Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel, om te tonen hoe grote oorzaak hij heeft om boven anderen te roemen, verhaalt hoe hij in den derden hemel is opgetrokken geweest, en aldaar gehoord heeft hetgeen geen mens kan uitspreken. 7 Dat hem daarom tot zijn vernedering een engel satan was gegeven, die hem met vuisten sloeg. 8 Tegen welken hij God driemaal had gebeden, en antwoord bekomen dat Gods genade hem moest genoeg zijn. 10 Dat hij daarom liever roemt in zijn zwakheid en nederigheid. 11 Verontschuldigt zich dat hij wederom moet roemen van de ware merktekenen zijns apostelschaps onder hen. 12 Die zij nochtans inderdaad genoeg gewaargeworden waren. 14 Betuigt dat hij nu ten derden male tot hen zal komen, zonder hen ergens in lastig te willen vallen. 16 Gelijk anderen van hem gezonden, noch ook Titus, hun ergens in lastig zijn geweest. 20 Waarschuwt hen eindelijk dat zij de gebreken van twist, hoogmoed, hoererij, enz., onder zich beteren eer hij komt, opdat hij tot zijn leedwezen niet genoodzaakt zij, zijn apostolische macht over zodanigen te gebruiken. |
Paulus roemt in zijn zwakheden |
1 TE roemen is mij waarlijk 1niet oorbaar; want ik zal komen tot gezichten en openbaringen 2des Heeren. | | 1 Of: voegt mij niet wel, namelijk omdat het roemen een schijn heeft van eigendunk. Versta dan dit: tenware ik tot handhaving mijns apostelschaps daartoe gedwongen werd. Zie hier vss. 11, 12. vers 11 Ik ben roemende onwijs geworden; gij hebt mij genoodzaakt; want ik behoorde van u geprezen te zijn; want ik ben in geen ding minder geweest dan de uitnemendste apostelen, hoewel ik niets ben. vers 12 De merktekenen van een apostel zijn onder u betoond in alle lijdzaamheid, met tekenen en wonderen en krachten. |
2 Dat is, die mij de Heere gedaan of vertoond heeft. |
2 aIk ken een mens 3in Christus, voor veertien jaren (4of het geschied is in het lichaam, weet ik niet, of buiten het lichaam, weet ik niet, God weet het), dat de zodanige opgetrokken is geweest 5tot in den derden hemel. | | a Hand. 9:3; 22:17. 1 Kor. 15:8. Hand. 9:3 En als hij reisde, is het geschied dat hij nabij Damascus kwam, en hem omscheen snellijk een licht van den hemel; Hand. 22:17 En het gebeurde mij, als ik te Jeruzalem wedergekeerd was en in den tempel bad, dat ik in een vertrekking van zinnen was, 1 Kor. 15:8 En ten laatste van allen is Hij ook van mij, als van een ontijdig geborene, gezien. |
3 Dat is, die in Christus is, of een Christen. Alzo spreekt hij van zichzelven in den derden persoon, tot een teken van nederigheid, alsof het een zaak ware die buiten hem ware. Anderen nemen dit woord in Christus voor bij Christus, voor een vorm van eed, gelijk vers 19. Rom. 9:1. vers 19 Meent gij wederom dat wij ons bij u verontschuldigen? Wij spreken in de tegenwoordigheid Gods in Christus; en dit alles, geliefden, tot uw stichting. Rom. 9:1 IK zeg de waarheid in Christus, ik lieg niet (mijn consciëntie mij medegetuigenis gevende door den Heiligen Geest), |
4 Dat is, of het alleen door een vertrekking van zinnen mij is vertoond in mijn geest, of dat mijn geest voor een tijd uit mijn lichaam in den hemel is opgebracht om zulks te zien en te horen, weet ik niet. Anderen nemen het alzo: Of ik met lichaam en ziel in den hemel ben opgeheven of met de ziel alleen, dat weet ik niet. |
5 Dat is, in de woonplaats der engelen en heilige zielen, die hij vers 4 het paradijs noemt, bij gelijkenis genomen van het aardse paradijs. Zie Luk. 23:43. Openb. 2:7. De oorzaak waarom dit de derde hemel genaamd wordt, is omdat de lucht de eerste hemel gerekend wordt, de zichtbare hemelen waarin de sterren zijn, de tweede, en de hemel boven al die hemelen de derde. Zie 1 Kon. 8:27. vers 4 Dat hij opgetrokken is geweest in het paradijs, en gehoord heeft onuitsprekelijke woorden, die het een mens niet geoorloofd is te spreken. Luk. 23:43 En Jezus zeide tot hem: Voorwaar zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn. Openb. 2:7 Die oren heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt. Die overwint, Ik zal hem geven te eten van den Boom des levens, Die in het midden van het paradijs Gods is. 1 Kon. 8:27 Maar waarlijk, zou God op de aarde wonen? Zie, de hemelen, ja, de hemel der hemelen zouden U niet begrijpen; hoeveel te min dit huis dat ik gebouwd heb. |
3 En ik ken een zodanig mens (of het in het lichaam of buiten het lichaam geschied is, weet ik niet, God weet het), | | |
4 Dat hij opgetrokken is geweest in het 6paradijs, en gehoord heeft onuitsprekelijke woorden, die het een mens 7niet geoorloofd is te spreken. | | 6 Zie vers 2. vers 2 Ik ken een mens in Christus, voor veertien jaren (of het geschied is in het lichaam, weet ik niet, of buiten het lichaam, weet ik niet, God weet het), dat de zodanige opgetrokken is geweest tot in den derden hemel. |
7 Of: niet kan uitspreken, namelijk omdat zij het begrip des mensen in dit leven te boven gaan; of omdat God zulks niet heeft gewild, alzo deze dingen Paulus alleen gediend hebben om hem te sterken tegen al de zwarigheden, die hem in zijn dienst bejegenden. Anders heeft Paulus den gansen raad Gods van de zaligheid der mensen aan de gemeenten geopenbaard. Zie Hand. 20:27. Hand. 20:27 Want ik heb niet achtergehouden, dat ik u niet zou verkondigd hebben al den raad Gods. |
5 Van den zodanige zal ik roemen, doch van mijzelven zal ik niet roemen, dan 8in mijn zwakheden. | | 8 Dat is, in mijn zwarigheden en verdrukkingen die mij overkomen zijn, gelijk vers 9 en 2 Kor. 11:23, enz., verklaard wordt. vers 9 En Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg; want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht. Zo zal ik dan veel liever roemen in mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij wone. 2 Kor. 11:23 Zijn zij dienaars van Christus? (Ik spreek onwijs zijnde) ik ben boven hen: in arbeid overvloediger, in slagen uitnemender, in gevangenissen overvloediger, in doods gevaar menigmaal. |
6 Want zo ik roemen wil, ik zal niet onwijs zijn, want ik zal de waarheid zeggen; maar ik houd daarvan af, opdat niemand van mij denke boven hetgeen hij ziet dat ik ben, of dat hij uit mij hoort. | | |
7 En opdat ik mij door de uitnemendheid der openbaringen niet zou verheffen, zo is mij gegeven 9een scherpe doorn in het vlees, namelijk een 10engel des satans, bdat hij mij 11met vuisten slaan zou, opdat ik mij niet zou verheffen. | | 9 Gr. scolops, welk woord betekent een scherpen paal of stekeligen splinter of doornachtig hout, dat iemand in de benen of in het vlees steekt, wanneer men door de boomgaarden of bosschages gaat. Het betekent ook somtijds een voetangel, die den paarden of mensen in hun gang wordt voorgeworpen, om hen te verhinderen of vertragen. Beide betekenissen passen wel op Paulus’ rede. Zie Num. 33:55. Ez. 28:24. Num. 33:55 Maar indien gij de inwoners des lands niet voor uw aangezicht uit de bezitting zult verdrijven, zo zal het geschieden, dat wie gij van hen zult laten overblijven, tot doornen zullen zijn in uw ogen en tot prikkelen in uw zijden, en u zullen benauwen op het land waarin gij woont. Ez. 28:24 En het huis Israëls zal geen smartenden doorn noch wee doende distel meer hebben, van allen die rondom hen zijn, die henlieden beroven; en zij zullen weten dat Ik de Heere HEERE ben. |
10 Of: een engel satan, die namelijk een instrument is geweest, dat hem deze kwelling tot zijn vernedering aangedaan heeft, gelijk in het voorbeeld van Job te zien is. |
b Job 2:6. Job 2:6 En de HEERE zeide tot den satan: Zie, hij zij in uw hand, doch verschoon zijn leven. |
11 Of: kinnebakslagen geven zou, dat is, versmaadheid en kwelling aandoen. Wat dit nu voor een kwelling geweest is, drukt de apostel niet uit. Sommigen menen dat het de vervolgingen en verdrukkingen zelve zijn geweest; anderen enige pijnen en benauwdheden des lichaams, die hem somwijlen aankwamen; anderen dat het zijn geweest kwellingen en aanvechtingen der ziel. Doch alles is onzeker; dit blijkt alleen uit vss. 9 en 10 dat het enige bijzondere zwakheden geweest zijn der ziel of des lichaams. vers 9 En Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg; want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht. Zo zal ik dan veel liever roemen in mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij wone. |
8 Hierover heb ik den Heere 12driemaal gebeden, opdat hij van mij zou wijken. | | 12 Dat is, meermalen. |
9 En Hij heeft tot mij gezegd: 13Mijn genade is u genoeg; want Mijn kracht wordt in zwakheid 14volbracht. Zo zal ik dan veel liever roemen in mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij 15wone. | | 13 Namelijk waardoor Ik u tegen deze zwakheden alzo sterk, dat gij die overwint. Zie 1 Kor. 10:13. 1 Kor. 10:13 Ulieden heeft geen verzoeking bevangen dan menselijke; doch God is getrouw, Welke u niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt, maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen. |
14 Dat is, ten einde gebracht, of: bewezen volmaakt te zijn, gelijk Jak. 2:22. Jak. 2:22 Ziet gij wel dat het geloof medegewrocht heeft met zijn werken, en het geloof volmaakt is geweest uit de werken? |
15 Of: over mij wone. Het Griekse woord betekent iets bewonen of omschaduwen als een loofhut of tabernakel. |
10 Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden, in smaadheden, in noden, in vervolgingen, in benauwdheden, om Christus’ wil; want 16als ik zwak ben, dan ben ik 17machtig. | | 16 Namelijk in mijzelven, door al zulke benauwdheden en kwellingen. |
17 Namelijk door God, Die mij in het midden derzelve sterkt en troost. |
Niet gerust over de gemeente |
11 Ik ben roemende onwijs geworden; gij hebt mij genoodzaakt; want ik behoorde van u geprezen te zijn; cwant ik ben in geen ding 18minder geweest dan de uitnemendste apostelen, hoewel ik 19niets ben. | | c 1 Kor. 15:10. 1 Kor. 15:10 Doch door de genade Gods ben ik wat ik ben; en Zijn genade die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest, maar ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade Gods die met mij is. |
18 Namelijk door de genade Gods, Die mij geleid en bijgestaan heeft, 1 Kor. 15:10. 1 Kor. 15:10 Doch door de genade Gods ben ik wat ik ben; en Zijn genade die aan mij bewezen is, is niet ijdel geweest, maar ik heb overvloediger gearbeid dan zij allen; doch niet ik, maar de genade Gods die met mij is. |
19 Namelijk van mijzelven, 1 Kor. 3:7. 1 Kor. 3:7 Zo is dan noch hij die plant iets, noch hij die natmaakt, maar God Die den wasdom geeft. |
12 dDe 20merktekenen van een apostel zijn onder u 21betoond in alle lijdzaamheid, 22met tekenen en wonderen en krachten. | | d 1 Kor. 9:2. 1 Kor. 9:2 Zo ik anderen geen apostel ben, nochtans ben ik het ulieden; want het zegel mijns apostelschaps zijt gijlieden in den Heere. |
20 Namelijk waaraan een rechte apostel van Christus wordt gekend. |
21 Gr. uitgewrocht. |
22 Gr. in. |
13 Want wat is er waarin gij minder geweest zijt dan 23de andere gemeenten, eanders dan dat ik zelf u 24niet lastig ben geweest? 25Vergeeft mij dit ongelijk. | | 23 Namelijk die van andere apostelen zijn geplant en gesticht, met welke hij zichzelven hier vergelijkt. |
e 1 Kor. 9:12. 2 Kor. 11:9. 1 Kor. 9:12 Indien anderen dezer macht over u deelachtig zijn, waarom niet veelmeer wij? Doch wij hebben deze macht niet gebruikt, maar wij verdragen het alles, opdat wij niet enige verhindering geven aan het Evangelie van Christus. 2 Kor. 11:9 Want mijn gebrek hebben de broeders vervuld die van Macedónië kwamen; en ik heb mijzelven in alles gehouden zonder u te bezwaren, en zal mij nog alzo houden. |
24 Namelijk van onderhoud van u te nemen voor mij en degenen die met mij waren. |
25 Een scherpe berisping door een wijze van spreken waarvan zie 2 Kor. 11:19. Of: deze ongerechtigheid. 2 Kor. 11:19 Want gij verdraagt gaarne de onwijzen, dewijl gij wijs zijt. |
14 Zie, ik ben 26ten derden male gereed om tot u te komen, en zal u niet lastig zijn; fwant ik zoek 27niet het uwe, maar u. Want de kinderen moeten niet schatten vergaderen voor de ouders, maar de ouders voor de kinderen. | | 26 Zie hiervan 2 Kor. 13:1. 2 Kor. 13:1 DIT is de derde maal dat ik tot u kom: in den mond van twee of drie getuigen zal alle woord bestaan. |
f Hand. 20:33. Hand. 20:33 Ik heb niemands zilver of goud of kleding begeerd. |
27 Dat is, niet uw goederen, maar uw zaligheid. |
15 En ik zal zeer gaarne 28de kosten doen, en 29voor uw zielen ten koste gegeven worden; hoewel ik, u govervloediger beminnende, minder bemind word. | | 28 Namelijk om mij en de mijnen onder u te onderhouden. |
29 Dat is, voor de zaligheid uwer zielen ook mijn leven in gevaar geven. |
g 2 Kor. 6:12. 2 Kor. 6:12 Gij zijt niet nauw in ons, maar gij zijt nauw in uw ingewanden. |
16 Doch het zij zo, ik heb u niet bezwaard; maar 30alzo ik listig was, heb ik u met bedrog 31gevangen. | | 30 Dit is een lastering der valse apostelen, welker woorden hij aanhaalt en daarna wederlegt. |
31 Of: ingenomen, dat is, alzo met een zoeten toom tot mij gebracht, om daarna mijn voordeel met u te doen. |
17 Heb ik door iemand dergenen die ik tot u gezonden heb, 32van u mijn voordeel gezocht? | | 32 Of: u iets afgedrongen, door gierigheid iets afgeperst, gelijk het Griekse woord medebrengt; alzo ook in het volgende vers. |
18 Ik heb Titus gebeden, en den broeder medegezonden; heeft ook Titus van u zijn voordeel gezocht? Hebben wij niet 33in denzelfden Geest gewandeld? Hebben wij niet gewandeld in dezelfde voetstappen? | | 33 Dat is, zijn wij niet door denzelfden Geest Gods in onzen handel en wandel onder u geleid geweest? |
19 Meent gij wederom dat wij ons bij u 34verontschuldigen? Wij spreken in de tegenwoordigheid Gods 35in Christus; en dit alles, geliefden, tot uw stichting. | | 34 Namelijk om onze zaken alleen bij u schoon te maken, en niet veelmeer om uwentwil, om u in de aangenomen waarheid te bevestigen. |
35 Zie hiervoor de aant. op vers 2. vers 2 (kt.) Ik ken een mens in Christus, voor veertien jaren (of het geschied is in het lichaam, weet ik niet, of buiten het lichaam, weet ik niet, God weet het), dat de zodanige opgetrokken is geweest tot in den derden hemel. |
20 Want ik vrees dat als ik gekomen zal zijn, ik u niet enigszins zal vinden 36zodanigen als ik wil, en dat ik van u zal gevonden worden zodanig 37als gij niet wilt; dat er niet enigszins zijn twisten, nijdigheden, toorn, gekijf, achterklap, oorblazingen, opgeblazenheden, 38beroerten; | | 36 Dat is, velen onder u in dezelve gebreken zorgelooslijk voortgaande, gelijk in het einde van dit vers verklaard wordt. |
37 Dat is, scherper in het oefenen der kerkelijke straf dan gij tot nog toe ervaren hebt. |
38 Of: oproer, ontroeringen. |
21 Opdat wederom, als ik zal gekomen zijn, mijn God 39mij niet vernedere bij u, en ik rouw hebbe over velen die 40tevoren gezondigd hebben, en die zich niet bekeerd zullen hebben van de onreinheid en hoererij en 41ontuchtigheid, die zij gedaan hebben. | | 39 Dit zegt de apostel, omdat er niets was dat hem meer verhoogde en verblijdde, dan dat zijn arbeid zijn behoorlijke vruchten onder hen had; en dat hem niets meer vernederde en bedroefde, dan wanneer door zonden en ergernissen zijn arbeid scheen afbreuk te lijden. Zie 1 Thess. 2:19, 20. 1 Thess. 2:19 Want welke is onze hoop of blijdschap of kroon des roems? Zijt gij die ook niet voor onzen Heere Jezus Christus in Zijn toekomst? 1 Thess. 2:20 Want gij zijt onze heerlijkheid en blijdschap. |
40 Namelijk waarvan hij in den voorgaanden brief had geschreven. |
41 Of: geilheid, dartelheid, wulpsheid. |