Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De verkiezing van zeven diakenen |
1 EN in dezelve dagen, als de discipelen vermenigvuldigden, ontstond een murmurering der Grieksen tegen de Hebreeën, omdat hun weduwen in de dagelijkse bediening verzuimd werden. |
2 En de twaalve riepen de menigte der discipelen tot zich, en zeiden: aHet is niet behoorlijk dat wij het Woord Gods nalaten en de tafelen dienen. a Ex. 18:17.  |
a Ex. 18:17 Doch Mozes’ schoonvader zeide tot hem: De zaak is niet goed die gij doet. |
3 bZiet dan om, broeders, naar zeven mannen uit u, die goede getuigenis hebben, vol des Heiligen Geestes en der wijsheid, welke wij mogen stellen over deze nodige zaak. b Deut. 1:13. Hand. 1:21; 16:2. 1 Tim. 3:7.  |
b Deut. 1:13 Neemt u wijze mannen en verstandige en ervarene van uw stammen, dat ik hen tot uw hoofden stelle. Hand. 1:21 Het is dan nodig, dat van de mannen die met ons omgegaan hebben al den tijd in welken de Heere Jezus onder ons in- en uitgegaan is, Hand. 16:2 Welken goede getuigenis gegeven werd van de broederen te Lystre en Ikónium. 1 Tim. 3:7 En hij moet ook een goede getuigenis hebben van degenen die buiten zijn, opdat hij niet valle in smaadheid en in den strik des duivels. |
4 Maar wij zullen volharden in het gebed en in de bediening des Woords. |
5 En dit woord behaagde al de menigte; en zij verkoren Stéfanus, een man cvol des geloofs en des Heiligen Geestes, den Filippus, en Próchorus, en Nikánor, en Timon, en Pármenas, en Nikoláüs, een Jodengenoot van Antiochíë; c Hand. 11:24. d Hand. 21:8.  |
c Hand. 11:24 Want hij was een goed man, en vol des Heiligen Geestes en des geloofs. En er werd een grote schare den Heere toegevoegd. d Hand. 21:8 En des anderen daags Paulus en wij die met hem waren, gingen vandaar en kwamen te Cesaréa; en gegaan zijnde in het huis van Filippus, den evangelist (die een was van de zeven), bleven wij bij hem. |
6 Welke zij evoor de apostelen stelden; en dezen, als zij gebeden hadden, flegden hun de handen op. e Hand. 1:23. f Hand. 8:17; 13:3. 1 Tim. 4:14; 5:22. 2 Tim. 1:6.  |
e Hand. 1:23 En zij stelden er twee, Jozef genaamd Bársabas, die toegenaamd was Justus, en Matthías. f Hand. 8:17 Toen legden zij de handen op hen, en zij ontvingen den Heiligen Geest. Hand. 13:3 Toen vastten en baden zij, en hun de handen opgelegd hebbende, lieten zij hen gaan. 1 Tim. 4:14 Verzuim de gave niet die in u is, die u gegeven is door de profetie met oplegging der handen van de ouderlingschap. 1 Tim. 5:22 Leg niemand haastelijk de handen op, en heb geen gemeenschap aan anderer zonden. Bewaar uzelven rein. 2 Tim. 1:6 Om welke oorzaak ik u indachtig maak, dat gij opwekt de gave Gods, die in u is door de oplegging mijner handen. |
7 gEn het Woord Gods wies, en het getal der discipelen vermenigvuldigde te Jeruzalem zeer; en een grote schare der priesters werd het geloof gehoorzaam. g Hand. 19:20.  |
g Hand. 19:20 Alzo wies het Woord des Heeren met macht en nam de overhand. |
Stéfanus voor den Groten Raad |
8 En Stéfanus, vol van geloof en kracht, deed wonderen en grote tekenen onder het volk. |
9 En er stonden op sommigen die waren van de synagoge, genaamd der Libertijnen, en der Cyreneeërs, en der Alexandrijnen, en dergenen die van Cilícië en Azië waren, en twistten met Stéfanus; |
10 hEn zij konden niet wederstaan de wijsheid en den Geest, door Welken hij sprak. h Ex. 4:12. Jes. 54:17. Luk. 21:15.  |
h Ex. 4:12 En nu, ga heen, en Ik zal met uw mond zijn, en zal u leren wat gij spreken zult. Jes. 54:17 Alle instrument dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken, en alle tong die in het gericht tegen u opstaat, zult gij verdoemen; dit is de erve der knechten des HEEREN, en hun gerechtigheid is uit Mij, spreekt de HEERE. Luk. 21:15 Want Ik zal u mond en wijsheid geven, welke niet zullen kunnen tegenspreken noch wederstaan allen die zich tegen u zetten. |
11 iToen maakten zij mannen uit, die zeiden: Wij hebben hem horen spreken lasterlijke woorden tegen Mozes en God. i Matth. 26:59.  |
i Matth. 26:59 En de overpriesters en de ouderlingen en de gehele Grote Raad zochten valse getuigenis tegen Jezus, opdat zij Hem doden mochten, en vonden niet. |
12 En zij beroerden het volk en de ouderlingen en de schriftgeleerden, en hem aanvallende, grepen zij hem en leidden hem voor den Raad, |
13 En stelden valse getuigen, die zeiden: Deze mens houdt niet op lasterlijke woorden te spreken tegen deze heilige plaats en de wet. |
14 Want wij hebben hem horen zeggen, dat deze Jezus de Nazaréner deze plaats zal verbreken, en dat Hij de zeden veranderen zal, die ons Mozes overgeleverd heeft. |
15 En allen die in den Raad zaten, de ogen op hem houdende, zagen zijn aangezicht als het aangezicht eens engels. |