Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Om de murmurering der Grieksen tegen de Hebreeën worden van de gemeente zeven diakenen verkoren. 6 En van de apostelen door oplegging der handen bevestigd. 7 Velen begeven zich tot de gemeente, ook priesters. 8 Stefanus, een uit de diakenen, doet vele wonderen; en die van de synagoge der Libertijnen en anderen staan tegen hem op. 10 Als zij diens geest en wijsheid niet konden tegenstaan, trekken zij hem voor den Raad. 13 En maken valse getuigen uit, en die beschuldigen hem van lastering tegen den tempel en de wet. 15 Zijn aangezicht blinkt gelijk van een engel. |
De verkiezing van zeven diakenen |
1 EN 1in dezelve dagen, als de discipelen vermenigvuldigden, ontstond een murmurering 2der Grieksen tegen de Hebreeën, omdat hun weduwen in de dagelijkse 3bediening 4verzuimd werden. | | 1 Namelijk als de apostelen in de gevangenis geworpen waren geweest. |
2 Gr. Hellenistai. Dezen waren Joden van afkomst en religie, maar werden Grieksen genaamd, omdat zij in de verstrooiing in de Griekse of heidense landen geboren waren; en omdat zij de Griekse taal en overzetting des Bijbels gebruikten, die daarna bekeerd zijn tot de christelijke religie. Zie Hand. 9:29; 11:19, 20. Doch de andere Joden, die den Hebreeuwsen Bijbel gebruikten, werden Hebreeën genaamd. Zie ook 2 Kor. 11:22. Hand. 9:29 En vrijmoediglijk sprekende in den Naam des Heeren Jezus, sprak hij ook en handelde tegen de Griekse Joden; maar dezen trachtten hem te doden. Hand. 11:19 Degenen nu die verstrooid waren door de verdrukking die over Stéfanus geschied was, gingen het land door tot Fenícië toe en Cyprus en Antiochíë, tot niemand het Woord sprekende dan alleen tot de Joden. Hand. 11:20 En er waren enige Cyprische en Cyrenéïsche mannen uit hen, welke te Antiochíë gekomen zijnde, spraken tot de Grieksen, verkondigende den Heere Jezus. 2 Kor. 11:22 Zijn zij Hebreeën? Ik ook. Zijn zij Israëlieten? Ik ook. Zijn zij het zaad Abrahams? Ik ook. |
3 Gr. diakonia; klagende namelijk óf dat hun weduwen tot den dienst der armen niet mede gebruikt werden; óf dat hun arme weduwen zo wel niet verzorgd werden als de weduwen der Hebreeën. |
4 Gr. overzien. |
2 En de twaalve riepen de menigte der discipelen tot zich, en zeiden: aHet is niet 5behoorlijk dat wij het Woord Gods 6nalaten en de 7tafelen dienen. | | a Ex. 18:17. Ex. 18:17 Doch Mozes’ schoonvader zeide tot hem: De zaak is niet goed die gij doet. |
5 Gr. behaaglijk, dat is, een zaak die ons niet kan behagen. |
6 Namelijk omdat wij verhinderd zijnde door de bediening der armen, het prediken van Gods Woord, waartoe wij voornamelijk geroepen zijn, zo dikwijls en zo bekwamelijk niet kunnen waarnemen. |
7 Namelijk aan welke het geld en de spijze tot onderhoud der armen gebracht en uitgedeeld werd, of ook de vriendelijke maaltijden na het Avondmaal onder de Christenen gehouden werden, Hand. 2:46. Hand. 2:46 En dagelijks eendrachtelijk in den tempel volhardende, en van huis tot huis brood brekende, aten zij tezamen met verheuging en eenvoudigheid des harten, |
3 b8Ziet dan om, broeders, naar zeven mannen uit u, die goede getuigenis hebben, vol 9des Heiligen Geestes en der wijsheid, welke wij mogen 10stellen over deze nodige zaak. | | b Deut. 1:13. Hand. 1:21; 16:2. 1 Tim. 3:7. Deut. 1:13 Neemt u wijze mannen en verstandige en ervarene van uw stammen, dat ik hen tot uw hoofden stelle. Hand. 1:21 Het is dan nodig, dat van de mannen die met ons omgegaan hebben al den tijd in welken de Heere Jezus onder ons in- en uitgegaan is, Hand. 16:2 Welken goede getuigenis gegeven werd van de broederen te Lystre en Ikónium. 1 Tim. 3:7 En hij moet ook een goede getuigenis hebben van degenen die buiten zijn, opdat hij niet valle in smaadheid en in den strik des duivels. |
8 Dat is, kiest zeven mannen uit tot den dienst. |
9 Dat is, der gaven des Heiligen Geestes, nodig om zulken dienst met getrouwheid en voorzichtigheid uit te voeren. |
10 Dat is, instellen. |
4 Maar wij zullen 11volharden in het gebed en in de bediening des Woords. | | 11 Dat is, gedurig en sterk aanhouden, Hand. 1:14. Hand. 1:14 Deze allen waren eendrachtelijk volhardende in het bidden en smeken, met de vrouwen, en Maria, de moeder van Jezus, en met Zijn broederen. |
5 En 12dit woord behaagde 13al de menigte; en 14zij verkoren 15Stéfanus, een man cvol 16des geloofs en des Heiligen Geestes, den 17Filippus, en Próchorus, en Nikánor, en Timon, en Pármenas, en 18Nikoláüs, 19een Jodengenoot van Antiochíë; | | 12 Of: deze zaak. Hebr. |
13 Gr. voor al de menigte. |
14 De verkiezing geschiedde bij de gemeente, en de instelling of bevestiging bij de apostelen, vers 6. vers 6 Welke zij voor de apostelen stelden; en dezen, als zij gebeden hadden, legden hun de handen op. |
15 Deze naam, alsook de zes volgende, zijn alle Griekse namen; waaruit enigen besluiten, dat om de klachten van de Grieksen te beter weg te nemen, goedgevonden is de diakenen te verkiezen uit de Griekse Joden. |
c Hand. 11:24. Hand. 11:24 Want hij was een goed man, en vol des Heiligen Geestes en des geloofs. En er werd een grote schare den Heere toegevoegd. |
16 Of: getrouwheid, die in dit ambt voornamelijk vereist wordt. |
d Hand. 21:8. Hand. 21:8 En des anderen daags Paulus en wij die met hem waren, gingen vandaar en kwamen te Cesaréa; en gegaan zijnde in het huis van Filippus, den evangelist (die een was van de zeven), bleven wij bij hem. |
17 Van dezen zie breder Handelingen 8; 21. Handelingen 8 EN Saulus had mede een welbehagen aan zijn dood. En er werd te dien dage een grote vervolging tegen de gemeente die te Jeruzalem was; en zij werden allen verstrooid door de landen van Judéa en Samaría, behalve de apostelen. Handelingen 21 EN als het geschiedde dat wij van hen gescheiden en afgevaren waren, zo liepen wij rechtuit en kwamen te Kos, en den dag daaraan te Rhodos, en vandaar te Pátara. |
18 Sommige oude leraars menen dat deze is geweest dezelfde Nikolaüs waarvan men leest Openb. 2:15. Doch dit is onzeker. Openb. 2:15 Alzo hebt ook gij, die de lering der Nikolaïeten houden; hetwelk Ik haat. |
19 Gr. proselytos, dat is, een aankomeling uit de heidenen tot de Joodse religie. Zie Matth. 23:15. Matth. 23:15 Wee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij omreist zee en land om één Jodengenoot te maken; en als hij het geworden is, zo maakt gij hem een kind der hel, tweemaal meer dan gij zijt. |
6 Welke zij evoor de apostelen stelden; en 20dezen, als zij gebeden hadden, f21legden hun de handen op. | | e Hand. 1:23. Hand. 1:23 En zij stelden er twee, Jozef genaamd Bársabas, die toegenaamd was Justus, en Matthías. |
20 Namelijk apostelen. Zie dergelijke Hand. 8:17. Hand. 8:17 Toen legden zij de handen op hen, en zij ontvingen den Heiligen Geest. |
f Hand. 8:17; 13:3. 1 Tim. 4:14; 5:22. 2 Tim. 1:6. Hand. 8:17 Toen legden zij de handen op hen, en zij ontvingen den Heiligen Geest. Hand. 13:3 Toen vastten en baden zij, en hun de handen opgelegd hebbende, lieten zij hen gaan. 1 Tim. 4:14 Verzuim de gave niet die in u is, die u gegeven is door de profetie met oplegging der handen van de ouderlingschap. 1 Tim. 5:22 Leg niemand haastelijk de handen op, en heb geen gemeenschap aan anderer zonden. Bewaar uzelven rein. 2 Tim. 1:6 Om welke oorzaak ik u indachtig maak, dat gij opwekt de gave Gods, die in u is door de oplegging mijner handen. |
21 Deze manier van oplegging der handen was bij de Joden gebruikelijk, als zij iemand zegenden, Gen. 48:14, als zij de beesten zouden opofferen om daarmede dezelve Gode als toe te eigenen, Lev. 1:4, en in het inhuldigen in ambten, Num. 27:18. Deut. 34:9. Dezelfde manier heeft ook Christus gebruikt in het zegenen, Matth. 19:13, en de gemeente in het instellen van kerkendienaren, om daarmede dezelve Gode tot Zijn dienst toe te eigenen en den zegen Gods toe te wensen. Zie 1 Tim. 5:22. Ook de apostelen in het geven der extraordinaire gaven des Heiligen Geestes, Hand. 8:17. Gen. 48:14 Maar Israël strekte zijn rechterhand uit en legde ze op het hoofd van Efraïm, hoewel hij de minste was, en zijn linkerhand op het hoofd van Manasse; hij bestuurde zijn handen verstandiglijk, want Manasse was de eerstgeborene. Lev. 1:4 En hij zal zijn hand op het hoofd des brandoffers leggen, opdat het voor hem aangenaam zij om hem te verzoenen. Num. 27:18 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Neem tot u Jozua, den zoon van Nun, een man in wien de Geest is; en leg uw hand op hem, Deut. 34:9 Jozua nu, de zoon van Nun, was vol van den geest der wijsheid, want Mozes had zijn handen op hem gelegd; zo hoorden de kinderen Israëls naar hem en deden gelijk als de HEERE Mozes geboden had. Matth. 19:13 Toen werden kinderkens tot Hem gebracht, opdat Hij de handen hun zou opleggen en bidden; en de discipelen bestraften dezelve. 1 Tim. 5:22 Leg niemand haastelijk de handen op, en heb geen gemeenschap aan anderer zonden. Bewaar uzelven rein. Hand. 8:17 Toen legden zij de handen op hen, en zij ontvingen den Heiligen Geest. |
7 gEn het Woord Gods 22wies, en het getal der discipelen vermenigvuldigde te Jeruzalem zeer; en een grote schare der 23priesters werd het 24geloof gehoorzaam. | | g Hand. 19:20. Hand. 19:20 Alzo wies het Woord des Heeren met macht en nam de overhand. |
22 Dat is, nam toe, ten aanzien van de veelheid zo der plaatsen waar het gepredikt werd, als der personen die het aannamen, Hand. 12:24. Hand. 12:24 En het Woord Gods wies en vermenigvuldigde. |
23 Namelijk der gemene priesters, die zeer velen onder de Joden waren, Ezra 2:36, waarvan een goed deel bekeerd werden; want meest al de overpriesters waren en bleven de heftigste vijanden van de leer des Evangelies. Ezra 2:36 De priesters: de kinderen van Jedája, van het huis van Jésua, negenhonderd drie en zeventig. |
24 Dat is, de leer des geloofs, Gal. 1:23. Gal. 1:23 Maar zij hadden alleenlijk gehoord dat men zeide: Degene die ons eertijds vervolgde, verkondigt nu het geloof, hetwelk hij eertijds verwoestte. |
Stéfanus voor den Groten Raad |
8 En Stéfanus, vol van 25geloof en 26kracht, deed wonderen en grote tekenen onder het volk. | | 25 Hier wordt het woord geloof anders genomen dan in het voorgaande vers; namelijk zo voor kennis en toestemming der leer, als voor een vast betrouwen op de evangelische beloften. |
26 Dat is, de uitnemende gaven des Heiligen Geestes, waardoor Hij krachtiglijk onder de mensen werkt. |
9 En er stonden op sommigen die waren van de 27synagoge, genaamd der 28Libertijnen, en der 29Cyreneeërs, en der 30Alexandrijnen, en dergenen die van Cilícië en Azië waren, en 31twistten met Stéfanus; | | 27 Binnen de grote stad van Jeruzalem waren vele synagogen en scholen, die alle met haar bijzondere namen onderscheiden werden, gelijk heden ten dage bij ons de collegiën in de universiteiten. |
28 Dit is geweest, zo het schijnt, een synagoge van Italiaanse Joden. Want de Italianen en Latijnen noemen Libertijnen degenen die slaven geweest zijnde, in vrijheid zijn gesteld. Pompeius de stad van Jeruzalem vermeesterd hebbende, had vele Joden tot slaven weggevoerd naar Rome, welker nakomelingen, gelijk Philo getuigt, van den keizer Tiberius meest allen in vrijheid gesteld zijn, en is hun toegelaten een deel van de stad Rome over den Tiber te bewonen en daar synagogen te bouwen. Zodat deze Joden, zijnde Libertijnen, schijnen te Jeruzalem mede een synagoge gehad te hebben, naar hun gelegenheid genoemd. |
29 Dat is, Joden die in Afrika woonden in de stad Cyrene, gelegen in Libië. |
30 Dat is, Joden die te Alexandrië in Egypte woonden en die te Jeruzalem waren. |
31 Dat is, disputeerden met Stefanus over het stuk van de religie. |
10 hEn zij konden niet 32wederstaan de wijsheid en den Geest, door Welken hij sprak. | | h Ex. 4:12. Jes. 54:17. Luk. 21:15. Ex. 4:12 En nu, ga heen, en Ik zal met uw mond zijn, en zal u leren wat gij spreken zult. Jes. 54:17 Alle instrument dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken, en alle tong die in het gericht tegen u opstaat, zult gij verdoemen; dit is de erve der knechten des HEEREN, en hun gerechtigheid is uit Mij, spreekt de HEERE. Luk. 21:15 Want Ik zal u mond en wijsheid geven, welke niet zullen kunnen tegenspreken noch wederstaan allen die zich tegen u zetten. |
32 Dat is, niet overwinnen. Zie Matth. 10:19. Luk. 21:15. Matth. 10:19 Doch wanneer zij u overleveren, zo zult gij niet bezorgd zijn hoe of wat gij spreken zult; want het zal u in dezelve ure gegeven worden wat gij spreken zult. Luk. 21:15 Want Ik zal u mond en wijsheid geven, welke niet zullen kunnen tegenspreken noch wederstaan allen die zich tegen u zetten. |
11 iToen 33maakten zij mannen uit, die zeiden: Wij hebben hem horen spreken lasterlijke woorden tegen Mozes en God. | | i Matth. 26:59. Matth. 26:59 En de overpriesters en de ouderlingen en de gehele Grote Raad zochten valse getuigenis tegen Jezus, opdat zij Hem doden mochten, en vonden niet. |
33 Gr. wierpen zij daaronder. Als zij met waarheid niet vermochten, keren zij zich tot de valsheid. Zie dergelijke Matth. 26:59. Matth. 26:59 En de overpriesters en de ouderlingen en de gehele Grote Raad zochten valse getuigenis tegen Jezus, opdat zij Hem doden mochten, en vonden niet. |
12 En zij beroerden het volk en de ouderlingen en de schriftgeleerden, en hem aanvallende, grepen zij hem en leidden hem voor den Raad, | | |
13 En 34stelden valse getuigen, die zeiden: Deze mens houdt niet op lasterlijke woorden te spreken tegen 35deze heilige plaats en de wet. | | 34 Namelijk tegen hem in den Raad. |
35 Namelijk Jeruzalem, of den tempel, of beide. |
14 Want wij hebben hem horen zeggen, dat 36deze Jezus de Nazaréner deze plaats zal 37verbreken, en dat Hij 38de zeden veranderen zal, die ons Mozes overgeleverd heeft. | | 36 Stefanus had niet gezegd dat Jezus Zelf dat doen zou, maar dat door Zijn oordeel en bestiering dit van de heidenen zou gedaan worden, Luk. 19:43. Luk. 19:43 Want er zullen dagen over u komen, dat uw vijanden een begraving rondom u zullen opwerpen, en zullen u omsingelen en u van alle zijden benauwen; |
37 Dit is ook alzo geschied omtrent veertig jaren daarna door de Romeinen. Zo had hij dan anders niet dan de waarheid gezegd. |
38 Dat is, de wet der ceremoniën, en die eigenlijk de burgerlijke orde der Joden aanging, hetwelk ook de waarheid was. |
15 En allen die in den Raad zaten, de ogen op hem houdende, zagen zijn aangezicht 39als het aangezicht eens engels. | | 39 Dat is, blinkende, of stralen van zich gevende. Want met zodanige aangezichten plachten de engelen te verschijnen, Matth. 28:3. Matth. 28:3 En zijn gedaante was gelijk een bliksem, en zijn kleding wit gelijk sneeuw. |