Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De apostel vermaant voorts de gelovigen zich den overheden met schuldige gehoorzaamheid te onderwerpen, dewijl hun beroeping van God is, en die zulks niet doen, daarmede zichzelven straffen op den hals halen, en hun consciënties kwetsen. 6 En gebiedt dienvolgens hun ook tol en schatting te betalen en allen eerbied te bewijzen. 8 Daarna vermaant hij hen tot oefening der broederlijke liefde, met een aanhaling van de geboden van de tweede tafel der wet. 11 Eindelijk vermaant hij hen, alzo de nacht der onwetendheid voorbij is en het licht des Evangelies hun is verschenen, dat zij zich wachten van dronkenschap, hoererij, haat, twist en diergelijke zonden, en naar de deugden daartegen strijdende, trachten. 14 En te dien einde den Heere Christus aantrekken, afleggende de verzorging des vleses tot lusten. |
Gehoorzaamheid aan het gezag |
1 ALLEa
1ziel zij 2den machten 3over haar gesteld, 4onderworpen; bwant er is 5geen macht 6dan van God, en de machten 7die er zijn, die zijn van God 8geordineerd. | | a Tit. 3:1. 1 Petr. 2:13. Tit. 3:1 VERMAAN
hen dat zij den overheden en machten onderdanig zijn, dat zij hun gehoorzaam zijn, dat zij tot alle goed werk bereid zijn; 1 Petr. 2:13 Zijt dan alle menselijke ordening onderdanig, om des Heeren wil; hetzij den koning, als de opperste macht hebbende; |
1 Dat is, een ieder mens, van welk geslacht, staat, beroeping of ouderdom hij zij; en dienvolgens ook de kerkendienaren. |
2 Dat is, den overheden, die van God over anderen met macht en autoriteit gesteld zijn. |
3 Gr. over hebbende, of: uitnemende, dat is, opperste macht hebbende; waardoor verstaan worden niet alleen de hoge overheden, maar ook allen die onder hen in enig ambt van regering gesteld zijn, 1 Tim. 2:2. 1 Petr. 2:13, 14. 1 Tim. 2:2 Voor koningen en allen die in hoogheid zijn, opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid. 1 Petr. 2:13 Zijt dan alle menselijke ordening onderdanig, om des Heeren wil; hetzij den koning, als de opperste macht hebbende; 1 Petr. 2:14 Hetzij den stadhouders, als die van hem gezonden worden tot straf wel der kwaaddoeners, maar tot prijs dergenen die goed doen. |
4 Dat is, moeten hun niet alleen gehoorzaam zijn, maar hen ook behoorlijk erkennen, en eer bewijzen. |
b Spr. 8:15. Dan. 4:32. Spr. 8:15 Door Mij regeren de koningen, en de vorsten stellen gerechtigheid. Dan. 4:32 En men zal u van de mensen verstoten, en uw woning zal bij de beesten des velds zijn; men zal u gras te smaken geven als den ossen, en er zullen zeven tijden over u voorbijgaan, totdat gij bekent dat de Allerhoogste over de koninkrijken der mensen heerschappij heeft, en dat Hij ze geeft aan wien Hij wil. |
5 Dat is, geen overheid met macht bekleed. |
6 Namelijk Die niet alleen het ambt der overheid heeft ingesteld, maar Die ook de personen (hoewel meest door het middel van mensen) daartoe verkiest en stelt, Spr. 8:15. Dan. 4:32. Spr. 8:15 Door Mij regeren de koningen, en de vorsten stellen gerechtigheid. Dan. 4:32 En men zal u van de mensen verstoten, en uw woning zal bij de beesten des velds zijn; men zal u gras te smaken geven als den ossen, en er zullen zeven tijden over u voorbijgaan, totdat gij bekent dat de Allerhoogste over de koninkrijken der mensen heerschappij heeft, en dat Hij ze geeft aan wien Hij wil. |
7 Namelijk hetzij hoge of lage, hetzij opperste of onder andere gesteld, 1 Petr. 2:13, 14. 1 Petr. 2:13 Zijt dan alle menselijke ordening onderdanig, om des Heeren wil; hetzij den koning, als de opperste macht hebbende; 1 Petr. 2:14 Hetzij den stadhouders, als die van hem gezonden worden tot straf wel der kwaaddoeners, maar tot prijs dergenen die goed doen. |
8 Dat is, ingesteld onder het menselijk geslacht om hetzelve in Gods plaats met orde te regeren; hoewel sommigen derzelve hun macht dikwijls misbruiken, hetwelk God toelaat om de zonden des volks te straffen, Job 34:30. Job 34:30 Opdat de huichelachtige mens niet meer regere, en geen strikken des volks zijn. |
2 Alzo dat die zich 9tegen de macht stelt, de ordinantie Gods wederstaat; en die ze wederstaan, zullen over zichzelven 10een oordeel 11halen. | | 9 Namelijk niet alleen met rebellie, gelijk Absalom, maar ook met ongehoorzaamheid in zaken die tegen Gods Woord niet strijden. |
10 Dat is, een straf, zo van God als van de overheden. |
11 Gr. ontvangen. |
3 Want 12de oversten zijn niet 13tot een vrees 14den goeden werken, maar 15den kwaden. 16Wilt gij nu de macht niet vrezen, doe het goede, en gij zult 17lof van haar hebben; | | 12 Dat is, de overheden over ons gesteld. |
13 Namelijk van te zullen straffen. |
14 Dat is, als gij wel doet en hun bevelen gehoorzaam zijt. |
15 Namelijk werken, dat is, als gij kwaad doet en hun bevelen overtreedt. |
16 Dat is, wilt gij vrij zijn van de vrees om van hen gestraft te worden. |
17 Dat is, van hen geprezen worden, en met vergelding vereerd. Want het ambt der overheid is, niet alleen het kwade te straffen, maar ook het goede te belonen; door welke twee zaken als door zenuwen het lichaam van den staat samengebonden en bijeengehouden wordt. |
4 Want zij is 18Gods dienares, 19u ten goede. Maar indien gij 20kwaad doet, 21zo vrees; want zij 22draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij is Gods dienares, 23een wreekster 24tot straf dengene die kwaad doet. | | 18 Dat is, van God gesteld, om als een instrument Gods u te dienen. |
19 Dat is, om door dezelve alle goed u toe te brengen, en voor uw welvaren te zorgen. Zie de aant. op 1 Tim. 2:2. 1 Tim. 2:2 (kt.) Voor koningen en allen die in hoogheid zijn, opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid. |
20 Dat is, de goede wetten der overheden overtreedt. |
21 Namelijk van hen daarover gestraft te zullen worden. |
22 Dat is, heeft de macht ontvangen om de kwaaddoeners zelfs ook met den dood te straffen, Gen. 9:6, en laat niet zonder oorzaak het zwaard voor zich dragen, of draagt het aan haar zijde, om te kennen te geven dat zij zulke macht heeft, en die tegen de boosdoeners ook zal uitvoeren. Gen. 9:6 Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt. |
23 Namelijk van Godswege, Dien de wraak toekomt, Rom. 12:19. Rom. 12:19 Wreekt uzelven niet, beminden, maar geeft den toorn plaats; want er is geschreven: Mij komt de wrake toe; Ik zal het vergelden, zegt de Heere. |
24 Gr. toorn. Zie dergelijk Matth. 3:7. Luk. 21:23. Rom. 2:8. Matth. 3:7 Hij dan, ziende velen van de farizeeën en sadduceeën tot zijn doop komen, sprak tot hen: Gij adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn? Luk. 21:23 Doch wee den bevruchten en den zogenden vrouwen in die dagen; want er zal grote nood zijn in het land, en toorn over dit volk. Rom. 2:8 Maar dengenen die twistgierig zijn, en die der waarheid ongehoorzaam, doch der ongerechtigheid gehoorzaam zijn, zal verbolgenheid en toorn vergolden worden; |
5 Daarom is het 25nodig onderworpen te zijn, niet alleenlijk 26om der straffe, maar ook 27om der consciëntie wil. | | 25 Namelijk om rechte onderdanen, en voornamelijk rechte Christenen te zijn. |
26 Dat is, uit vrees voor straf. Gr. toorn. |
27 Dat is, omdat wij weten dat God zulks geordineerd en bevolen heeft, en dat overzulks niemand met een goede en geruste consciëntie kan zijn die dat niet doet. |
6 Want 28daarom 29betaalt gij ook 30schattingen; 31want zij zijn 32dienaars Gods, 33in ditzelve 34geduriglijk bezig zijnde. | | 28 Dat is, het blijkt dat gij den overheden onderworpen zijt, en behoort te zijn, omdat gij schatting betaalt. Zie Matth. 22:21. Matth. 22:21 Zij zeiden tot Hem: Des keizers. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan den keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is. |
29 Namelijk aan de overheden, of die van hen daartoe gesteld zijn. |
30 Daardoor worden verstaan alle lasten die den onderdanen opgelegd worden. |
31 Dit is een reden om te bewijzen dat het billijk is dat men den overheden gehoorzaam is en schatting betaalt. |
32 Gr. leitourgoi, welk woord men hier ziet niet alleen van kerkelijke diensten, gelijk Hand. 13:2, maar ook van politieke en burgerlijke diensten gebruikt te worden. Zie ook Rom. 15:27. Hebr. 1:14. Hand. 13:2 En als zij den Heere dienden en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij af beide Bárnabas en Saulus tot het werk waartoe Ik hen geroepen heb. Rom. 15:27 Want het heeft hun zo goedgedacht; ook zijn zij hun schuldenaars; want indien de heidenen hunner geestelijke goederen deelachtig zijn geworden, zo zijn zij ook schuldig hen van lichamelijke goederen te dienen. Hebr. 1:14 Zijn zij niet allen gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden om dergenen wil die de zaligheid beërven zullen? |
33 Namelijk om God te dienen in het regeren des volks. |
34 Gr. tot datzelve volhardende; dat is, in dezen dienst veel arbeid, zwarigheid, moeiten en zorgen geduriglijk uitstaande. Zie van dit woord Hand. 1:14. Hand. 1:14 Deze allen waren eendrachtelijk volhardende in het bidden en smeken, met de vrouwen, en Maria, de moeder van Jezus, en met Zijn broederen. |
7 cZo 35geeft dan 36een iegelijk wat gij schuldig zijt, 37schatting dien gij de schatting, 38tol dien gij den tol, vreze 39dien gij de vreze, eer 40dien gij de eer schuldig zijt. | | c Matth. 22:21. Matth. 22:21 Zij zeiden tot Hem: Des keizers. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan den keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is. |
35 Gr. geeft wederom, of vergeldt een iegelijk de schulden. |
36 Namelijk overheid; hoewel het ook in het gemeen kan genomen worden. |
37 Is eigenlijk hetgeen gesteld wordt op de personen of vaste goederen. |
38 Is hetgeen gesteld wordt op de koopmanschappen, of op de uit- en inkomende goederen en waren. |
39 Namelijk den overheden en haar dienaren, die hen gebruiken om de kwaaddoeners te straffen. |
40 Namelijk den overheden, hetzij hoge of lage, 1 Petr. 2:17. 1 Petr. 2:17 Eert een iegelijk; hebt de broederschap lief; vreest God; eert den koning. |
De liefde de vervulling der wet |
8 41Zijt niemand iets schuldig, 42dan elkander lief te hebben; dwant die 43den ander liefheeft, die heeft 44de wet 45vervuld. | | 41 Dat is, betaalt een iegelijk hetgeen waartoe gij aan hem verplicht zijt, hetzij geld, diensten of iets anders. Hetwelk als men niet doet, zo blijft de verplichting en schuld. |
42 Want die verplichting kan nimmermeer afgedaan of afbetaald worden, maar blijft altijd een verse schuld die geduriglijk moet betaald worden. |
d Gal. 5:14. 1 Tim. 1:5. Gal. 5:14 Want de gehele wet wordt in één woord vervuld, namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven. 1 Tim. 1:5 Maar het einde des gebods is liefde uit een rein hart en uit een goede consciëntie en uit een ongeveinsd geloof; |
43 Dat is, zijn naaste. |
44 Dat is, de geboden van de tweede tafel der wet, gelijk in het volgende vers verklaard wordt. |
45 Dat is, gedaan en onderhouden hetgeen niet alleen in een of twee geboden, maar in al de geboden tezamen geëist wordt, ten aanzien van al de delen derzelve; hoewel niemand ten aanzien van de trappen der volmaaktheid in dit leven hetzelve kan volbrengen, alzo onze liefde hier nog onvolmaakt is, 1 Kon. 8:46. Ps. 19:13. Spr. 20:9. Jak. 3:2. 1 Joh. 1:8. 1 Kon. 8:46 Wanneer zij gezondigd zullen hebben tegen U (want geen mens is er die niet zondigt), en Gij tegen hen vertoornd zult zijn en hen leveren zult voor het aangezicht des vijands, dat degenen die hen gevangen hebben, hen gevankelijk wegvoeren in des vijands land, dat ver of nabij is; Ps. 19:13 Wie zou de afdwalingen verstaan? Reinig mij van de verborgen afdwalingen. Spr. 20:9 Wie kan zeggen: Ik heb mijn hart gezuiverd, ik ben rein van mijn zonde? Jak. 3:2 Want wij struikelen allen in vele. Indien iemand in woorden niet struikelt, die is een volmaakt man, machtig om ook het gehele lichaam in den toom te houden. 1 Joh. 1:8 Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelven, en de waarheid is in ons niet. |
9 Want dit: e46Gij zult geen overspel doen, gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult geen valse getuigenis geven, gij zult niet begeren, en zo er enig ander gebod is, wordt 47in dit woord als in een hoofdsom begrepen, namelijk in dit: fGij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven. | | e Ex. 20:13. Deut. 5:17. Matth. 19:18. Ex. 20:13 Gij zult niet doodslaan. Deut. 5:17 Gij zult niet doodslaan. Matth. 19:18 Hij zeide tot Hem: Welke? En Jezus zeide: Deze: Gij zult niet doden; gij zult geen overspel doen; gij zult niet stelen; gij zult geen valse getuigenis geven; |
46 De apostel houdt de orde niet van de geboden, gelijk zij in de tien geboden voorgesteld worden, omdat daaraan niet zoveel is gelegen, als maar al de geboden wel onderhouden worden. |
47 Dat is, in dit ene gebod. |
f Lev. 19:18. Matth. 22:39. Mark. 12:31. Gal. 5:14. Jak. 2:8. Lev. 19:18 Gij zult niet wreken, noch toorn behouden tegen de kinderen uws volks; maar gij zult uw naaste liefhebben als uzelven; Ik ben de HEERE. Matth. 22:39 En het tweede, aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Mark. 12:31 En het tweede, aan dit gelijk, is dit: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Er is geen ander gebod groter dan deze. Gal. 5:14 Want de gehele wet wordt in één woord vervuld, namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven. Jak. 2:8 Indien gij dan de koninklijke wet volbrengt, naar de Schrift: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven, zo doet gij wel; |
10 48De liefde doet den naaste geen kwaad. Zo is dan de liefde 49de vervulling der wet. | | 48 Hij beschrijft hier den aard der liefde, gelijk ook 1 Korinthe 13. 1 Korinthe 13 AL ware het dat ik de talen der mensen en der engelen sprak, en de liefde niet had, zo ware ik een klinkend metaal of luidende schel geworden. |
49 Zie vers 8. 1 Tim. 1:5. vers 8 Zijt niemand iets schuldig, dan elkander lief te hebben; want die den ander liefheeft, die heeft de wet vervuld. 1 Tim. 1:5 Maar het einde des gebods is liefde uit een rein hart en uit een goede consciëntie en uit een ongeveinsd geloof; |
11 En dit zeg ik temeer, g50dewijl wij de gelegenheid des tijds weten, dat het de ure is dat wij nu uit 51den slaap opwaken; want 52de zaligheid 53is ons nu nader dan 54toen wij eerst geloofd hebben. | | g Ef. 5:14. 1 Thess. 5:6. Ef. 5:14 Daarom zegt Hij: Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten. 1 Thess. 5:6 Zo laat ons dan niet slapen, gelijk als de anderen, maar laat ons waken en nuchter zijn. |
50 Dat is, alzo wij nu niet meer ongelovigen zijn, gelijk wij in voortijden waren, zijnde in den duisteren nacht der onwetendheid, Ef. 4:18. Kol. 1:13. 1 Joh. 2:8, maar alzo Christus, de Zon der gerechtigheid, Mal. 4:2, en het Licht der wereld, Joh. 8:12, ons nu verschenen is. Ef. 4:18 Verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van het leven Gods, door de onwetendheid die in hen is, door de verharding huns harten; Kol. 1:13 Die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis, en overgezet heeft in het Koninkrijk van den Zoon Zijner liefde, 1 Joh. 2:8 Wederom schrijf ik u een nieuw gebod: Hetgeen waarachtig is in Hem, zij ook in u waarachtig; want de duisternis gaat voorbij, en het waarachtige licht schijnt nu. Mal. 4:2 Ulieden daarentegen die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder Zijn vleugelen; en gij zult uitgaan, en toenemen als mestkalveren. Joh. 8:12 Jezus dan sprak wederom tot henlieden, zeggende: Ik ben het Licht der wereld; die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben. |
51 Namelijk der zonden, Ef. 5:14. 1 Thess. 5:6. Ef. 5:14 Daarom zegt Hij: Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten. 1 Thess. 5:6 Zo laat ons dan niet slapen, gelijk als de anderen, maar laat ons waken en nuchter zijn. |
52 Of: onze zaligheid is nu nader, dat is, de prijs onzer hemelse roeping in Christus Jezus, waar wij naar lopen en jagen, 1 Kor. 9:24, 25. Filipp. 3:14, welke is het einde van ons geloof, 1 Petr. 1:9. 1 Kor. 9:24 Weet gijlieden niet dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat
één den prijs ontvangt? Loopt alzo, dat gij dien moogt verkrijgen. 1 Kor. 9:25 En een iegelijk die om prijs strijdt, onthoudt zich in alles. Dezen dan doen wel dit, opdat zij een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij een onverderfelijke. Filipp. 3:14 Maar één ding doe ik, vergetende hetgeen dat achter is, en strekkende mij tot hetgeen dat voor is, jaag ik naar het wit tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus. 1 Petr. 1:9 Verkrijgende het einde uws geloofs, namelijk de zaligheid der zielen. |
53 Dat is, wij zijn nu door onzen christelijken loop dezelve naderbij gekomen, om dezelve haast te grijpen, Filipp. 3:12. 1 Tim. 6:12, en daarom moeten wij niet verflauwen om dezen christelijken loop te voleindigen, 2 Tim. 4:7, alzo het grote schande en schade zou zijn, dat wij zo nabijgekomen zijnde, door verflauwen of afwijken dezelve niet zouden verkrijgen. Want hoe nader iemand aan den prijs komt, hoe sterker hij behoort te lopen. Filipp. 3:12 Niet dat ik het alrede gekregen heb of alrede volmaakt ben; maar ik jaag daarnaar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben. 1 Tim. 6:12 Strijd den goeden strijd des geloofs, grijp naar het eeuwige leven, tot hetwelk gij ook geroepen zijt, en de goede belijdenis beleden hebt voor vele getuigen. 2 Tim. 4:7 Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; |
54 Dat is, toen wij eerst tot het geloof in Christus geroepen en bekeerd zijn. |
12 hDe 55nacht is 56voorbijgegaan en 57de dag 58is nabijgekomen. iLaat ons dan 59afleggen 60de werken der duisternis en 61aandoen 62de wapenen 63des lichts. | | h 1 Thess. 5:5. 1 Thess. 5:5 Gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen des dags; wij zijn niet des nachts, noch der duisternis. |
55 Namelijk der onwetendheid, 1 Thess. 5:5. 1 Thess. 5:5 Gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen des dags; wij zijn niet des nachts, noch der duisternis. |
56 Het Griekse woord betekent dat dezelve ten meesten dele gepasseerd is. Want al de duisternis is nog uit onze harten niet volkomenlijk weggedaan, 1 Kor. 13:9, 10. 1 Kor. 13:9 Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele; 1 Kor. 13:10 Doch wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen dat ten dele is, tenietgedaan worden. |
57 Namelijk der zaligmakende kennis, vers 13. 1 Thess. 5:5. vers 13 Laat ons, als in den dag, eerlijk wandelen, niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in slaapkamers en ontuchtigheden, niet in twist en nijdigheid; 1 Thess. 5:5 Gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen des dags; wij zijn niet des nachts, noch der duisternis. |
58 Dat is, wij zijn tot het zaligmakende licht der kennis van Christus gekomen, doch niet volkomenlijk, zolang wij in dit leven zijn, maar hebben zulk een licht, gelijk daar is als de dag begint aan te breken en te lichten. |
i Kol. 3:8. Kol. 3:8 Maar nu, legt ook gij dit alles af, namelijk
gramschap, toornigheid, kwaadheid, lastering, vuil spreken uit uw mond. |
59 Namelijk gelijk de mensen, als het dag is geworden, de nachtklederen en dekens verwerpen, en met dezelve geen gemeenschap meer hebben, Ef. 4:22. Ef. 4:22 Te weten dat gij zoudt afleggen, aangaande den vorigen wandel, den ouden mens, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding, |
60 Dat is, de zonden, die degenen die nog in de duisternis der onwetendheid zijn, gewoon zijn te doen, en voornamelijk die lelijke zonden, welke ook de mensen zich schamen openbaarlijk in het licht te doen, maar die zij des nachts in duisternis bedrijven, Job 24:15, 16. Joh. 3:20, 21. 1 Thess. 5:7. Waarvan enige in het volgende vers verhaald worden. Job 24:15 Ook neemt het oog des overspelers de schemering waar, zeggende: Geen oog zal mij zien. En hij legt een deksel op het aangezicht. Job 24:16 In de duisternis doorgraaft hij de huizen die
zij zich des daags afgetekend hadden; zij kennen het licht niet. Joh. 3:20 Want een iegelijk die kwaad doet, haat het licht, en komt tot het licht niet, opdat zijn werken niet bestraft worden. Joh. 3:21 Maar die de waarheid doet, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar worden, dat zij in God gedaan zijn. 1 Thess. 5:7 Want die slapen, slapen des nachts, en die dronken zijn, zijn des nachts dronken. |
61 Of: aantrekken, gelijk degenen doen die uit den slaap opstaande, hun klederen aantrekken om hun naaktheid te bedekken en eerbaarlijk in den dag te wandelen. |
62 Dit woord betekent al hetgeen waarmede het lichaam bedekt wordt tegen alle kwetsingen; daardoor worden alhier verstaan allerlei christelijke deugden, met welke onze ziel niet alleen bekleed en versierd wordt, maar ook als gewapend tegen de kwetsingen en verzoekingen des duivels en des vleses. Zie Rom. 6:13. 2 Kor. 6:7. Ef. 6:11, 12, enz. 1 Thess. 5:8. Rom. 6:13 En stelt uw leden niet der zonde tot wapenen der ongerechtigheid; maar stelt uzelven Gode, als uit de doden levend geworden zijnde, en stelt
uw leden Gode tot wapenen der gerechtigheid. 2 Kor. 6:7 In het Woord der waarheid, in de kracht Gods, door de wapenen der gerechtigheid aan de rechter- en aan de linker zijde, Ef. 6:11 Doet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels. Ef. 6:12 Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. 1 Thess. 5:8 Maar wij die des dags zijn, laat ons nuchter zijn, aangedaan hebbende het borstwapen des geloofs en der liefde, en tot een helm de hoop der zaligheid. |
63 Dat is, die voortkomen van het licht der ware kennis Gods, en tot Zijn eer voor de mensen lichten, en die betamen dengenen die tot dit licht geroepen zijn en in het licht eerbaarlijk willen wandelen. |
13 Laat ons, 64als in den dag, k65eerlijk 66wandelen, lniet in 67brasserijen en 68dronkenschappen, mniet 69in slaapkamers en 70ontuchtigheden, nniet in twist en nijdigheid; | | 64 Dat is, gelijk betaamt dengenen dien door de genade Gods het licht der zaligmakende kennis verschenen is. |
k Filipp. 4:8. 1 Thess. 4:12. Filipp. 4:8 Voorts, broeders, al wat waarachtig is, al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat lieflijk is, al wat wél luidt, zo er enige deugd is en zo er enige lof is, bedenkt datzelve. 1 Thess. 4:12 Opdat gij eerlijk wandelt bij degenen die buiten zijn, en geen ding van node hebt. |
65 Dat is, niet alleen godzaliglijk voor God, maar ook eerbaarlijk voor de mensen. |
66 Dat is, ons leven aanstellen, en onder de mensen verkeren. |
l Luk. 21:34. 1 Thess. 5:6. Luk. 21:34 En wacht uzelven, dat uw harten niet te eniger tijd bezwaard worden met brasserij en dronkenschap en zorgvuldigheden dezes levens, en dat u die dag niet onvoorziens overkome. 1 Thess. 5:6 Zo laat ons dan niet slapen, gelijk als de anderen, maar laat ons waken en nuchter zijn. |
67 Waardoor verstaan worden, niet eerlijke en matige maaltijden, Gen. 21:8. Joh. 2:1, maar gulzige en ontuchtige, in welke allerlei overdadigheid, dartelheid, danserij en lichtvaardigheid gepleegd wordt. Gen. 21:8 En het kind werd groot, en werd gespeend; toen maakte Abraham een groten maaltijd op den dag als Izak gespeend werd. Joh. 2:1 EN op den derden dag was er een bruiloft te Kana in Galiléa; en de moeder van Jezus was aldaar. |
68 Of: onmatig zuipen van wijn of sterken drank, Jes. 5:22. Jes. 5:22 Wee dengenen die helden zijn om wijn te drinken, en die kloeke mannen zijn om sterken drank te mengen; |
m 1 Kor. 6:10. Ef. 5:5. 1 Kor. 6:10 Dwaalt niet: noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen rovers zullen het Koninkrijk Gods beërven. Ef. 5:5 Want dit weet gij, dat geen hoereerder, of onreine, of gierigaard, die een afgodendienaar is, erfenis heeft in het Koninkrijk van Christus en van God. |
69 Dat is, overspelen of hoererijen, die in de slaapkamers gemeenlijk gepleegd worden. |
70 Dat is, geile en onkuise dartelheden. |
n Jak. 3:14. Jak. 3:14 Maar indien gij bitteren nijd en twistgierigheid hebt in uw hart, zo roemt en liegt niet tegen de waarheid. |
14 oMaar 71doet aan 72den Heere Jezus Christus, pen 73verzorgt 74het vlees niet tot 75begeerlijkheden. | | o Gal. 3:27. Gal. 3:27 Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan. |
71 Of: trekt aan; namelijk als uw kleed en wapen. |
72 Namelijk aannemende door het geloof Zijn gerechtigheid, en al Zijn deugden navolgende, daarmede uw ziel bekledende en versierende, Gal. 3:27. Gal. 3:27 Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan. |
p 1 Petr. 2:11. 1 Petr. 2:11 Geliefden, ik vermaan u
als inwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerlijkheden, welke krijg voeren tegen de ziel; |
73 Gr. maakt geen voorzorg des vleses. |
74 Dat is, het lichaam, waarmede niet wordt verboden dat men het lichaam zou mogen verzorgen met een eerlijk kleed, spijze, drank, medicijnen en andere dingen tot onderhoud van hetzelve nodig; want dat wordt ook geprezen, Ef. 5:29. 1 Tim. 5:8, 23, maar niet om hetzelve in zijn kwade lusten te voldoen, 1 Kor. 9:27. Ef. 5:29 Want niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, maar hij voedt het en onderhoudt het, gelijkerwijs ook de Heere de gemeente. 1 Tim. 5:8 Doch zo iemand de zijnen en voornamelijk zijn huisgenoten niet verzorgt, die heeft het geloof verloochend, en is erger dan een ongelovige. 1 Tim. 5:23 Drink niet langer water alleen, maar gebruik een weinig wijn, om uw maag en uw menigvuldige zwakheden. 1 Kor. 9:27 Maar ik bedwing mijn lichaam en breng het tot dienstbaarheid, opdat ik niet enigszins, daar ik anderen gepredikt heb, zelf verwerpelijk worde. |
75 Namelijk die strekken tot onmatigheid, hovaardij, gulzigheid, onkuisheid, om hetzelve daarin te voeden en zijn eis te geven, 1 Joh. 2:16. 1 Joh. 2:16 Want al wat in de wereld is, namelijk
de begeerlijkheid des vleses en de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens, is niet uit den Vader, maar is uit de wereld. |