Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Het oordeel aan den Heere laten |
1 ALZO houde ons een ieder mens aals dienaars van Christus en uitdelers der verborgenheden Gods. a Matth. 24:45. 2 Kor. 6:4. Kol. 1:25. Tit. 1:7. |
a Matth. 24:45 Wie is dan de getrouwe en voorzichtige dienstknecht, denwelken zijn heer over zijn dienstboden gesteld heeft om hunlieden hun voedsel te geven te rechter tijd? 2 Kor. 6:4 Maar wij als dienaars Gods, maken onszelven in alles aangenaam, in veel verdraagzaamheid, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden, Kol. 1:25 Welker dienaar ik geworden ben naar de bedeling Gods, die mij gegeven is aan u, om te vervullen het Woord Gods; Tit. 1:7 Want een opziener moet onberispelijk zijn, als een huisverzorger Gods, niet eigenzinnig, niet genegen tot toornigheid, niet genegen tot den wijn, geen smijter, geen vuilgewinzoeker; |
2 En voorts wordt in de uitdelers vereist bdat elk getrouw bevonden worde. b Luk. 12:42. |
b Luk. 12:42 En de Heere zeide: Wie is dan de getrouwe en voorzichtige huisbezorger, dien de heer over zijn dienstboden zal zetten om hun te rechter tijd het hun bescheiden deel spijze te geven? |
3 Doch mij is voor het minst, dat ik van ulieden geoordeeld word, of van een menselijk oordeel; ja, ik oordeel ook mijzelven niet. |
4 Want ik ben mijzelven van geen ding bewust, cdoch ik ben daardoor niet gerechtvaardigd; maar Die mij oordeelt, is de Heere. c Ex. 34:7. Job 9:2. Ps. 143:2. |
c Ex. 34:7 Die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, Die de ongerechtigheid en overtreding en zonde vergeeft; Die den schuldige geenszins onschuldig houdt, bezoekende de ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen en aan de kindskinderen, in het derde en in het vierde lid. Job 9:2 Waarlijk, ik weet dat het zo is; want hoe zou de mens rechtvaardig zijn bij God? Ps. 143:2 En ga niet in het gericht met Uw knecht; want niemand die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn. |
5 dZo dan, oordeelt niets vóór den tijd, totdat de Heere zal gekomen zijn, eWelke ook in het licht zal brengen hetgeen in de duisternis verborgen is, en openbaren de raadslagen der harten; en alsdan zal een iegelijk lof hebben van God. d Matth. 7:1. Rom. 2:1. e Dan. 7:10. Openb. 20:12. |
d Matth. 7:1 OORDEELT niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. Rom. 2:1 DAAROM zijt gij niet te verontschuldigen, o mens, wie gij zijt, die anderen oordeelt; want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelven; want gij, die anderen oordeelt, doet dezelfde dingen. e Dan. 7:10 Een vurige rivier vloeide en ging van voor Hem uit, duizendmaal duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem; het gericht zette zich, en de boeken werden geopend. Openb. 20:12 En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken. |
De hoogmoed der Korinthiërs |
6 En deze dingen, broeders, heb ik op mijzelven en Apollos bij gelijkenis gepast om uwentwil, opdat gij aan ons zoudt leren fniet te gevoelen boven hetgeen geschreven is, dat gij niet, de een om eens anders wil, opgeblazen wordt tegen den ander. f Spr. 3:7. Rom. 12:3. |
f Spr. 3:7 Zijt niet wijs in uw ogen; vrees den HEERE en wijk van het kwade; Rom. 12:3 Want door de genade die mij gegeven is, zeg ik een iegelijk die onder u is, dat hij niet wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn, maar dat hij wijs zij tot matigheid, gelijk als God een iegelijk de mate des geloofs gedeeld heeft. |
7 Want wie onderscheidt u? gEn wat hebt gij, dat gij niet hebt ontvangen? En zo gij het ook ontvangen hebt, wat roemt gij alsof gij het niet ontvangen hadt? g Joh. 3:27. Jak. 1:17. |
g Joh. 3:27 Johannes antwoordde en zeide: Een mens kan geen ding aannemen, zo het hem uit den hemel niet gegeven is. Jak. 1:17 Alle goede gave en alle volmaakte gift is van boven, van den Vader der lichten afkomende, bij Welken geen verandering is of schaduw van omkering. |
8 Alrede zijt gij verzadigd, alrede zijt gij rijk geworden, zonder ons hebt gij geheerst; en och, of gij heerstet, opdat ook wij met u heersen mochten! |
9 Want ik acht dat God ons, die de laatste apostelen zijn, tentoon heeft gesteld hals tot den dood verwezen; want wij zijn ieen schouwspel geworden der wereld en den engelen en den mensen. h Ps. 44:23. Rom. 8:36. 2 Kor. 4:11. i Hebr. 10:33. |
h Ps. 44:23 Maar om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij worden geacht als slachtschapen. Rom. 8:36 (Gelijk geschreven is: Want om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij zijn geacht als schapen der slachting.) 2 Kor. 4:11 Want wij die leven, worden altijd in den dood overgegeven om Jezus’ wil, opdat ook het leven van Jezus in ons sterfelijk vlees zou geopenbaard worden. i Hebr. 10:33 Ten dele, als gij door smaadheden en verdrukkingen een schouwspel geworden zijt, en ten dele, als gij gemeenschap gehad hebt met degenen die alzo behandeld werden. |
10 kWij zijn dwazen om Christus’ wil, maar gij zijt wijzen in Christus; wij zijn zwakken, maar gij sterken; gij zijt heerlijken, maar wij verachten. k 1 Kor. 2:3. |
k 1 Kor. 2:3 En ik was bij ulieden in zwakheid en in vreze en in veel beving. |
11 Tot op deze tegenwoordige ure lijden wij honger en lijden wij dorst, en zijn naakt, en worden met vuisten lgeslagen, en hebben geen vaste woonplaats; l Hand. 23:2. |
l Hand. 23:2 Maar de hogepriester Ananías beval dengenen die bij hem stonden, dat zij hem op den mond zouden slaan. |
12 mEn arbeiden, werkende met onze eigen handen; wij worden gescholden en nwij zegenen; wij worden vervolgd en wij verdragen; m Hand. 18:3; 20:34. 1 Thess. 2:9. 2 Thess. 3:8. n Matth. 5:44. Luk. 6:28; 23:34. Hand. 7:60. Rom. 12:14. |
m Hand. 18:3 En omdat hij van hetzelfde handwerk was, bleef hij bij hen en wrocht; want zij waren tentenmakers van handwerk. Hand. 20:34 En gij zelven weet dat deze handen tot mijn nooddruft, en dengenen die met mij waren, gediend hebben. 1 Thess. 2:9 Want gij gedenkt, broeders, onzen arbeid en moeite; want nacht en dag werkende, opdat wij niemand onder u zouden lastig zijn, hebben wij het Evangelie Gods onder u gepredikt. 2 Thess. 3:8 En wij hebben geen brood bij iemand gegeten voor niet, maar in arbeid en moeite, nacht en dag werkende, opdat wij niet iemand van u zouden lastig zijn; n Matth. 5:44 Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief; zegent hen die u vervloeken; doet wel dengenen die u haten; en bidt voor degenen die u geweld doen en die u vervolgen; Luk. 6:28 Zegent degenen die u vervloeken, en bidt voor degenen die u geweld doen. Luk. 23:34 En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. En verdelende Zijn klederen, wierpen zij het lot. Hand. 7:60 En vallende op de knieën, riep hij met grote stem: Heere, reken hun deze zonde niet toe. En als hij dat gezegd had, ontsliep hij. Rom. 12:14 Zegent hen die u vervolgen; zegent, en vervloekt niet. |
13 Wij worden gelasterd en wij bidden; wij zijn geworden als uitvaagsels der wereld en aller afschrapsel tot nu toe. |
14 Ik schrijf deze dingen niet om u te beschamen, maar oals mijn lieve kinderen vermaan ik u. o 1 Thess. 2:11. |
o 1 Thess. 2:11 Gelijk gij weet hoe wij een iegelijk van u, als een vader zijn kinderen, vermaanden en vertroostten, |
15 Want al hadt gij tienduizend leermeesters in Christus, zo hebt gij toch niet vele vaders; pwant in Christus Jezus heb ik u door het Evangelie geteeld. p Hand. 18:11. Gal. 4:19. Filem. vs. 10. Jak. 1:18. |
p Hand. 18:11 En hij onthield zich aldaar een jaar en zes maanden, lerende onder hen het Woord Gods. Gal. 4:19 Mijne kinderkens, die ik wederom arbeid te baren, totdat Christus een gestalte in u krijge. Filem. vs. 10 Ik bid u dan voor mijn zoon, denwelken ik in mijn banden heb geteeld, namelijk Onésimus, Jak. 1:18 Naar Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord der waarheid, opdat wij zouden zijn als
eerstelingen Zijner schepselen. |
16 Zo vermaan ik u dan: qZijt mijn navolgers. q 1 Kor. 11:1. Filipp. 3:17. 1 Thess. 1:6. 2 Thess. 3:9. |
q 1 Kor. 11:1 WEEST mijn navolgers, gelijkerwijs ook ik van Christus. Filipp. 3:17 Weest mede mijn navolgers, broeders, en merkt op degenen die alzo wandelen, gelijk gij ons tot een voorbeeld hebt. 1 Thess. 1:6 En gij zijt onze navolgers geworden en des Heeren, het Woord aangenomen hebbende in veel verdrukking, met blijdschap des Heiligen Geestes; 2 Thess. 3:9 Niet dat wij de macht niet hebben, maar opdat wij onszelven u geven zouden tot
een voorbeeld om ons na te volgen. |
17 Daarom heb ik Timótheüs tot u gezonden, die mijn lieve en getrouwe zoon is in den Heere, welke u zal indachtig maken mijn wegen die in Christus zijn, gelijkerwijs ik alom in alle gemeenten leer. |
18 Doch sommigen zijn opgeblazen, alsof ik tot ulieden niet komen zou. |
19 Maar ik zal haast tot u komen, rzo de Heere wil, en ik zal dan verstaan niet de woorden dergenen die opgeblazen zijn, maar de kracht. r Hand. 18:21. Hebr. 6:3. Jak. 4:15. |
r Hand. 18:21 Maar hij nam afscheid van hen, zeggende: Ik moet ganselijk het toekomende feest te Jeruzalem houden; doch ik zal tot u wederkeren, zo God wil. En hij voer weg van Éfeze. Hebr. 6:3 En dit zullen wij ook doen, indien het God toelaat. Jak. 4:15 In plaats dat gij zoudt zeggen: Indien de Heere wil en wij leven zullen, zo zullen wij dit of dat doen. |
20 sWant het Koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht. s 1 Kor. 2:4. 1 Thess. 1:5. 2 Petr. 1:16. |
s 1 Kor. 2:4 En mijn rede en mijn prediking was niet in beweeglijke woorden der menselijke wijsheid, maar in betoning des geestes en der kracht; 1 Thess. 1:5 Want ons Evangelie is onder u niet alleen in woorden geweest, maar ook in kracht, en in den Heiligen Geest, en in veel verzekerdheid; gelijk gij weet hoedanigen wij onder u geweest zijn om uwentwil. 2 Petr. 1:16 Want wij zijn geen kunstiglijk verdichte fabelen nagevolgd, als wij u bekendgemaakt hebben de kracht en toekomst van onzen Heere Jezus Christus, maar wij zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit. |
21 Wat wilt gij? Zal ik met de roede tot u komen, of in liefde en in den geest der zachtmoedigheid? |