn des HEEREN tegen ulieden ontsteke en Hij den hemel toesluite, dat er geen regen zij en het aardrijk zijn gewas niet geve, en gij haastelijk omkomt van het goede land dat u de HEERE geeft. |
18 cLegt dan deze mijn woorden in uw hart en in uw ziel, en bindt ze tot een teken op uw hand, dat zij tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen. c Deut. 6:6, 8. |
c Deut. 6:6 En deze woorden die ik u heden gebied, zullen in uw hart zijn. Deut. 6:8 Ook zult gij ze tot een teken binden op uw hand; en zij zullen u tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen. |
19 En dleert die uw kinderen, sprekende daarvan, als gij in uw huis zit en als gij op den weg gaat en als gij nederligt en als gij opstaat. d Deut. 4:9; 6:7. |
d Deut. 4:9 Alleenlijk wacht u en bewaar uw ziel wel, dat gij niet vergeet de dingen die uw ogen gezien hebben; en dat zij niet van uw hart wijken al de dagen uws levens; en gij zult ze uw kinderen en uw kindskinderen bekendmaken. Deut. 6:7 En gij zult ze uw kinderen inscherpen en daarvan spreken, als gij in uw huis zit en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt en als gij opstaat. |
20 En schrijft ze op de posten van uw huis en aan uw poorten; |
21 Opdat uw dagen en de dagen uwer kinderen in het land dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft hun te geven, vermenigvuldigen, gelijk de dagen des hemels op de aarde. |
22 Want zo gij naarstiglijk houdt al deze geboden die ik u gebied om die te doen, den HEERE uw God liefhebbende, wandelende in al Zijn wegen en Hem aanhangende, |
23 Zo zal de HEERE al deze volken voor uw aangezicht uit de bezitting verdrijven, en gij zult erfelijk bezitten groter en machtiger volken dan gij zijt. |
24 Alle plaats ewaar uw voetzool op treedt, zal uwe zijn; van de woestijn en den Libanon, van de rivier, de rivier Frath, tot aan de achterste zee zal uw landpale zijn. e Joz. 1:3; 14:9. |
e Joz. 1:3 Alle plaats waarop ulieder voetzool treden zal, heb Ik u gegeven, gelijk als Ik tot Mozes gesproken heb. Joz. 14:9 Toen zwoer Mozes te dienzelven dage, zeggende: Indien niet het land waarop uw voet getreden heeft, u en uw kinderen ten erfdeel zal zijn in eeuwigheid! Dewijl gij volhard hebt den HEERE mijn God na te volgen. |
25 Niemand zal voor uw aangezicht bestaan; de HEERE uw God zal uw schrik en uw vrees geven over al het land waarop gij treden zult, fgelijk als Hij tot u gesproken heeft. f Ex. 23:27. |
f Ex. 23:27 Ik zal Mijn schrik voor uw aangezicht zenden, en al het volk tot dewelke gij komt, versaagd maken; en Ik zal maken dat al uw vijanden u den nek toekeren. |
26 Zie, ik stel ulieden heden voor, zegen en vloek: |
27 Den zegen, wanneer gij horen zult naar de geboden des HEEREN uws Gods, die ik u heden gebied; |
28 Maar den vloek, zo gij niet horen zult naar de geboden des HEEREN uws Gods, en afwijkt van den weg dien ik u heden gebied, om andere goden na te wandelen, die gij niet gekend hebt. |
29 En het zal geschieden, als u de HEERE uw God zal hebben ingebracht in het land waar gij naartoe gaat om dat te erven, gdan zult gij den zegen uitspreken op den berg Gerizîm en hden vloek op den berg Ebal. g Deut. 27:12. Joz. 8:33. h Deut. 27:13. |
g Deut. 27:12 Dezen zullen staan om het volk te zegenen op den berg Gerizîm, als gij over de Jordaan gegaan zult zijn: Simeon en Levi en Juda en Issaschar en Jozef en Benjamin. Joz. 8:33 En gans Israël met zijn oudsten en ambtlieden en zijn rechters stonden aan deze en aan gene zijde der ark, vóór de Levitische priesters die de ark des verbonds des HEEREN droegen, zo vreemdelingen als inboorlingen, een helft daarvan tegenover den berg Gerizîm en een helft daarvan tegenover den berg Ebal, gelijk als Mozes, de knecht des HEEREN, bevolen had, om het volk van Israël in het eerst te zegenen. h Deut. 27:13 En dezen zullen staan over den vloek op den berg Ebal: Ruben, Gad en Aser en Zebulon, Dan en Naftali. |
30 Zijn zij niet aan gene zijde van de Jordaan, achter den weg van den ondergang der zon, in het land der Kanaänieten, die in het vlakke veld wonen, tegenover Gilgal, bij de eikenbossen van Moré? |
31 Want gijlieden zult over de Jordaan gaan, dat gij inkomt om te erven het land dat de HEERE uw God u geven zal; en gij zult het erfelijk bezitten en daarin wonen. |
32 Neemt dan waar te doen al de inzettingen en de rechten, die ik u heden voorstel. |