Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Nadat de apostel in de voorgaande drie hoofdstukken de leer des Evangelies kortelijk had voorgesteld, zo komt hij nu, naar zijn gewoonte in al zijn brieven, en stelt voor de vermaningen tot godzaligheid; en eerst in het gemeen vermaant hij tot een wandel hun beroeping betamelijk. 2 Daarna in het bijzonder tot verdraagzaamheid in de liefde. 3 Ten derde tot vrede en enigheid, welke vermaning hij met vele redenen versterkt. 7 Betuigt verder dat Christus ten hemel opgevaren zijnde, den mensen wel verscheidene gaven heeft gegeven, 11 En verscheidene ambten van apostelen, profeten, leraars, enz., heeft verordineerd, 12 Maar alle daartoe strekkende, opdat de gemeente gebouwd, en in enigheid des geloofs tegen alle dwalingen behouden mag worden. 16 Dat evenwel deze heilzame kracht alleen uit Christus, als uit het Hoofd, in al de leden vloeit. 17 Komt daarna wederom tot de gemene vermaningen, en waarschuwt hen dat zij alzo niet wandelen, gelijk zij plachten toen zij nog heidenen waren. 22 Maar dat zij den ouden mens afleggen, 23 En den nieuwen mens aandoen. 25 Dat zij ook de leugen afleggen. 26 De zon niet laten ondergaan over hun toorn. 28 Niet stelen. 29 Vuil spreken mijden, waardoor de Heilige Geest bedroefd wordt. 31 En allerlei boosheid. 32 Maar dat zij elkander vergeven, gelijk God in Christus ons vergeven heeft. |
Eén lichaam en één Geest |
1 ZO 1bid ik u dan, ik, de 2gevangene 3in den Heere, adat gij wandelt 4waardiglijk der roeping met welke 5gij geroepen zijt; | | 1 Of: vermaan. |
2 Gr. gebonden. Zie Ef. 3:1. Ef. 3:1 OM deze oorzaak ben ik, Paulus, de gevangene van Christus Jezus voor u, die heidenen zijt; |
3 Dat is, om de zaak des Heeren, namelijk van Christus, gelijk Ef. 3:1. Ef. 3:1 OM deze oorzaak ben ik, Paulus, de gevangene van Christus Jezus voor u, die heidenen zijt; |
a Gen. 17:1. 1 Kor. 7:20. Filipp. 1:27. Kol. 1:10. 1 Thess. 2:12. Gen. 17:1 ALS nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram en zeide tot hem: Ik ben God de Almachtige; wandel voor Mijn aangezicht en zijt oprecht. 1 Kor. 7:20 Een iegelijk blijve in die beroeping waar hij in geroepen is. Filipp. 1:27 Alleenlijk wandelt waardiglijk het Evangelie van Christus, opdat hetzij ik kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, ik van uw zaken moge horen, dat gij staat in één geest, met één gemoed gezamenlijk strijdende door het geloof des Evangelies; Kol. 1:10 Opdat gij moogt wandelen waardiglijk den Heere tot alle behaaglijkheid, in alle goede werken vruchtdragende, en wassende in de kennis Gods; 1 Thess. 2:12 En betuigden dat gij zoudt wandelen waardiglijk Gode, Die u roept tot Zijn Koninkrijk en heerlijkheid. |
4 Dat is, betamelijk, gelijk Matth. 3:8. Matth. 3:8 Brengt dan vruchten voort der bekering waardig. |
5 Namelijk tot de gemeenschap van Christus, en derhalve ook van de godzaligheid in Christus. De apostel spreekt hier niet alleen van de uitwendige, maar ook van de inwendige en krachtige beroeping, waardoor zij tot het geloof in Christus gebracht waren; gelijk uit de volgende verzen blijkt. |
2 bMet alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, verdragende elkander 6in liefde; | | b Kol. 1:11; 3:12. 1 Thess. 5:14. Kol. 1:11 Met alle kracht bekrachtigd zijnde, naar de sterkte Zijner heerlijkheid, tot alle lijdzaamheid en lankmoedigheid, met blijdschap; Kol. 3:12 Zo doet dan aan, als uitverkorenen Gods, heiligen en beminden, de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid; 1 Thess. 5:14 En wij bidden u, broeders, vermaant de ongeregelden, vertroost de kleinmoedigen, ondersteunt de zwakken, zijt lankmoedig jegens allen. |
6 Dat is, door de liefde. Want de liefde verdraagt alle ding, 1 Kor. 13:7. Hij spreekt hier van het verdragen van zulke beledigingen die elk in het bijzonder aangaan, gelijk Matth. 18:15. Anderszins prijst Christus ook deze gemeente van Efeze, Openb. 2:2, dat zij de kwaden niet konden verdragen, namelijk die verkeerde leringen zochten in te voeren en de gemeente beroerden. 1 Kor. 13:7 Zij bedekt alle dingen, zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen, zij verdraagt alle dingen. Matth. 18:15 Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen. Openb. 2:2 Ik weet uw werken, en uw arbeid, en uw lijdzaamheid, en dat gij de kwaden niet kunt dragen; en dat gij beproefd hebt degenen die uitgeven dat zij apostelen zijn, en zij zijn het niet, en hebt hen leugenaars bevonden; |
3 U benaarstigende te behouden de enigheid 7des Geestes 8door den band des vredes. | | 7 Dat is, de geestelijke enigheid met al de leden der gemeente van Christus, hetzij uit Joden, hetzij uit heidenen, welke Christus’ lichaam is, waarvan de Heilige Geest de Band en Samenvoeger is, gelijk in het volgende vers verklaard wordt. |
8 Gr. in den band of samenbinding. |
4 Eén lichaam is het en één Geest, gelijkerwijs gij ook geroepen zijt 9tot één hoop uwer roeping; | | 9 Gr. in één hoop, dat is, gehoopte zaak, waartoe gij geroepen zijt, welke is de zaligheid uwer zielen. |
5 c10Eén Heere, één geloof, 11één doop, | | c Deut. 4:39. Mal. 2:10. 1 Kor. 8:4, 6. Deut. 4:39 Zo zult gij heden weten en in uw hart hervatten, dat de HEERE die God is, boven in den hemel en onder op de aarde, niemand meer. Mal. 2:10 Hebben wij niet allen één Vader? Heeft niet één God ons geschapen? Waarom handelen wij dan trouwelooslijk de een tegen den ander, ontheiligende het verbond onzer vaderen? 1 Kor. 8:4 Aangaande dan het eten der dingen die den afgoden geofferd zijn, wij weten dat een afgod niets is in de wereld, en dat er geen ander God is dan Eén. 1 Kor. 8:6 Nochtans hebben wij maar één God, den Vader, uit Welken alle dingen zijn en wij tot Hem; en maar
één Heere, Jezus Christus, door Welken alle dingen zijn en wij door Hem. |
10 Namelijk Jezus Christus, gelijk blijkt uit het volgende zesde vers, waar God en de Vader van Hem onderscheiden wordt. |
11 Namelijk niet alleen in het getal, maar ook in de bediening over u allen, Rom. 6:3, 4. Rom. 6:3 Of weet gij niet dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn? Rom. 6:4 Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwheid des levens wandelen zouden. |
6 12Eén God en Vader 13van allen, Die daar is boven allen en door allen en in u allen. | | 12 Gelijk in het voorgaande vers door het woord één Heere de Vader niet wordt uitgesloten van onze Heere te zijn, noch ook de Heilige Geest, Die ook de Heere genaamd wordt, Jes. 6:8, vergeleken met Hand. 28:25. 2 Kor. 3:18, alzo wordt ook hier door het woord één God de Zoon niet uitgesloten, noch de Heilige Geest, zie 1 Kor. 12:4, 5, 6, maar wordt met deze verscheidenheid der titels alleen aangewezen de orde en eigenschap die elke Persoon in deze werking en samenvoeging van dit lichaam, dat is, van de gemeente, heeft. Jes. 6:8 Daarna hoorde ik de stem des Heeren, dewelke zeide: Wien zal Ik zenden en wie zal voor Ons heen gaan? Toen zeide ik: Zie, hier ben ik, zend mij heen. Hand. 28:25 En tegen elkander oneens zijnde, scheidden zij, als Paulus dit ene woord gezegd had, namelijk: Wel heeft de Heilige Geest gesproken door Jesaja, den profeet, tot onze vaderen, 2 Kor. 3:18 En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest. 1 Kor. 12:4 En er is verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde Geest; 1 Kor. 12:5 En er is verscheidenheid der bedieningen, en het is dezelfde Heere; 1 Kor. 12:6 En er is verscheidenheid der werkingen, doch het is dezelfde God Die alles in allen werkt. |
13 Hier wordt eigenlijk niet gesproken van alle schepselen of mensen in het gemeen, dewijl God niet is aller Vader in Christus; maar hier wordt gesproken van alle ware leden der gemeente, die het lichaam van Christus is, over welke allen God de Vader het hoogste gezag heeft, door welke allen Hij Zijn bijzondere regering uitstrekt, hetwelk zij beide met andere mensen gemeen hebben, en in welke allen Hij als een Vader met Zijn genade en Geest woont, hetwelk den gelovigen eigen is, Joh. 14:23. Joh. 14:23 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken. |
7 dMaar 14elkeen van ons is de genade gegeven 15naar de mate der gave van Christus. | | d Rom. 12:6. 1 Kor. 12:11. 2 Kor. 10:13. 1 Petr. 4:10. Rom. 12:6 Hebbende nu verscheidene gaven, naar de genade die ons gegeven is, 1 Kor. 12:11 Doch deze dingen alle werkt de ene en dezelfde Geest, delende aan een iegelijk in het bijzonder, gelijkerwijs Hij wil. 2 Kor. 10:13 Doch wij zullen niet roemen buiten de maat, maar dat wij naar de maat des regels, welke maat ons God toegedeeld heeft, ook tot u toe zijn gekomen. 1 Petr. 4:10 Een iegelijk, gelijk hij gave ontvangen heeft, alzo bediene hij dezelve aan de anderen, als goede uitdelers der menigerlei genade Gods. |
14 Namelijk die leden van dit lichaam zijn. |
15 Dat is, naar dat het Christus belieft aan eenieder in zijn beroeping de gaven uit te meten, tot volmaking en vereniging van dit lichaam, Joh. 1:16. Rom. 12:3. Joh. 1:16 En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade. Rom. 12:3 Want door de genade die mij gegeven is, zeg ik een iegelijk die onder u is, dat hij niet wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn, maar dat hij wijs zij tot matigheid, gelijk als God een iegelijk de mate des geloofs gedeeld heeft. |
8 Daarom zegt 16Hij: eAls 17Hij opgevaren is 18in de hoogte, heeft Hij 19de gevangenis gevangengenomen, en heeft den mensen 20gaven gegeven. | | 16 Namelijk God. |
e Ps. 68:19. Ps. 68:19 Gij zijt opgevaren in de hoogte, Gij hebt de gevangenis gevankelijk gevoerd, Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen; ja, ook de wederhorigen, om bij U te wonen, o HEERE God! |
17 Namelijk Christus, gelijk uit de volgende verklaring blijkt. Want dit is een profetie van Christus’ Koninkrijk. |
18 Dat is, in den hemel, gelijk verklaard wordt vers 10. vers 10 Die nedergedaald is, is Dezelfde ook Die opgevaren is ver boven al de hemelen, opdat Hij alle dingen vervullen zou. |
19 Dat is, degenen die ons gevangen hielden, namelijk zonde, duivel, dood en verdoemenis; over welke alle Christus door Zijn dood, verrijzenis en hemelvaart heeft getriomfeerd, Kol. 2:15, zodat hoewel zij ons nog bestrijden, wij nochtans in Christus de overwinning over alle hebben, Joh. 16:33. Rom. 8:37, 38, 39. Of: gevangenen, dat is, een grote menigte van gevangenen, gelijk 2 Kron. 28:5. Kol. 2:15 En
de overheden en de machten uitgetogen hebbende, heeft Hij die in het openbaar tentoongesteld, en heeft door hetzelve over hen getriomfeerd. Joh. 16:33 Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen. Rom. 8:37 Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem Die ons liefgehad heeft. Rom. 8:38 Want ik ben verzekerd dat noch dood noch leven, noch engelen noch overheden noch machten, noch tegenwoordige noch toekomende dingen, Rom. 8:39 Noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere. 2 Kron. 28:5 Daarom gaf hem de HEERE zijn God in de hand des konings van Syrië, dat zij hem sloegen en van hem gevankelijk wegvoerden een grote menigte van gevangenen, die zij te Damascus brachten. En hij werd ook gegeven in de hand des konings van Israël, die hem sloeg met een groten slag. |
20 Namelijk uit den hemel, wanneer Hij is gezeten ter rechterhand Gods Zijns Vaders, Hand. 2:33. Hand. 2:33 Hij dan door de rechter hand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort dat gij nu ziet en hoort. |
9 fNu, dit: Hij is opgevaren; 21wat is het, dan dat Hij ook eerst is 22nedergedaald 23in de nederste delen der aarde? | | f Joh. 3:13; 6:62. Joh. 3:13 En niemand is opgevaren in den hemel, dan Die uit den hemel nedergekomen is, namelijk de Zoon des mensen, Die in den hemel is. Joh. 6:62 Wat zou het dan zijn
zo gij den Zoon des mensen zaagt opvaren waar Hij tevoren was? |
21 Dat is, wat geeft het anders te kennen? |
22 Namelijk door Zijn bijzondere werking in het aannemen der menselijke natuur, uit de maagd Maria, gelijk Joh. 6:33, 42, zonder dat Hij daarom den hemel naar Zijn Goddelijke natuur heeft verlaten. Zie Joh. 3:13. Gelijk Hij ook na Zijn hemelvaart evenwel naar Zijn Goddelijke natuur en Geest bij ons is tot de voleinding der wereld, Matth. 28:20. Joh. 6:33 Want het Brood Gods is Hij Die uit den hemel nederdaalt, en Die der wereld het leven geeft. Joh. 6:42 En zij zeiden: Is Deze niet Jezus, de Zoon van Jozef, Wiens vader en moeder wij kennen? Hoe zegt Deze dan: Ik ben uit den hemel nedergedaald? Joh. 3:13 En niemand is opgevaren in den hemel, dan Die uit den hemel nedergekomen is, namelijk de Zoon des mensen, Die in den hemel is. Matth. 28:20 En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen. |
23 Dat is, in de aarde, die het nederste deel der wereld is. Want het Woord is vlees geworden en heeft bij ons gewoond, Joh. 1:14. Zie Ps. 139:15. Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. Ps. 139:15 Mijn gebeente was voor U niet verholen, als ik in het verborgene gemaakt ben, en als een borduursel gewrocht ben in de nederste delen der aarde. |
10 Die nedergedaald is, is 24Dezelfde ook Die opgevaren is ver boven al de hemelen, opdat Hij 25alle dingen vervullen zou. | | 24 Namelijk Persoon, hoewel Hij naar een andere natuur is nedergedaald. |
25 Dat is, al de leden Zijner gemeente door Zijn Geest en gaven; gelijk vers 8. Anderen nemen het voor de vervulling der voorzeggingen der profeten, waarvan deze profetie van David ook een is. Maar het eerste komt met de volgende verzen wel zo bekwamelijk overeen. vers 8 Daarom zegt Hij: Als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangengenomen, en heeft den mensen gaven gegeven. |
11 gEn Dezelve heeft gegeven sommigen 26tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen 27tot evangelisten, en sommigen 28tot herders en leraars; | | g 1 Kor. 12:28. 1 Kor. 12:28 En God heeft er sommigen in de gemeente gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, daarna krachten, daarna gaven der gezondmakingen, behulpsels, regeringen, menigerlei talen. |
26 Van het onderscheid tussen apostelen en profeten zie de aantt. op 1 Kor. 12:28. 1 Kor. 12:28 (kt.) En God heeft er sommigen in de gemeente gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, daarna krachten, daarna gaven der gezondmakingen, behulpsels, regeringen, menigerlei talen. |
27 Van het ambt van dezen zie Hand. 21:8. Hand. 21:8 En des anderen daags Paulus en wij die met hem waren, gingen vandaar en kwamen te Cesaréa; en gegaan zijnde in het huis van Filippus, den evangelist (die een was van de zeven), bleven wij bij hem. |
28 Enigen onderscheiden deze twee ambten alzo, dat de herders de gemeente niet alleen zouden leren en onderwijzen, maar ook door de kerkelijke tucht leiden en regeren, gelijk de herders de schapen doen; en dat de leraars alleen zouden bezig zijn om de Schrift te verklaren, en de waarheid der leer tegen de ketterijen en dwalingen te verdedigen. Doch alzo het woordje sommigen hiertussen niet staat, gelijk in de voorgaande verscheidene beroepingen, zo nemen het anderen voor enerlei ambt; en dat deze twee namen hier bijeenstaan om aan te wijzen dat alle herders ook leraars moeten zijn, gelijk deze twee namen de een voor den ander in de Schrift dikmaals worden gesteld, en Paulus deze twee zaken bijeenvoegt in de beproeving der kerkendienaren, 1 Timotheüs 3. Titus 1. 1 Timotheüs 3 DIT is een getrouw woord: zo iemand tot eens opzieners ambt lust heeft, die begeert een treffelijk werk. Titus 1 PAULUS, een dienstknecht Gods en een apostel van JEZUS CHRISTUS, naar het geloof der uitverkorenen Gods, en de kennis der waarheid, die naar de godzaligheid is, |
12 Tot 29de volmaking der heiligen, 30tot het werk der bediening, tot opbouwing hvan het lichaam van Christus; | | 29 Of: samenvoeging. Want daartoe zijn deze diensten in Gods kerk ingesteld, opdat de leden der gemeente meer en meer samengevoegd of volmaakt, dat is, tot een volmaakt lichaam onder Christus, hun Hoofd, gesteld zouden worden. |
30 Dat is, opdat het werk der bediening zijn volle betekenis zou hebben, bestaande in de predicatie van Gods Woord, bedienen der sacramenten, oefening der kerkelijke tucht, en regering der gemeente. Welke zaken door deze ingestelde diensten haar volle betekenis al de wereld door hebben verkregen, en in de gemeente zijn bevestigd en blijven moeten tot de voleinding der wereld, Matth. 28:20. 1 Kor. 11:26. Matth. 28:20 En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen. 1 Kor. 11:26 Want zo dikwijls als gij dit brood zult eten en dezen drinkbeker zult drinken, zo verkondigt den dood des Heeren, totdat Hij komt. |
h Rom. 12:5. 1 Kor. 12:27. Ef. 1:23; 5:23. Kol. 1:24. Rom. 12:5 Alzo zijn wij velen één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden. 1 Kor. 12:27 En gijlieden zijt het lichaam van Christus, en leden in het bijzonder. Ef. 1:23 Welke Zijn lichaam is, en de vervulling Desgenen Die alles in allen vervult. Ef. 5:23 Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is; en Hij is de Behouder des lichaams. Kol. 1:24 Die mij nu verblijd in mijn lijden voor u, en vervul in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus voor Zijn lichaam, hetwelk is de gemeente; |
13 Totdat wij allen zullen komen 31tot de enigheid des geloofs en der kennis van den Zone Gods, 32tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus; | | 31 Dat is, tot één zelfde geloof en kennis of erkentenis van den Zone Gods; hetwelk hier in deze wereld wel enigszins geschiedt, maar namaals ten volle geschieden zal, als God in Christus zal zijn alles in allen, 1 Kor. 13:11, 12, hetwelk ook de navolgende woorden medebrengen. 1 Kor. 13:11 Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overlegde ik als een kind; maar wanneer ik een man geworden ben, zo heb ik tenietgedaan hetgeen eens kinds was. 1 Kor. 13:12 Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij
zien
aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben. |
32 Dat is, tot de volkomen mannelijke kennis en volkomen mate der gaven, die wij uit Christus’ volheid ontvangen moeten, Joh. 1:16. Joh. 1:16 En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade. |
14 iOpdat wij niet meer kinderen zouden zijn, kdie als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen wind der leer, door 33de bedriegerij der mensen, door arglistigheid om listiglijk tot dwaling te brengen; | | i 1 Kor. 14:20. 1 Kor. 14:20 Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen. |
k Matth. 11:7. Matth. 11:7 Als nu dezen heengingen, heeft Jezus tot de scharen begonnen te zeggen van Johannes: Wat zijt gij uitgegaan in de woestijn te aanschouwen? Een riet dat van den wind ginds en weder bewogen wordt? |
33 Of: ongestadigheid. Gr. teerling, of teerlingspel, waardoor de apostel de bedriegerijen of listen van zodanige mensen verstaat, die de discipelen van Christus door dwalingen zoeken aan zich te trekken, niet anders dan de tuisers of teerlingspelers wonderlijke listen en valsheden weten te gebruiken om het goed van andere lieden aan zich te brengen, gelijk de volgende woorden ook verklaren. |
15 Maar de waarheid betrachtende 34in liefde, alleszins zouden opwassen in Hem Die lhet Hoofd is, namelijk Christus; | | 34 Dit zet de apostel daarbij, omdat somwijlen de waarheid kan voorgestaan worden tegen de liefde; gelijk ook onder het deksel van de liefde de waarheid kan tekortgedaan worden. Anderen zetten het over: oprechtelijk handelende in de liefde, gelijk het woord waarheid ook oprechtheid betekent. |
l Ef. 5:23. Kol. 1:18. Ef. 5:23 Want de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het Hoofd der gemeente is; en Hij is de Behouder des lichaams. Kol. 1:18 En Hij is het Hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, Hij Die het Begin is, de Eerstgeborene uit de doden, opdat Hij in allen de Eerste zou zijn. |
16 mUit Welken het gehele lichaam, bekwamelijk samengevoegd en tezamen vastgemaakt zijnde door alle 35voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijn mate, 36den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde. | | m Rom. 12:5. 1 Kor. 12:27. Ef. 2:21. Rom. 12:5 Alzo zijn wij velen één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden. 1 Kor. 12:27 En gijlieden zijt het lichaam van Christus, en leden in het bijzonder. Ef. 2:21 Op Welken het gehele gebouw, bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot een heiligen tempel in den Heere; |
35 Dat is, door alle gewrichten of geledingen, door welke het leven en voedsel aan de andere leden toegebracht wordt. De apostel noemt de voegselen der toebrenging de juncturen en samenvoegingen der leden, waardoor de sterkte en het voedsel van het ene lid in het andere komt, gelijk er zijn zenuwen, aderen en dergelijke, die langs de samenvoegingen in de leden doorgaan, en hun het voedsel en de sterkte toebrengen, en dat inzonderheid uit het hoofd; waarbij dan de apostel bekwamelijk vergelijkt al de ambten en gaven des Geestes in de gemeente, die alle van Christus hangen, en het gehele lichaam aaneenhouden en het zijn geestelijke sterkte en voedsel mededelen, 1 Kor. 12:12, 14. 1 Kor. 12:12 Want gelijk het lichaam één is en vele leden heeft, en al de leden van dit éne lichaam vele zijnde, maar één lichaam zijn, alzo ook Christus. 1 Kor. 12:14 Want ook het lichaam is niet één lid, maar vele leden. |
36 Gr. den wasdom des lichaams maakt, dat is, zijn wasdom verkrijgt. Hebr. |
De oude en de nieuwe mens |
17 37Ik zeg dan dit nen betuig het in den Heere, odat gij niet meer wandelt gelijk als de andere heidenen wandelen in de ijdelheid huns gemoeds, | | 37 Namelijk als een besluit uit het voorgaande; dewijl wij leden van Christus zijn en zodanige gaven van Hem deelachtig, dat gij dan, enz.; en komt alzo wederom tot nieuwe vermaningen. |
n Rom. 1:9. Rom. 1:9 Want God is mijn Getuige, Welken ik dien in mijn geest in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten uwer gedenk, |
o Rom. 1:18. 1 Petr. 4:3. Rom. 1:18 Want de toorn Gods wordt geopenbaard van den hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid der mensen, als die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden; 1 Petr. 4:3 Want het is ons genoeg dat wij den voorgaanden tijd des levens der heidenen wil volbracht hebben, en gewandeld hebben in ontuchtigheden, begeerlijkheden, wijnzuiperijen, brasserijen, drinkerijen en gruwelijke afgoderijen; |
18 Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van 38het leven Gods, pdoor de onwetendheid die in hen is, door de verharding huns harten; | | 38 Namelijk niet waardoor God in Zichzelven leeft, maar waarmede Hij in ons door Zijn Geest leeft in Christus. Zie Ef. 2:1. Ef. 2:1 EN u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden, |
p 1 Thess. 4:5. 1 Thess. 4:5 Niet in kwade beweging der begeerlijkheid, gelijk als de heidenen, die God niet kennen. |
19 Welke 39ongevoelig geworden zijnde, zichzelven hebben overgegeven tot 40ontuchtigheid, om alle onreinheid 41gieriglijk te bedrijven. | | 39 Een gelijkenis genomen van degenen die door vele slagen of brandmerken in enige delen des lichaams alzo verhard zijn, dat zij geen gevoel daarvan meer hebben; alzo gaat het ook toe met vele mensen, die door gedurig kwaad doen het gevoelen of wroegen van hun consciënties alzo verdoven, dat zij hetzelve niet meer gevoelen. Zie Rom. 1:28. 1 Tim. 4:2. Rom. 1:28 En gelijk het hun niet goedgedacht heeft God in erkentenis te houden, zo heeft hen God overgegeven in een verkeerden zin, om te doen dingen die niet betamen: 1 Tim. 4:2 Door geveinsdheid der leugensprekers, hebbende hun eigen consciëntie als
met een brandijzer toegeschroeid; |
40 Of: geilheid, dartelheid. |
41 Gr. in gierigheid, of onverzadelijkheid, dat is, met een grote begeerte en welbehagen, gelijk de gierige zijn ziel zegent in onrechtvaardigheid, Ps. 10:3. Ps. 10:3 Want de goddeloze roemt over den wens zijner ziel; hij zegent den gierigaard, hij lastert den HEERE. |
20 Doch gij hebt 42Christus alzo niet geleerd; | | 42 Dat is, de leer van Christus en van de gemeenschap met Hem. |
21 Indien gij maar 43Hem gehoord hebt en door Hem geleerd zijt, 44gelijk de waarheid in Jezus is; | | 43 Namelijk sprekende in Zijn Woord door ons tot u. |
44 Dat is, gelijk de waarheid van Christus vereist, en gelijk het in der waarheid moet zijn. |
22 Te weten dat gij zoudt qafleggen, aangaande den vorigen wandel, 45den ouden mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden 46der verleiding, | | q Kol. 3:9. Hebr. 12:1. 1 Petr. 2:1. Kol. 3:9 Liegt niet tegen elkander, dewijl gij uitgedaan hebt den ouden mens met zijn werken, Hebr. 12:1 DAAROM dan ook, alzo wij zo groot een wolk der getuigen rondom ons hebben liggende, laat ons afleggen allen last en de zonde die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan die ons voorgesteld is; 1 Petr. 2:1 ZO
legt dan af alle kwaadheid en alle bedrog en geveinsdheid en nijdigheid en alle achterklappingen; |
45 Alzo wordt genaamd de ganse verdorvenheid en boosheid die in den mens van nature is, Rom. 6:6, welke ook vlees genaamd wordt, Rom. 8:5. Gal. 5:19. Rom. 6:6 Dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde tenietgedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen. Rom. 8:5 Want die naar het vlees zijn, bedenken wat des vleses is; maar die naar den Geest zijn, bedenken wat des Geestes is. Gal. 5:19 De werken des vleses nu zijn openbaar; welke zijn overspel, hoererij, onreinheid, ontuchtigheid, |
46 Dat is, die den mens tot alle zonden verlokken en verleiden, zo hij door Gods Geest die niet wederstaat, Jak. 1:13, 14, 15. Jak. 1:13 Niemand, als hij verzocht wordt, zegge: Ik word van God verzocht. Want God kan niet verzocht worden met het kwade, en Hij Zelf verzoekt niemand. Jak. 1:14 Maar een iegelijk wordt verzocht als hij van zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt. Jak. 1:15 Daarna de begeerlijkheid, ontvangen hebbende, baart zonde; en de zonde voleindigd zijnde, baart den dood. |
23 En dat gij zoudt vernieuwd worden 47in den geest uws gemoeds, | | 47 Dat is, in het binnenste en verstandigste deel van uw ziel, gelijk Rom. 12:2. Indien dan datzelve moet vernieuwd en wedergeboren zijn om God te kunnen dienen, zo is dan ook de wil, en alle andere genegenheden, van nature niet beter, tenzij dat zij door dezelve kracht vernieuwd worden. Rom. 12:2 En wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven welke de goede en welbehagende en volmaakte wil van God is. |
24 rEn 48den nieuwen mens 49aandoen, die naar God geschapen is 50in ware rechtvaardigheid en heiligheid. | | r Rom. 6:4. Kol. 3:10. 1 Petr. 4:2. Rom. 6:4 Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwheid des levens wandelen zouden. Kol. 3:10 En aangedaan hebt den nieuwen mens, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld Desgenen Die hem geschapen heeft; 1 Petr. 4:2 Om nu niet meer naar de begeerlijkheden der mensen, maar naar den wil van God den tijd die overig is in het vlees, te leven. |
48 Alzo noemt de apostel de wedergeboorte of vernieuwing des mensen, bestaande in de verlichting des verstands, en verandering van den wil tot heiligheid en rechtvaardigheid, in welke het beeld Gods bestaat, waarvan het laatste hier wordt uitgedrukt, en het eerste hierna, Kol. 3:10, van den apostel zal uitgedrukt worden. Kol. 3:10 En aangedaan hebt den nieuwen mens, die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld Desgenen Die hem geschapen heeft; |
49 De apostel vergelijkt hier deze vernieuwing des mensen bij een nieuw kleed, gelijk vers 22 de natuurlijke verdorvenheid bij een oud verdorven kleed, hetwelk hij zegt dat de gelovigen moeten afleggen en het nieuwe aandoen; omdat zij nu door den Geest Gods wedergeboren zijnde, in beide meer en meer moeten voortgaan en toenemen, door het gebruik der middelen die God daartoe heeft geordineerd; namelijk met kloekmoediglijk tegen de zonde door den Geest Gods te strijden, Rom. 8:13, en de gave Gods te verwekken, 2 Tim. 1:6, 7, Gods Woord naarstiglijk te horen en overleggen, Ps. 1:2. 2 Tim. 3:16, 17, de sacramenten waardiglijk te gebruiken, 1 Kor. 11:17, 18, enz., vurige gebeden tot God uit te storten, Ef. 6:18, en dergelijke. Zie ook Joh. 15:2. 1 Kor. 9:25, 26, enz. vers 22 Te weten dat gij zoudt afleggen, aangaande den vorigen wandel, den ouden mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding, Rom. 8:13 Want indien gij naar het vlees leeft, zo zult gij sterven; maar indien gij door den Geest de werkingen des lichaams doodt, zo zult gij leven. 2 Tim. 1:6 Om welke oorzaak ik u indachtig maak, dat gij opwekt de gave Gods, die in u is door de oplegging mijner handen. 2 Tim. 1:7 Want God heeft ons niet gegeven een geest der vreesachtigheid, maar der kracht en der liefde en der gematigdheid. Ps. 1:2 Maar zijn lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijn wet dag en nacht. 2 Tim. 3:16 Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing die in de rechtvaardigheid is; 2 Tim. 3:17 Opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust. 1 Kor. 11:17 Dit nu hetgeen ik u
aanzeg, prijs ik niet, namelijk dat gij niet tot beter, maar tot erger samenkomt. 1 Kor. 11:18 Want eerstelijk, als gij samenkomt in de gemeente, zo hoor ik dat er scheuringen zijn onder u, en ik geloof het ten dele. Ef. 6:18 Met alle bidding en smeking biddende te allen tijde in den geest, en tot hetzelve wakende met alle gedurigheid en smeking voor al de heiligen; Joh. 15:2 Alle rank die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg; en alle die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage. 1 Kor. 9:25 En een iegelijk die om prijs strijdt, onthoudt zich in alles. Dezen dan doen wel dit, opdat zij een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij een onverderfelijke. 1 Kor. 9:26 Ik loop dan alzo, niet als op het onzekere; ik kamp alzo, niet als de lucht slaande; |
50 Gr. in rechtvaardigheid en heiligheid der waarheid. |
25 Daarom, legt af de leugen, sen spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste; want wij zijn elkanders leden. | | s Zach. 8:16. Zach. 8:16 Dit zijn de dingen die gij doen zult: Spreekt de waarheid, een iegelijk met zijn naaste; oordeelt de waarheid en een oordeel des vredes in uw poorten. |
26 t51Wordt toornig en zondigt niet; de zon ga niet onder over uw toornigheid; | | t Ps. 4:5. Ps. 4:5 Zijt beroerd en zondigt niet; spreekt in ulieder hart op uw leger, en zijt stil. Sela. |
51 Met deze woorden uit den vierden psalm genomen, verbiedt de apostel niet alle gramschap, want zulke bewegingen zijn van God in het hart geschapen, en somwijlen wordt ook God en Christus gramschap toegeschreven, namelijk over de zonde en ondankbaarheid der mensen; doch deze is de mening des apostels, dat zo daar rechtvaardige oorzaken van gramschap gegeven worden, dat die de maat niet te buiten moet gaan, noch te lang duren, maar haastelijk weder nedergelegd worden. |
27 vEn geeft den duivel geen 52plaats. | | v Jak. 4:7. 1 Petr. 5:9. Jak. 4:7 Zo onderwerpt u dan Gode; wederstaat den duivel, en hij zal van u vlieden. 1 Petr. 5:9 Denwelken wederstaat, vast zijnde in het geloof, wetende dat hetzelfde lijden aan uw broederschap die in de wereld is, volbracht wordt. |
52 Of: ruimte, dat is, geen tijd noch gelegenheid om door uw toorn u tot andere zonden te brengen, zo uw gemoed zonder genoegzame oorzaak te lang ontsteld zou blijven, 1 Petr. 5:8, 9. 1 Petr. 5:8 Zijt nuchter en waakt; want uw tegenpartij, de duivel, gaat om als een briesende leeuw, zoekende wien hij zou mogen verslinden; 1 Petr. 5:9 Denwelken wederstaat, vast zijnde in het geloof, wetende dat hetzelfde lijden aan uw broederschap die in de wereld is, volbracht wordt. |
28 Die gestolen heeft, stele niet meer, xmaar arbeide liever, werkende 53dat goed is met de handen, opdat hij hebbe mede te delen dengene die nood heeft. | | x Hand. 20:35. 1 Thess. 4:11. 2 Thess. 3:8, 12. Hand. 20:35 Ik heb u in alles getoond dat men alzo arbeidende, de zwakken moet opnemen, en gedenken aan de woorden des Heeren Jezus, dat Hij gezegd heeft: Het is zaliger te geven dan te ontvangen. 1 Thess. 4:11 En dat gij u benaarstigt stil te zijn en uw eigen dingen te doen, en te werken met uw eigen handen, gelijk wij u bevolen hebben; 2 Thess. 3:8 En wij hebben geen brood bij iemand gegeten voor niet, maar in arbeid en moeite, nacht en dag werkende, opdat wij niet iemand van u zouden lastig zijn; 2 Thess. 3:12 Doch de zodanigen bevelen en vermanen wij door onzen Heere Jezus Christus, dat zij met stilheid werkende, hun eigen brood eten. |
53 Dat is, dat loffelijk en eerlijk is; want alle arbeid waar winst van komt, is niet altijd loffelijk en Gode aangenaam. |
29 yGeen 54vuile rede ga uit uw mond, maar zo er enige goede rede is 55tot nuttige stichting, opdat zij 56genade geve dien die ze horen. | | y Matth. 12:36. Ef. 5:3, 4. Matth. 12:36 Maar Ik zeg u, dat van elk ijdel woord hetwelk de mensen zullen gesproken hebben, zij van hetzelve zullen rekenschap geven in den dag des oordeels. Ef. 5:3 Maar hoererij en alle onreinheid of gierigheid, laat ook onder u niet genaamd worden, gelijkerwijs het den heiligen betaamt, Ef. 5:4 Noch oneerbaarheid, noch zot geklap, of gekkernij, welke niet betamen, maar veelmeer dankzegging. |
54 Gr. verrotte. |
55 Gr. tot stichting des gebruiks, of der nuttigheid, of der noodwendigheid, dat is, nodige stichting. |
56 Dat is, enige geestelijke gave toebrenge. Of: aangenaamheid. Sommigen nemen dit woord voor dank of dankzegging, zodat dit de zin zou zijn: opdat u de vromen die het horen, daarover mogen danken. |
30 En 57bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, z58door Welken gij 59verzegeld zijt tot den dag ader verlossing. | | 57 Een wijze van spreken bij gelijkenis, uit Jes. 63:10, waardoor te kennen gegeven wordt dat de Geest Gods, Die in ons woont, door dergelijke zonden, waarvan Hij een afkeer heeft, Zijn vriendelijke werking in ons verduistert, en in plaats van Zijn liefde ons Zijn gramschap laat gevoelen (gelijk een vader een droevig aangezicht aantrekt over zijn kinderen, wanneer zij in zijn tegenwoordigheid kwaad doen, en in plaats van vriendschap te bewijzen hen, hoewel ongaarne, moet straffen), waaruit ook een bedroefd gemoed rijst in de gelovigen, en de zekerheid hunner zaligheid wordt verduisterd. Zie Ps. 6:2; 31:10, 11; 51:11, enz. Jes. 63:10 Maar zij zijn wederspannig geworden en zij hebben Zijn Heiligen Geest smarten aangedaan; daarom is Hij hun in een vijand verkeerd, Hij Zelf heeft tegen hen gestreden. Ps. 6:2 O HEERE, straf mij niet in Uw toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid. Ps. 31:10 Zijt mij genadig, HEERE, want mij is bange; van verdriet is doorknaagd mijn oog, mijn ziel en mijn buik. Ps. 31:11 Want mijn leven is verteerd van droefenis, en mijn jaren van zuchten; mijn kracht is vervallen door mijn ongerechtigheid, en mijn beenderen zijn doorknaagd. Ps. 51:11 Verberg Uw aangezicht van mijn zonden, en delg uit al mijn ongerechtigheden. |
z Rom. 8:16. 2 Kor. 1:22; 5:5. Ef. 1:13. Rom. 8:16 Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. 2 Kor. 1:22 Die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven. 2 Kor. 5:5 Die ons nu tot ditzelve bereid heeft, is God, Die ons ook het onderpand des Geestes gegeven heeft. Ef. 1:13 In Welken ook gij zijt, nadat gij het Woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid, gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, |
58 Gr. in Welken. |
59 Namelijk als door het opgedrukte zegel van Gods evenbeeld van de ongelovigen zijt onderscheiden, en van de toekomende zaligheid wordt verzekerd. Zie Ef. 1:13. Ef. 1:13 In Welken ook gij zijt, nadat gij het Woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid, gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, |
a Luk. 21:28. Rom. 8:23. Ef. 1:14. Luk. 21:28 Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo ziet omhoog en heft uw hoofden opwaarts, omdat uw verlossing nabij is. Rom. 8:23 En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven , zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk
de verlossing onzes lichaams. Ef. 1:14 Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verkregen verlossing, tot prijs Zijner heerlijkheid. |
31 bAlle bitterheid en toornigheid en gramschap en geroep en lastering zij van u geweerd, met alle boosheid. | | b Kol. 3:19. Kol. 3:19 Gij mannen, hebt uw vrouwen lief, en wordt niet verbitterd tegen haar. |
32 cMaar zijt jegens elkander goedertieren, barmhartig, dvergevende elkander, gelijkerwijs ook God 60in Christus ulieden vergeven heeft. | | c Filipp. 2:1. Kol. 3:12. Filipp. 2:1 INDIEN er dan enige vertroosting is in Christus, indien er enige troost is der liefde, indien er enige gemeenschap is des Geestes, indien er enige innerlijke bewegingen en ontfermingen zijn, Kol. 3:12 Zo doet dan aan, als uitverkorenen Gods, heiligen en beminden, de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid; |
d Matth. 6:14. Mark. 11:25. Kol. 3:13. Matth. 6:14 Want indien gij den mensen hun misdaden vergeeft, zo zal uw hemelse Vader ook u vergeven. Mark. 11:25 En wanneer gij staat om te bidden, vergeeft indien gij iets hebt tegen iemand; opdat ook uw Vader, Die in de hemelen is, ulieden uw misdaden vergeve. Kol. 3:13 Verdragende elkander en vergevende de een den ander, zo iemand tegen iemand enige klacht heeft; gelijkerwijs als Christus u vergeven heeft, doet ook gij alzo. |
60 Dat is, om Christus’ en Zijner verzoening wil, gelijk 2 Kor. 5:19. Of: door Christus. 2 Kor. 5:19 Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende, en heeft het woord der verzoening in ons gelegd. |