Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
| 1 MAAR
wij die sterk zijn, zijn schuldig de zwakheden der onsterken te dragen en niet onszelven te behagen. |
| 2 Dat dan een iegelijk van ons zijn naaste behage ten goede, tot stichting. |
| 3 Want ook Christus heeft Zichzelven niet behaagd, maar gelijk geschreven is: De smadingen dergenen die U smaden, zijn op Mij gevallen. |
| 4 Want al wat tevoren geschreven is, dat is tot onze lering tevoren geschreven, opdat wij door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften hoop hebben zouden. |
| 5 Doch de God der lijdzaamheid en der vertroosting geve u dat gij eensgezind zijt onder elkander naar Christus Jezus, |
| 6 Opdat gij eendrachtelijk met één mond moogt verheerlijken den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus. |
| 7 Daarom, neemt elkander aan, gelijk ook Christus ons aangenomen heeft tot de heerlijkheid Gods. |
| 8 En ik zeg dat Jezus Christus een Dienaar geworden is der besnijdenis vanwege de waarheid Gods, opdat Hij bevestigen zou de beloftenissen der vaderen, |
| 9 En de heidenen God vanwege de barmhartigheid zouden verheerlijken; gelijk geschreven is: Daarom zal ik U belijden onder de heidenen, en Uw Naam lofzingen. |
| 10 En wederom zegt Hij: Weest vrolijk, gij heidenen, met Zijn volk. |
| 11 En wederom: Looft den Heere, alle gij heidenen, en prijst Hem, alle gij volken. |
| 12 En wederom zegt Jesaja: Er zal zijn de Wortel van Isaï, en Die opstaat om over de heidenen te gebieden; op Hem zullen de heidenen hopen. |
| 13 De God nu der hoop vervulle ulieden met alle blijdschap en vrede in het geloven, opdat gij overvloedig moogt zijn in de hoop, door de kracht des Heiligen Geestes. |
| 14 Doch, mijne broeders, ook ik zelf ben verzekerd van u, dat gij ook zelven vol zijt van goedheid, vervuld met alle kennis, machtig om ook elkander te vermanen. |
| 15 Maar ik heb u eensdeels te stoutelijker geschreven, broeders, u als wederom dit
indachtig makende, om de genade die mij van God gegeven is; |
| 16 Opdat ik een dienaar van Jezus Christus zij onder de heidenen, het Evangelie Gods bedienende, opdat de offerande der heidenen aangenaam worde, geheiligd door den Heiligen Geest. |
| 17 Zo heb ik dan roem in Christus Jezus in die dingen die God aangaan. |
| 18 Want ik zou niet durven iets zeggen, hetwelk Christus door mij niet gewrocht heeft, tot gehoorzaamheid der heidenen, met woorden en werken, |
| 19 Door kracht van tekenen en wonderheden, en door de kracht van den Geest Gods, zodat ik van Jeruzalem af en rondom, tot Illýrikum toe, het Evangelie van Christus vervuld heb; |
| 20 En alzo zeer begerig geweest ben om het Evangelie te verkondigen, niet waar Christus genoemd was, opdat ik niet op eens anders fundament zou bouwen; |
| 21 Maar gelijk geschreven is: Denwelken van Hem niet was geboodschapt, die zullen het zien; en dewelke het niet gehoord hebben, die zullen het verstaan. |
| 22 Waarom ik ook menigmaal verhinderd geweest ben tot u te komen. |
| 23 Maar nu geen plaats meer hebbende in deze gewesten, en van over vele jaren groot verlangen hebbende om tot u te komen, |
| 24 Zo wanneer ik naar Spanje reis, zo zal ik tot u komen; want ik hoop in het doorreizen u te zien, en van u derwaarts geleid te worden, als ik eerst van ulieder tegenwoordigheid
eensdeels verzadigd zal zijn. |
| 25 Maar nu reis ik naar Jeruzalem, dienende de heiligen. |
| 26 Want het heeft dien van Macedónië en Acháje goedgedacht een gemene handreiking te doen aan de armen onder de heiligen die te Jeruzalem zijn. |
| 27 Want het heeft hun zo goedgedacht; ook zijn zij hun schuldenaars; want indien de heidenen hunner geestelijke goederen deelachtig zijn geworden, zo zijn zij ook schuldig hen van lichamelijke goederen te dienen. |
| 28 Als ik dan dit volbracht en hun deze vrucht verzegeld zal hebben, zo zal ik door ulieder stad naar Spanje afkomen. |
| 29 En ik weet dat ik tot u komende, met vollen zegen des Evangelies van Christus komen zal. |
| 30 En ik bid u, broeders, door onzen Heere Jezus Christus en door de liefde des Geestes, dat gij met mij strijdt in de gebeden tot God voor mij; |
| 31 Opdat ik moge bevrijd worden van de ongehoorzamen in Judéa, en dat deze mijn dienst, dien ik aan Jeruzalem doe, aangenaam zij den heiligen; |
| 32 Opdat ik met blijdschap, door den wil Gods, tot u moge komen en met u verkwikt worden. |
| 33 En de God des vredes zij met u allen. Amen. |