Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel geeft nog andere redenen waarom hij het Evangelie in alle eenvoudigheid onder hen heeft gepredikt, namelijk om hun kindsheid in de kennis, en vleselijkheid in hun onenigheden. 5 Verklaart voorts in wat aanzien de leraars moeten zijn, en hoe de lof van hun werk niet hun die planten en natmaken, maar Gode Die den wasdom geeft, moet toegeschreven worden. 10 Dat hun ambt is op Christus, het Fundament, niet hooi, stro en stoppelen, maar goud, zilver en kostelijke gesteenten te bouwen. 13 En dat elks werk door vuur zal beproefd worden, en zij dan loon naar bevinding zullen ontvangen. 16 Dat de tempel Gods door onenigheden niet moet geschonden worden. 18 Dewijl de wijsheid der mensen dwaasheid is voor God, 21 Dat dan niemand op mensen moet roemen, dewijl wij van Christus zijn. |
Geen reden voor partijschap |
1 EN ik, broeders, kon tot u niet spreken 1als tot geestelijken, maar 2als tot vleselijken, als tot 3jonge kinderen in Christus. | | 1 Dat is, als tot zodanigen die door Gods Geest uitnemend verlicht zijn en in de kennis zeer toegenomen hebben. Zie Gal. 6:1. Gal. 6:1 BROEDERS, indien ook een mens overvallen ware door enige misdaad, gij die geestelijk zijt, brengt den zodanige terecht met den geest der zachtmoedigheid; ziende op uzelven, opdat ook gij niet verzocht wordt. |
2 Dat is, als tot zodanigen, in welke het vlees of menselijke genegenheden zich nog te veel openbaren, gelijk in de kinderen pleegt te geschieden, die de genegenheden meer volgen dan de rede. |
3 Dat is, die nog zeer teer en onwetende zijn in de leer van Christus; en hiermede verklaart hij het woord vleselijken, opdat het niet zou genomen worden voor mensen die geheel vreemd zijn van den Geest van Christus, gelijk het dikmaals in de Heilige Schrift gebruikt wordt. Zie Rom. 8:8. Rom. 8:8 En die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen. |
2 aIk heb u met 4melk gevoed, en niet met 5vaste spijze; want gij vermocht toen nog niet; ja, gij vermoogt ook nu nog niet; | | a Hebr. 5:12. 1 Petr. 2:2. Hebr. 5:12 Want gij, daar gij leraars behoordet te zijn vanwege den tijd, hebt wederom van node dat men u lere welke de eerste beginselen zijn der woorden Gods; en gij zijt geworden als die melk van node hebben en niet vaste spijze. 1 Petr. 2:2 En als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen; |
4 Dat is, met de eerste beginselen en fundamenten der christelijke leer, die met eenvoudige en naakte woorden voorgesteld worden. Gr. met melk gedrenkt. |
5 Dat is, de hogere verklaringen der christelijke leer, die met hogere woorden en diepzinniger redenen worden voorgesteld. Zie breder Hebr. 5:12, enz. Hebr. 5:12 Want gij, daar gij leraars behoordet te zijn vanwege den tijd, hebt wederom van node dat men u lere welke de eerste beginselen zijn der woorden Gods; en gij zijt geworden als die melk van node hebben en niet vaste spijze. |
3 Want gij zijt nog vleselijk. bWant dewijl onder u nijd is en twist en tweedracht, zijt gij niet vleselijk, en wandelt gij niet
6naar den mens? | | b 1 Kor. 1:11. Gal. 5:19. Jak. 3:16. 1 Kor. 1:11 Want mij is van u bekendgemaakt, mijne broeders, door die van het huisgezin van
Chloë zijn, dat er twisten onder u zijn. Gal. 5:19 De werken des vleses nu zijn openbaar; welke zijn overspel, hoererij, onreinheid, ontuchtigheid, Jak. 3:16 Want waar nijd en twistgierigheid is, aldaar is verwarring en alle boze handel. |
6 Dat is, gelijk de natuurlijke mensen plegen, hetwelk voor u onbetamelijk is. |
4 Want als de een zegt: cIk ben van Paulus; en een ander: Ik ben van Apollos; zijt gij niet 7vleselijk? | | c 1 Kor. 1:12. 1 Kor. 1:12 En dit zeg ik, dat een iegelijk van u zegt: Ik ben van Paulus, en ik van Apollos, en ik van Céfas, en ik van Christus. |
7 Dat is, nog door vleselijke of kinderlijke genegenheden gedreven in het onderscheiden van uw leraars. |
5 Wie is dan Paulus, en wie is dApollos, anders dan dienaars 8door welke gij geloofd hebt, en dat, gelijk de Heere aan 9een iegelijk gegeven heeft? | | d Hand. 18:24. 1 Kor. 1:12; 16:12. Hand. 18:24 En een zekere Jood, met name Apollos, van geboorte een Alexandrijn, een welsprekend man, kwam te Éfeze, machtig zijnde in de Schriften. 1 Kor. 1:12 En dit zeg ik, dat een iegelijk van u zegt: Ik ben van Paulus, en ik van Apollos, en ik van Céfas, en ik van Christus. 1 Kor. 16:12 En wat aangaat Apollos, den broeder, ik heb hem zeer gebeden dat hij met de broederen tot u komen zou; maar het was ganselijk zijn wil niet dat hij nu zou komen; doch hij zal komen wanneer het hem welgelegen zal zijn. |
8 Dat is, door welker dienst en prediking, Rom. 10:17. Rom. 10:17 Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods. |
9 Namelijk van Zijn dienaren, dien Hij Zijn gaven verscheidenlijk uitdeelt. Zie 1 Kor. 12:4, enz. 1 Kor. 12:4 En er is verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde Geest; |
6 10Ik heb geplant, eApollos heeft 11natgemaakt, maar God heeft 12den wasdom gegeven. | | 10 Dat is, den eersten grond der gemeente door mijn predicatie gelegd, gelijk hierna verklaard wordt, vers 10. vers 10 Naar de genade Gods die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fundament gelegd, en een ander bouwt daarop. Maar een iegelijk zie toe hoe hij daarop bouwt. |
e Hand. 18:26; 19:1. Hand. 18:26 En deze begon vrijmoediglijk te spreken in de synagoge. En als hem Áquila en Priscilla gehoord hadden, namen zij hem tot zich en legden hem den weg Gods bescheidenlijker uit. Hand. 19:1 EN het geschiedde terwijl Apollos te Korinthe was, dat Paulus de bovenste delen des lands doorreisd hebbende te Éfeze kwam; en enige discipelen aldaar vindende, |
11 Dat is, hetgeen ik begonnen had, heeft hij door zijn leer bevorderd en versterkt. |
12 Dat is, het woord dat uitwendig van ons was gepredikt, in de harten der toehoorders krachtig gemaakt tot hun bekering. Zie Joh. 6:44, 65. Hand. 11:21; 16:14, enz. Joh. 6:44 Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekke; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Joh. 6:65 En Hij zeide: Daarom heb Ik u gezegd, dat niemand tot Mij komen kan, tenzij dat het hem gegeven zij van Mijn Vader. Hand. 11:21 En de hand des Heeren was met hen, en een groot getal geloofde en bekeerde zich tot den Heere. Hand. 16:14 En een zekere vrouw met name Lydia, een purperverkoopster, van de stad Thyatíra, die God diende, hoorde ons; welker hart de Heere heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd. |
7 Zo is dan noch hij die plant 13iets, noch hij die natmaakt, maar God Die den wasdom geeft. | | 13 Te achten of te roemen; hetwelk alzo niet is te verstaan alsof Paulus de dienaars wilde veracht hebben (want 1 Kor. 4:1 zal hij het tegendeel zeggen), maar omdat niemand zich op de gaven der dienaren, wie zij ook zijn, alzo moet vergapen, dat hij hun de eer zou geven die den oppersten Auteur van dit werk toekomt; alzo het God is Die hen stelt, Die hun bekwame gaven geeft, en door hun arbeid krachtig is in de harten der mensen, vers 5. 1 Kor. 12:6. Gal. 3:5. 1 Kor. 4:1 ALZO houde ons een ieder mens als dienaars van Christus en uitdelers der verborgenheden Gods. vers 5 Wie is dan Paulus, en wie is Apollos, anders dan dienaars door welke gij geloofd hebt, en dat, gelijk de Heere aan een iegelijk gegeven heeft? 1 Kor. 12:6 En er is verscheidenheid der werkingen, doch het is dezelfde God Die alles in allen werkt. Gal. 3:5 Die u dan den Geest verleent en krachten onder u werkt, doet Hij dat uit de werken der wet of uit de prediking des geloofs? |
8 En die plant en die natmaakt, 14zijn één; fmaar een iegelijk zal zijn loon ontvangen 15naar zijn arbeid. | | 14 Dat is, arbeiden in eenzelfde zaak, en tot eenzelfde einde, namelijk om eenzelfde leer des Evangelies te verbreiden en de gemeente van Christus te stichten, hoewel met verscheidene gaven. Want hij spreekt alhier nog van het ambt der trouwe leraars, gelijk als hij en Apollos waren. |
f Ps. 62:13. Jer. 17:10; 32:19. Matth. 16:27. Rom. 2:6; 14:12. 2 Kor. 5:10. Gal. 6:5. Openb. 2:23; 22:12. Ps. 62:13 En de goedertierenheid, o Heere, is Uwe; want Gij zult een iegelijk vergelden naar zijn werk. Jer. 17:10 Ik, de HEERE, doorgrond het hart en
proef de nieren, en dat om een iegelijk te geven naar zijn wegen, naar de vrucht zijner handelingen. Jer. 32:19 Groot van raad en machtig van daad (want Uw ogen zijn open over alle wegen der mensenkinderen, om een iegelijk te geven naar zijn wegen en naar de vrucht zijner handelingen); Matth. 16:27 Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen, en alsdan zal Hij een iegelijk vergelden naar zijn doen. Rom. 2:6 Welke een iegelijk vergelden zal naar zijn werken: Rom. 14:12 Zo dan, een iegelijk van ons zal voor zichzelven Gode rekenschap geven. 2 Kor. 5:10 Want wij allen moeten geopenbaard worden voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage hetgeen door het lichaam geschiedt, naar dat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. Gal. 6:5 Want een iegelijk zal zijn eigen pak dragen. Openb. 2:23 En haar kinderen zal Ik door den dood ombrengen; en al de gemeenten zullen weten, dat Ik het ben Die nieren en harten onderzoek. En Ik zal ulieden geven een iegelijk naar uw werken. Openb. 22:12 En zie, Ik kom haastelijk; en Mijn loon is met Mij, om een iegelijk te vergelden, gelijk zijn werk zal zijn. |
15 Dat is, naar dat hij zich in dit zijn ambt wel zal hebben gekweten en benaarstigd, Matth. 25:20, enz. Matth. 25:20 En die de vijf talenten ontvangen had, kwam en bracht tot hem andere vijf talenten, zeggende: Heere, vijf talenten hebt gij mij gegeven; zie, andere vijf talenten heb ik boven dezelve gewonnen. |
9 Want 16wij zijn 17Gods gmedearbeiders; 18Gods akkerwerk, 19Gods hgebouw zijt gij. | | 16 Namelijk die dienaars van Gods Woord zijn. |
17 Namelijk die onder God aan den bouw der gemeente medearbeiden als instrumenten, die God heeft beliefd daartoe te gebruiken, hoewel het voornaamste werk van Hem komt en de bekwaamheid dezer instrumenten ook zelve van Hem komt, 2 Kor. 3:5, 6. 2 Kor. 3:5 Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God; 2 Kor. 3:6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn
dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. |
g 2 Kor. 6:1. 2 Kor. 6:1 EN wij als
medearbeidende, bidden u ook, dat gij de genade Gods niet tevergeefs moogt ontvangen hebben. |
18 Dat is, gij als leden der gemeente Gods zijt degenen aan wie deze arbeid besteed wordt, gelijk aan een groot akkerwerk. |
19 Een andere gelijkenis genomen van een groot gesticht, waarvan een groot meester het beleid heeft, en waaraan hij zijn dienaars bezighoudt, welke gelijkenis hij daarna breder uitlegt en toe-eigent. |
h Ef. 2:20. Kol. 2:7. 1 Petr. 2:5. Ef. 2:20 Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; Kol. 2:7 Geworteld en opgebouwd in Hem, en bevestigd in het geloof, gelijkerwijs gij geleerd zijt, overvloedig zijnde in hetzelve met dankzegging. 1 Petr. 2:5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot
een geestelijk huis, tot
een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. |
Christus het enige Fundament |
10 20Naar de genade Gods die mij gegeven is, heb ik 21als een wijs bouwmeester 22het fundament gelegd, en 23een ander bouwt daarop. Maar een iegelijk zie toe 24hoe hij daarop bouwt. | | 20 Namelijk door welke ik tot een apostel van Christus ben geroepen, en met welke Hij mij tot nu toe in mijn bediening heeft bijgestaan en vergezelschapt. Waarmede hij alles wat hij is en doet, niet zichzelven, maar Gode toeschrijft. |
21 Dat is, als een recht, voorzichtig, en getrouw bouwmeester betaamt. |
22 Namelijk benevens de andere apostelen in het eerste oprichten van de gemeente van Christus door de gehele wereld; en ik als de eerste die uw gemeente heb opgericht, Rom. 15:20. Ef. 2:20. Openb. 21:14. Rom. 15:20 En alzo zeer begerig geweest ben om het Evangelie te verkondigen, niet waar Christus genoemd was, opdat ik niet op eens anders fundament zou bouwen; Ef. 2:20 Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; Openb. 21:14 En de muur der stad had twaalf fundamenten, en in dezelve de namen der twaalf apostelen des Lams. |
23 Dit zegt hij van de gewone dienaren, die na de apostelen in de opgerichte gemeenten zijn geroepen en gesteld, en op der apostelen werk voortgingen, Rom. 15:20. Rom. 15:20 En alzo zeer begerig geweest ben om het Evangelie te verkondigen, niet waar Christus genoemd was, opdat ik niet op eens anders fundament zou bouwen; |
24 Sommigen verstaan dit van de personen die door de leraars op het fundament gebouwd worden, gelijk het woord werk alzo genomen wordt 1 Kor. 9:1. Doch alzo de apostel hier zegt: een iegelijk zie toe hoe hij daarop bouwt, en niet: wie hij daarop bouwt, zo wordt dit gemeenlijk en bekwamelijker verstaan, dat de apostel hier de leraars wil vermanen, dat zij toezien wat leer zij op het fundament, dat de apostelen gelegd hebben, voorstellen tot versterking en vermeerdering der opgerichte gemeenten. 1 Kor. 9:1 BEN ik niet een apostel? Ben ik niet vrij? Heb ik niet Jezus Christus, onzen Heere, gezien? Zijt gijlieden niet mijn werk in den Heere? |
11 Want niemand kan een ander fundament leggen 25dan hetgeen igelegd is, 26hetwelk is Jezus Christus. | | 25 Of: behalve hetgeen, namelijk van mij en de andere apostelen. |
i Jes. 28:16. Matth. 16:18. Jes. 28:16 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik leg een Grondsteen in Sion, een beproefden Steen, een kostelijken Hoeksteen, Die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten. Matth. 16:18 En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. |
26 Christus wordt het Fundament der gemeente genaamd, óf ten aanzien van Hemzelven, op Wien de zaligheid der gemeente steunt, omdat Hij als waarachtig God en Mens ons de zaligheid heeft verworven en dezelve door Zijn Geest toe-eigent, Matth. 16:18. 1 Petr. 2:6, óf ten aanzien van de leer, waardoor wij tot Hem als den enigen Zaligmaker worden gewezen en gebracht, en door het geloof in Hem ontvangen gerechtigheid, heiligheid en het eeuwige leven. Op deze leer ziet de apostel alhier, en verklaart dat wij in de leer des Evangelies tot niemand anders mogen worden gewezen om zaligheid te vinden, dan tot Zijn Persoon en verdiensten. Zie Joh. 14:6. Hand. 4:12. Ef. 2:20. Matth. 16:18 En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. 1 Petr. 2:6 Daarom is ook vervat in de Schrift: Zie, Ik leg in Sion een uitersten Hoeksteen, Die uitverkoren en dierbaar is; en: Die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. Joh. 14:6 Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot den Vader dan door Mij. Hand. 4:12 En de zaligheid is in geen ander; want er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden. Ef. 2:20 Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste Hoeksteen; |
12 En indien iemand 27op dit fundament bouwt 28goud, zilver, kostelijke stenen, 29hout, hooi, stoppelen, | | 27 Dat is, op deze leer van de zaligheid in Christus Jezus alleen te zoeken. |
28 Dat is, stichtelijke leringen, niet getrokken uit menselijke wijsheid, maar uit de rechte gronden van Gods Woord, 2 Tim. 1:13. 2 Tim. 1:13 Houd het voorbeeld der gezonde woorden, die gij van mij gehoord hebt, in geloof en liefde die in Christus Jezus is. |
29 Hierdoor worden verstaan, niet enige ketterijen of valse leringen die het fundament omstoten, waardoor de gemeente van Christus verleid of gescheurd wordt, want zulke veroordeelt Gods Woord als werken des vleses, die de mensen van de zaligheid beroven, Hand. 20:30. Gal. 5:20. 1 Tim. 4:1, 2, 3, maar enige leringen, dwalingen of inzettingen van minder gewicht, uit menselijk vernuft voortgebracht, die het fundament niet omstoten, of enige curieuze en onnodige disputen, die niet stichten, en opgepronkte wijzen van spreken buiten Gods Woord, welke de apostel in deze eerste vier hoofdstukken doorlopend bestraft. Hand. 20:30 En uit uzelven zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich. Gal. 5:20 Afgoderij, venijngeving, vijandschappen, twisten, afgunstigheden, toorn, gekijf, tweedracht, ketterijen, 1 Tim. 4:1 DOCH
de Geest zegt duidelijk, dat in de laatste tijden sommigen zullen afvallen van het geloof, zich begevende tot verleidende geesten en leringen der duivelen, 1 Tim. 4:2 Door geveinsdheid der leugensprekers, hebbende hun eigen consciëntie als
met een brandijzer toegeschroeid; 1 Tim. 4:3 Verbiedende te huwen, gebiedende van spijzen te onthouden, die God geschapen heeft tot nuttiging met dankzegging, voor de gelovigen en die de waarheid hebben bekend. |
13 Eens 30iegelijks 31werk zal openbaar worden; kwant 32de dag zal het 33verklaren, dewijl het door 34vuur ontdekt wordt; en hoedanig eens iegelijks werk is, zal het vuur beproeven. | | 30 Namelijk leraars. Want van die en hun werk spreekt hier de apostel alleen. |
31 Dat is, leer die hij voorstelt. |
k Jes. 8:20; 48:10. Jer. 23:29. 1 Petr. 1:7; 4:12. Jes. 8:20 Tot de Wet en tot de Getuigenis; zo zij niet spreken naar dit Woord, het zal zijn dat zij geen dageraad zullen hebben. Jes. 48:10 Zie, Ik heb u gelouterd, doch niet als zilver, Ik heb u gekeurd in den smeltkroes der ellende. Jer. 23:29 Is Mijn woord niet alzo als een vuur? spreekt de HEERE, en als een hamer, die een steenrots te morzel slaat? 1 Petr. 1:7 Opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus; 1 Petr. 4:12 Geliefden, houdt u niet vreemd over de hitte der verdrukking onder u, die u geschiedt tot verzoeking, alsof u iets vreemds overkwame; |
32 Dat is, de tijd; of: het licht der waarheid, Rom. 13:12, 13. Ef. 5:13. 2 Petr. 1:19. Rom. 13:12 De nacht is voorbijgegaan en de dag is nabijgekomen. Laat ons dan afleggen de werken der duisternis en aandoen de wapenen des lichts. Rom. 13:13 Laat ons, als in den dag, eerlijk wandelen, niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in slaapkamers en ontuchtigheden, niet in twist en nijdigheid; Ef. 5:13 Maar al deze dingen, van het licht bestraft zijnde, worden openbaar; want al wat openbaar maakt, is licht. 2 Petr. 1:19 En wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel dat gij daarop acht hebt, als op een licht schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte en de Morgenster opga in uw harten; |
33 Namelijk of het hout, hooi, stro en stoppelen, dan of het goud, zilver en kostelijke stenen zijn. |
34 Door dit vuur kan hier niet verstaan worden een vagevuur, waardoor de mensen na dit leven van hun zonden zouden gevaagd of gereinigd worden, overmits door dit vuur, waarvan Paulus hier spreekt, niet alleen het werk dat vergaat of verbrand wordt, maar ook dat blijft en beloond wordt, zal beproefd worden; maar wordt verstaan óf van het vuur des Heiligen Geestes, Die door het licht van Gods Woord den vasten arbeid en trouwe leringen der leraren mettertijd ontdekt in de gemeente Gods, en Die de onnodige of curieuze leer onderscheidt en doet verdwijnen, niet anders dan het goud door het vuur van zijn onreinheden wordt gezuiverd, Ps. 12:7. Jer. 23:29; óf het vuur van vervolging, zwarigheid en verzoeking, waardoor de oprechte leer gelijk als beproefd wordt, omdat zij alsdan ons een vasten troost geeft, hetwelk de andere niet doen kan, Jak. 1:2. 1 Petr. 1:6, 7. Ps. 12:7 De redenen des HEEREN zijn reine redenen, zilver, gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal. Jer. 23:29 Is Mijn woord niet alzo als een vuur? spreekt de HEERE, en als een hamer, die een steenrots te morzel slaat? Jak. 1:2 Acht het voor grote vreugde, mijne broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt; 1 Petr. 1:6 In Welken gij u verheugt, nu een weinig tijds (zo het nodig is) bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen; 1 Petr. 1:7 Opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus; |
14 Zo iemands werk 35blijft, dat hij daarop gebouwd heeft, die zal 36loon ontvangen. | | 35 Dat is, leer door Gods Woord vast en bondig geoordeeld wordt, 1 Thess. 5:21. |
36 Namelijk ten uitersten dage, uit genade, ook in het bijzonder over dit zijn werk, Dan. 12:3. 1 Kor. 15:41, 42. Dan. 12:3 De leraars nu zullen blinken als de glans des uitspansels, en die er velen rechtvaardigen, gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk. 1 Kor. 15:41 Een andere is de heerlijkheid der zon, en een andere is de heerlijkheid der maan, en een andere is de heerlijkheid der sterren; want de ene ster verschilt in heerlijkheid van de andere ster. 1 Kor. 15:42 Alzo zal ook de opstanding der doden zijn. Het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid. |
15 Zo iemands werk zal 37verbrand worden, die zal 38schade lijden; maar zelf zal hij 39behouden worden, doch alzo 40als door vuur. | | 37 Dat is, zo iemands lering na gedane beproeving uit Gods Woord zal verdwijnen en ijdel geacht worden. |
38 Namelijk van dezen zijn arbeid. |
39 Namelijk omdat hij in zijn leer het fundament nog vast heeft behouden. |
40 Dat is, bezwaarlijk, gelijk als iemand zichzelven uit den brand behoudt, daarin alles latende wat hij heeft, Jud. vs. 23. Jud. vs. 23 Maar behoudt anderen door vreze, en grijpt hen uit het vuur; en haat ook den rok die van het vlees bevlekt is. |
16 lWeet gij niet dat 41gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in ulieden woont? | | l 1 Kor. 6:19. 2 Kor. 6:16. Hebr. 3:6. 1 Petr. 2:5. 1 Kor. 6:19 Of weet gij niet dat ulieder lichaam een tempel is des Heiligen Geestes, Die in u is, Dien gij van God hebt, en dat gij uws zelfs niet zijt? 2 Kor. 6:16 Of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? Want gij zijt de tempel des levenden Gods, gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen en Ik zal onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn. Hebr. 3:6 Maar Christus als de Zoon over Zijn eigen huis; Wiens huis wij zijn, indien wij maar de vrijmoedigheid en den roem der hoop tot het einde toe vast behouden. 1 Petr. 2:5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot
een geestelijk huis, tot
een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. |
41 Namelijk die in Christus gelooft, 1 Petr. 2:5. Zie Ef. 2:21. 1 Petr. 2:5 Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot
een geestelijk huis, tot
een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. Ef. 2:21 Op Welken het gehele gebouw, bekwamelijk samengevoegd zijnde, opwast tot een heiligen tempel in den Heere; |
17 42Zo iemand den tempel Gods schendt, dien zal God 43schenden; want de tempel Gods is heilig, welke gij zijt. | | 42 Dat is, zo iemand de gemeente Gods door leringen der menselijke wijsheid, of door bijzonder aanhangen aan dezen of genen leraar, verdeelt of scheurt. |
43 Gr. verderven, dat is, te schande maken. |
18 mNiemand 44bedriege zichzelven: Zo iemand onder u dunkt dat hij 45wijs is in deze wereld, 46die worde dwaas, opdat hij 47wijs moge worden. | | m Spr. 3:7. Jes. 5:21. Spr. 3:7 Zijt niet wijs in uw ogen; vrees den HEERE en wijk van het kwade; Jes. 5:21 Wee dengenen die in hun ogen wijs, en bij zichzelven verstandig zijn. |
44 Of: verleide. |
45 Dat is, begiftigd met menselijke wijsheid. |
46 Namelijk naar het oordeel van de wereldwijzen, wanneer hij de kennis van Christus’ kruis en nederigheid voor zijn hoogste wijsheid houdt, die de wereld houdt voor dwaasheid. Zie 1 Kor. 1:21, 22, 23, 24. 1 Kor. 1:21 Want nademaal in de wijsheid Gods de wereld God niet heeft gekend door de wijsheid, zo heeft het Gode behaagd, door de dwaasheid der prediking zalig te maken die geloven. 1 Kor. 1:22 Overmits de Joden een teken begeren, en de Grieken wijsheid zoeken; 1 Kor. 1:23 Doch wij prediken Christus den Gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den Grieken een dwaasheid, 1 Kor. 1:24 Maar hun die geroepen zijn, beide Joden en Grieken, prediken wij Christus, de Kracht Gods en de Wijsheid Gods. |
47 Namelijk in God en in de zaken zijner zaligheid. |
19 Want de wijsheid dezer wereld is dwaasheid bij God. Want er is geschreven: nHij 48vat de wijzen in hun arglistigheid; | | n Job 5:13. Job 5:13 Hij vangt de wijzen in hun arglistigheid, dat de raad der verdraaiden gestort wordt. |
48 Dat is, Hij verwart hun wereldse en listige raadslagen tegen God en de vromen, zodat zij zelven daardoor vergaan. |
20 En wederom: oDe Heere kent de overleggingen 49der wijzen, 50dat zij ijdel zijn. | | o Ps. 94:11. Ps. 94:11 De HEERE weet de gedachten des mensen, dat zij ijdelheid zijn. |
49 Dat is, wereldwijzen, als tevoren. De tekst Ps. 94:11 heeft mensen, namelijk die op hun wijsheid steunen. Ps. 94:11 De HEERE weet de gedachten des mensen, dat zij ijdelheid zijn. |
50 Dat is, hun wijsheid tevergeefs in het werk stellen tegen Gods wijsheid. |
21 Niemand dan 51roeme op mensen; want alles is 52uwe. | | 51 Dat is, vergape zich niet noch vertrouwe op menselijke wijsheid. |
52 Dat is, van God tot den dienst van uw zaligheid geschikt en verordineerd; zelfs de voornaamsten onder de leraars zijn niet voor zichzelven, maar voor de gemeente. En daarom moeten zij alles richten niet tot hun eigen eer, maar tot de eer van Christus en uw zaligheid. |
22 Hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Céfas, hetzij de wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, zij zijn alle uwe; | | |
23 Doch gij 53zijt van Christus, en Christus 54is Gods. | | 53 Namelijk lichaam of bruid, als van uw Hoofd. |
54 Namelijk des Vaders welgeliefde Zoon en Gezant, om ons tot de eeuwige erve met Hem te brengen. Zie 1 Kor. 11:3; 15:27, 28. 1 Kor. 11:3 Doch ik wil dat gij weet dat Christus het Hoofd is eens iegelijken mans, en de man het hoofd der vrouw, en God het Hoofd van Christus. 1 Kor. 15:27 Want Hij heeft alle dingen Zijn voeten onderworpen. Doch wanneer Hij zegt dat Hem alle dingen onderworpen zijn, zo is het openbaar dat Hij uitgenomen wordt Die Hem alle dingen onderworpen heeft. 1 Kor. 15:28 En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf onderworpen worden Dien Die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen. |