Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Paulus en die met hem voeren, komen behouden aan het eiland Melite, alwaar zij beleefdelijk onthaald worden. 3 Een adder uit het vuur komende, blijft hangen aan de hand van Paulus, die hij zonder letsel afschudt. 6 Waarover de eilanders verwonderd zijnde, hem houden voor een god. 7 Paulus geneest den vader van Publius van de koorts en den rodeloop. 9 En vele eilanders van hun ziekten. 10 Drie maanden daar wel onthaald geweest zijnde, varen zij naar Italië, over Syracuse, tot Regium, vandaar tot Puteoli, en voorts reizende over Appiusmarkt en de Drie Tabernen, komen zij te Rome. 16 Alwaar Paulus den overste des legers overgeleverd zijnde, van een soldaat bewaard wordt. 17 Hij roept tot zich de voornaamste Joden aldaar, en verhaalt hun waarom hij alzo gevangen naar Rome gezonden was. 21 Die daarvan geen tijding ontvangen hadden, en begeerden zijn gevoelen van de religie te verstaan. 23 Hetwelk Paulus in een grote vergadering van Joden van des morgens tot des avonds toe verklaart, bewijzende uit Mozes en de Profeten dat Jezus de Christus was. 24 Hetwelk sommigen geloofden, en anderen niet. 25 Die Paulus uit Gods Woord ernstiglijk bestraft, en hun voorzegt dat zij zouden verstoten en de heidenen in hun plaats beroepen worden. 30 Paulus blijft aldaar twee jaren, vrijmoediglijk en onverhinderd het Evangelie predikende. |
Op Melíte |
1 EN als zij ontkomen waren, toen verstonden zij dat ahet eiland 1Melíte heette. | | a Hand. 27:26. Hand. 27:26 Doch wij moeten op een zeker eiland vervallen. |
1 Een eiland tussen Afrika en Sicilië, nu Malta genaamd. |
2 En 2de barbaren bewezen ons geen gemene vriendelijkheid; want 3een groot vuur ontstoken hebbende, namen zij ons allen in om den regen die overkwam en om de koude. | | 2 Alzo noemden de Grieken en Romeinen alle andere natiën, die van de hunne niet waren, vanwege hun vreemde zeden en onbekende talen die zij spraken. Zie Rom. 1:14. 1 Kor. 14:11. Waarvan het schijnt dat nog heden ten dage dat deel van Afrika, dat tegenover Sicilië en Malta ligt, Barbarije genaamd wordt. Rom. 1:14 Beide Grieken en barbaren, beide wijzen en onwijzen ben ik een schuldenaar. 1 Kor. 14:11 Indien ik dan de kracht der stem niet weet, zo zal ik hem die spreekt, barbaars zijn, en hij die spreekt, zal bij mij barbaars zijn. |
3 Gr. pyra, hetwelk betekent een hoop van hout, of andere materie, bekwaam om te branden. |
3 En als Paulus een hoop 4rijzen bijeengeraapt en op het vuur gelegd had, kwam er 5een adder uit door de hitte en vatte zijn hand. | | 4 Het Griekse woord betekent eigenlijk droge wijngaardsranken en diergelijke takken die lichtelijk branden. |
5 Een zeer venijnige slang, die niet alleen met bijten en steken, maar ook somwijlen alleen met haar aanblazen de mensen doodt. Zie hiervan Matth. 3:7. Matth. 3:7 Hij dan, ziende velen van de farizeeën en sadduceeën tot zijn doop komen, sprak tot hen: Gij adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn? |
4 En als de barbaren het 6beest zagen aan zijn hand hangen, zeiden zij tot elkander: Deze mens is gewisselijk een doodslager, welken 7de wraak niet laat leven, daar hij uit de zee ontkomen is. | | 6 Gr. therion, waardoor allerlei wilde beesten betekend worden, maar in het bijzonder de beesten die met bijten of steken hun venijn schieten en de mensen doden, gelijk deze slang. Van welk woord gemeend wordt dat het tegengift, theriaca genaamd, zijn naam heeft, óf omdat het ook van het vlees dezer slangen gemaakt wordt, óf omdat het wederstaat het vergift van deze en diergelijke venijnige beesten. |
7 Of: de justitie, dat is, de Goddelijke rechtvaardigheid. |
5 Maar hij schudde het beest af in het vuur ben leed niets kwaads. | | b Mark. 16:18. Luk. 10:19. Mark. 16:18 Slangen zullen zij opnemen; en al is het dat zij iets dodelijks zullen drinken, dat zal hun niet schaden; op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zullen gezond worden. Luk. 10:19 Zie, Ik geef u de macht om op slangen en schorpioenen te treden, en over alle kracht des vijands; en geen ding zal u enigszins beschadigen. |
6 En zij verwachtten dat hij zou 8opzwellen of terstond dood nedervallen. Maar als zij lang verwacht hadden, en zagen dat 9geen ongemak hem overkwam, werden zij veranderd cen zeiden dat hij 10een god was. | | 8 Of: ontsteken, ontbranden, namelijk door het vergift. |
9 Gr. niets ongerijmds of onvoeglijks. |
c Hand. 14:11. Hand. 14:11 En de scharen ziende hetgeen Paulus gedaan had, verhieven hun stemmen en zeiden in het Lycaónisch: De goden zijn den mensen gelijk geworden en tot ons nedergekomen. |
10 Die namelijk in menselijke gedaante tot hen gekomen was. Zie diergelijk ongestadig oordeel der heidenen van Paulus en Barnabas, Hand. 14:11, 19. Hand. 14:11 En de scharen ziende hetgeen Paulus gedaan had, verhieven hun stemmen en zeiden in het Lycaónisch: De goden zijn den mensen gelijk geworden en tot ons nedergekomen. Hand. 14:19 Maar daarover kwamen Joden van Antiochíë en Ikónium, en overreedden de scharen, en stenigden Paulus, en sleepten hem buiten de stad, menende dat hij dood was. |
7 En hier omtrent dezelve plaats had 11de voornaamste van het eiland, met name 12Publius, zijn landhoeven, die ons ontving en drie dagen vriendelijk herbergde. | | 11 Gr. de eerste. |
12 Deze naam is een Romeinse naam, waaruit sommigen menen dat hij een stadhouder der Romeinen over dit eiland is geweest. Het blijkt althans dat hij een machtig man is geweest, die tweehonderd zes en zeventig mannen drie dagen lang heeft gespijsd en geherbergd. |
8 En het geschiedde dat de vader van Publius, met dkoortsen en den rodeloop bevangen zijnde, te bed lag; tot denwelken Paulus inging, en als hij gebeden had, legde hij de handen op hem, en maakte hem gezond. | | d Matth. 8:14. Matth. 8:14 En Jezus gekomen zijnde in het huis van Petrus, zag zijner vrouws moeder te bed liggen, hebbende de koorts. |
9 Als dit dan geschied was, kwamen ook tot hem de anderen die krankheden hadden in het eiland, en werden genezen; | | |
10 Die ons ook eerden met veel eer, en als wij vertrekken zouden, bestelden zij ons hetgeen 13van node was. | | 13 Namelijk tot onze verdere reis naar Italië. |
Verder naar Rome |
11 En 14na drie maanden voeren wij af in een schip van Alexandríë, dat in het eiland overwinterd had, hebbende 15tot een teken 16Castor en Pollux. | | 14 Wat Paulus die drie maanden in Melite verder gedaan heeft, wordt hier niet beschreven; maar het is zeker dat hij aldaar een gemeente heeft opgericht, die een van de standvastigste christelijke gemeenten altijd is geweest, gelijk de kerkelijke historiën getuigen. |
15 Namelijk op het voorste of achterste van het schip, waarnaar het genaamd was, gelijk nog heden ten dage de grote schepen hun namen hebben van steden, landen of personen die hen zenden of waar zij uitvaren, om die van de andere te onderscheiden. |
16 Gr. Dioscourois, dat is, Jupiters zonen. Dit waren twee heidense afgoden, of sterren, alzo genaamd; van welker teken dit schip zijn naam heeft gehad, omdat het van dezelve te beter bewaard zou worden, gelijk zij meenden; en als nog heden ten dage de namen van verstorven heiligen, tot datzelve einde, van sommigen den schepen gegeven worden. |
12 En als wij te 17Syracúse aangekomen waren, bleven wij aldaar drie dagen; | | 17 De hoofdstad van Sicilië, tegen de zee gelegen. |
13 Vanwaar wij 18omvoeren, en kwamen aan te 19Regium; en alzo na één dag de wind zuid werd, kwamen wij den tweeden dag te 20Putéoli; | | 18 Namelijk om den hoek van het eiland van Sicilië naar Italië. |
19 Een zeer bekende stad en haven van Italië, tegenover Sicilië; alzo genaamd, gelijk vele ouden menen, omdat Sicilië met dien hoek aan Italië eertijds vast is geweest, en door grote stormen en watervloeden in deze engte van elkander is gescheurd. |
20 Een stad in Campanië, aan de zee gelegen niet ver van Napels, waar zij langs de kust van Italië zeilende aankwamen; vanwaar een zeer bekwame en gebaande weg was om te land naar Rome te reizen. |
14 Alwaar wij 21broeders vonden, en werden gebeden zeven dagen bij hen te blijven; en alzo gingen wij naar 22Rome. | | 21 Dat is, Christenen. |
22 Deze stad is welbekend. Zie Rom. 1:7. Openb. 17:18. Rom. 1:7 Allen die te Rome zijt, geliefden Gods en geroepen heiligen: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus. Openb. 17:18 En de vrouw die gij gezien hebt, is de grote stad, die het koninkrijk heeft over de koningen der aarde. |
15 En 23vandaar kwamen 24de broeders, van onze zaken gehoord hebbende, ons tegemoet tot 25Appiusmarkt en de 26Drie Tabernen; welke Paulus ziende, dankte hij God en 27greep moed. | | 23 Namelijk van Rome. |
24 Dat is, enigen uit de christelijke gemeente, die daar alrede was eer Paulus daar kwam, gelijk ook blijkt uit den brief van Paulus aan de Romeinen tevoren geschreven. Van wie die nu opgericht is, zegt de Schrift nergens, dan dat op den pinksterdag te Jeruzalem ook geweest zijn uitlandse Romeinen, Hand. 2:10. Hand. 2:10 En Frygië, en Pamfylië, Egypte en de delen van Libië, hetwelk bij Cyréne ligt, en uitlandse Romeinen, beide Joden en Jodengenoten, |
25 Een plaats in Setinerveld, omtrent zestien uren gaans van Rome, alzo genaamd naar een Appius Claudius, die van Rome af tot daartoe een bestraten weg in zijn leven had doen maken. |
26 Een stadje, omtrent vijf of zes uren gaans nader bij Rome, op denzelfden weg gelegen; zodat sommigen der broederen aldaar Paulus verwachtten, anderen nog verder tot Appiusmarkt toe hem tegemoet gegaan waren. |
27 Namelijk ziende zo goeden ijver van zovele Christenen, bij welke hij hulp en troost in deze zijn gevangenis zou vinden. |
Twee jaar te Rome |
16 En toen wij te Rome gekomen waren, gaf de hoofdman de gevangenen over aan den 28overste des legers; emaar Paulus werd toegelaten 29op zichzelven te wonen 30met den krijgsknecht die hem bewaarde. | | 28 Deze schijnt geweest te zijn de overste van de garde des keizers, welke niet alleen in het paleis des keizers de wacht hielden, maar ook aan de ene zijde van de stad enige duizenden sterk in een gesterkte plaats lagen, om den keizer in alle voorvallende zwarigheden altijd ten dienste te zijn. De Latijnen noemen hem praefectum praetorio. |
e Hand. 24:23; 27:3. Hand. 24:23 En hij beval den hoofdman over honderd dat Paulus zou bewaard worden, en verlichting hebben, en dat hij niemand van de zijnen zou beletten hem te dienen of tot hem te komen. Hand. 27:3 En des anderen daags kwamen wij aan te Sidon. En Július vriendelijk met Paulus handelende, liet hem toe tot de vrienden te gaan om van hen bezorgd te worden. |
29 Namelijk in een eigen gehuurde woning. Zie vers 30. Deze vrijheid schijnt hij van dezen overste verkregen te hebben, om de goede rapporten door Julius aan hem gedaan; doch zonder twijfel door Gods bijzondere voorzienigheid, opdat Paulus alzo het Evangelie te beter zou mogen verbreiden, en eenieder toegang tot hem mocht hebben. Zie vss. 30, 31. vers 30 En Paulus bleef twee gehele jaren in zijn eigen gehuurde woning, en ontving allen die tot hem kwamen; vers 30 En Paulus bleef twee gehele jaren in zijn eigen gehuurde woning, en ontving allen die tot hem kwamen; vers 31 Predikende het Koninkrijk Gods, en lerende van den Heere Jezus Christus met alle vrijmoedigheid, onverhinderd. |
30 Dragende daartoe aan de rechterhand een ijzeren keten, die hij om zich gordde als hij in huis was, om te vrijer te gaan; maar uitgaande was hij met dezelve aan de linkerhand des krijgsknechts gebonden. Zie vers 20. Hand. 12:6. Ef. 6:20. vers 20 Om deze oorzaak dan heb ik u bij mij geroepen, om u te zien en aan te spreken; want vanwege de hope Israëls ben ik met deze keten omvangen. Hand. 12:6 Toen hem nu Herodes zou voorbrengen, sliep Petrus dienzelven nacht tussen twee krijgsknechten, gebonden met twee ketenen; en de wachters voor de deur bewaarden de gevangenis. Ef. 6:20 Waarover ik een gezant ben in een keten, opdat ik in hetzelve vrijmoediglijk moge spreken, gelijk mij betaamt te spreken. |
17 En het geschiedde 31na drie dagen, dat Paulus 32samenriep degenen die de voornaamsten der Joden waren; en als zij samengekomen waren, zeide hij tot hen: Mannen broeders, fik, die niets gedaan heb tegen het volk of de vaderlijke gewoonten, ben gebonden uit Jeruzalem overgeleverd in de handen der Romeinen; | | 31 Namelijk als hij vermoeid zijnde van de reis wat tijd gerust had. |
32 Namelijk omdat hij gevangen zijnde in hun synagoge niet kon gaan. |
f Hand. 24:12; 25:8. Hand. 24:12 En zij hebben mij noch in den tempel gevonden tot iemand sprekende of enige samenrotting des volks makende, noch in de synagogen, noch in de stad; Hand. 25:8 Dewijl hij zich verantwoordende, zeide: Ik heb noch tegen de wet der Joden, noch tegen den tempel, noch tegen den keizer iets gezondigd. |
18 Dewelke mij onderzocht hebbende, wilden mij loslaten, omdat geen schuld des doods in mij was. | | |
19 Maar als de Joden zulks tegenspraken, werd ik genoodzaakt mij op den keizer te beroepen; doch niet alsof ik 33iets had mijn volk te beschuldigen. | | 33 Namelijk voorgenomen of besloten. Want hoewel Paulus oorzaak genoeg had om de Joden over hun geweld en onrechtvaardigheid te beschuldigen, nochtans toont hij hiermede voor de Joden, dat hij zulk voornemen niet had, maar alleen zichzelven behoorlijk te verdedigen. |
20 Om deze oorzaak dan heb ik u bij mij geroepen, om u te zien en aan te spreken; gwant vanwege 34de hope Israëls ben ik met deze keten omvangen. | | g Hand. 23:6; 24:21. Hand. 23:6 En Paulus wetende dat het ene deel was van de sadduceeën en het andere van de farizeeën, riep in den Raad: Mannen broeders, ik ben een farizeeër, eens farizeeërs zoon; ik word over de hoop en opstanding der doden geoordeeld. Hand. 24:21 Dan van dit enig woord, hetwelk ik riep, staande onder hen: Over de opstanding der doden word ik heden van ulieden geoordeeld. |
34 Dat is, de hoop der eeuwige zaligheid, door den Messias aan het volk van Israël beloofd. |
21 Maar zij zeiden tot hem: Wij hebben noch brieven u aangaande van Judéa ontvangen; noch iemand van de broederen hier gekomen zijnde, heeft van u iets kwaads 35geboodschapt of gesproken. | | 35 Hetwelk een teken is dat de oversten der Joden te Jeruzalem niet zeer gezorgd hebben hoe het met de Joden ging die buiten het Joodse land woonden, als zij maar hun rust en aanzien in hun land mochten behouden. |
22 Maar wij begeren wel van u te horen wat gij gevoelt; want wat 36deze sekte aangaat, ons is bekend dat zij 37overal tegengesproken wordt. | | 36 Zo noemen zij de christelijke religie. Zie Hand. 24:5, 14. Hand. 24:5 Want wij hebben dezen man bevonden te zijn een pest, en een die oproer verwekt onder al de Joden door de ganse wereld, en een oppersten voorstander van de sekte der Nazarénen; Hand. 24:14 Maar dit beken ik u, dat ik naar dien weg, welken zij sekte noemen, den God der vaderen alzo dien, gelovende alles wat in de Wet en in de Profeten geschreven is; |
37 Namelijk zowel bij de Joden als bij de heidenen, Luk. 2:34. Luk. 2:34 En Simeon zegende henlieden en zeide tot Maria, Zijn moeder: Zie, Deze wordt gezet tot een val en opstanding van velen in Israël, en tot een teken dat wedersproken zal worden |
23 En als zij hem een dag gesteld hadden, kwamen er velen in zijn 38woonplaats; denwelken hij 39het Koninkrijk Gods uitlegde, en 40betuigde, en poogde hen te bewegen 41tot het geloof van Jezus, hbeide uit de Wet van Mozes en de Profeten, van des morgens vroeg tot den avond toe. | | 38 Namelijk die hij gehuurd had, vss. 16, 30. vers 16 En toen wij te Rome gekomen waren, gaf de hoofdman de gevangenen over aan den overste des legers; maar Paulus werd toegelaten op zichzelven te wonen met den krijgsknecht die hem bewaarde. vers 30 En Paulus bleef twee gehele jaren in zijn eigen gehuurde woning, en ontving allen die tot hem kwamen; |
39 Dat is, de oprichting van het Koninkrijk Gods door den beloofden Messias. |
40 Dat is, met getuigenissen uit de Heilige Schrift zocht hij hen te overtuigen. Zie Hand. 2:40; 20:21. Hand. 2:40 En met veel meer andere woorden betuigde hij en vermaande hen, zeggende: Wordt behouden van dit verkeerd geslacht. Hand. 20:21 Betuigende beide Joden en Grieken de bekering tot God en het geloof in onzen Heere Jezus Christus. |
41 Gr. tot de zaken van Jezus, of: Jezus aangaande. |
h Gen. 3:15; 22:18; 26:4; 49:10. Deut. 18:15. 2 Sam. 7:12. Ps. 132:11. Jes. 4:2; 7:14; 9:5; 40:10. Jer. 23:5; 33:14. Ez. 34:23; 37:24. Dan. 9:24. Micha 7:20. Gen. 3:15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar Zaad; Datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult Het de verzenen vermorzelen. Gen. 22:18 En in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt. Gen. 26:4 En Ik zal uw zaad vermenigvuldigen als de sterren des hemels, en zal uw zaad al deze landen geven; en in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, Gen. 49:10 De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Denzelven zullen de volken gehoorzaam zijn. Deut. 18:15 Een Profeet, uit het midden van u, uit uw broederen, als mij, zal u de HEERE uw God verwekken; naar Hem zult gij horen; 2 Sam. 7:12 Wanneer uw dagen zullen vervuld zijn en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen. Ps. 132:11 De HEERE heeft David de waarheid gezworen, waarvan Hij niet wijken zal, zeggende: Van de vrucht uws buiks zal Ik op uw troon zetten. Jes. 4:2 Te dien dage zal des HEEREN SPRUITE zijn tot sieraad en tot heerlijkheid, en de Vrucht der aarde tot voortreffelijkheid en tot versiering dengenen die het ontkomen zullen in Israël. Jes. 7:14 Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven: Zie, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren en Zijn Naam IMMÁNUËL heten. Jes. 9:5 Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst; Jes. 40:10 Zie, de Heere HEERE zal komen tegen den sterke en Zijn arm zal heersen; zie, Zijn loon is bij Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht. Jer. 23:5 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik den David een rechtvaardige SPRUITE zal verwekken; Die zal Koning zijnde regeren en voorspoedig zijn, en recht en gerechtigheid doen op de aarde. Jer. 33:14 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik het goede woord verwekken zal, dat Ik tot het huis van Israël en over het huis van Juda gesproken heb. Ez. 34:23 En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn Knecht David; Die zal hen weiden en Die zal hun tot een Herder zijn. Ez. 37:24 En Mijn Knecht David zal Koning over hen zijn, en zij zullen allen tezamen één Herder hebben; en zij zullen in Mijn rechten wandelen, en Mijn inzettingen bewaren en die doen. Dan. 9:24 Zeventig weken zijn bestemd over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te sluiten, en om de zonden te verzegelen, en om de ongerechtigheid te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen, en om het gezicht en den profeet te verzegelen, en om de Heiligheid der heiligheden te zalven. Micha 7:20 Gij zult Jakob de trouw, Abraham de goedertierenheid geven, die Gij onzen vaderen van oude dagen af gezworen hebt. |
24 iEn sommigen geloofden wel hetgeen dat gezegd werd, maar sommigen geloofden niet. | | i Hand. 17:4. Hand. 17:4 En sommigen uit hen geloofden en werden Paulus en Silas toegevoegd, en van godsdienstige Grieken een grote menigte, en van de voornaamste vrouwen niet weinige. |
25 En tegen elkander oneens zijnde, 42scheidden zij, als Paulus 43dit ene woord gezegd had, namelijk: Wel heeft 44de Heilige Geest gesproken door Jesaja, den profeet, tot onze vaderen, | | 42 Of: zij worden van hem gelaten, namelijk met een voornemen van de hardnekkigen bij zich niet meer te roepen, tenware zij zich beter bedachten. |
43 Dat is, rede, of waarschuwing; want met deze volgende waarschuwing liet hij hen gaan, om hun dezen prikkel in hun hart te laten, of zij zich daarna mochten bedenken en bekeren. |
44 Die Jes. 6:9 deze woorden spreekt, is de Heere der heerlijkheid, gezeten op Zijn troon, omringd zijnde van Zijn engelen. Waaruit blijkt dat dan de Heilige Geest deze zelve Heere der heerlijkheid is; gelijk ook van den Zone Gods ditzelve betuigd wordt, Joh. 12:41. Zo zijn dan de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, zoveel het Wezen aangaat, een enig God, hoewel in Personen onderscheiden. Jes. 6:9 Toen zeide Hij: Ga heen en zeg tot dit volk: Horende hoort, maar verstaat niet, en ziende ziet, maar merkt niet. Joh. 12:41 Dit zeide Jesaja toen hij Zijn heerlijkheid zag en van Hem sprak. |
26 Zeggende: kGa heen tot dit volk, en zeg: Met 45het gehoor zult gij horen en geenszins verstaan, en ziende zult gij zien en geenszins bemerken; | | k Jes. 6:9. Ez. 12:2. Matth. 13:14. Mark. 4:12. Luk. 8:10. Joh. 12:40. Rom. 11:8. Jes. 6:9 Toen zeide Hij: Ga heen en zeg tot dit volk: Horende hoort, maar verstaat niet, en ziende ziet, maar merkt niet. Ez. 12:2 Mensenkind, gij woont in het midden van een wederspannig huis, dewelke ogen hebben om te zien en niet zien, oren hebben om te horen en niet horen, want zij zijn een wederspannig huis. Matth. 13:14 En in hen wordt de profetie van Jesaja vervuld, die zegt: Met het gehoor zult gij horen en geenszins verstaan; en ziende zult gij zien en geenszins bemerken. Mark. 4:12 Opdat zij ziende zien en niet bemerken, en horende horen en niet verstaan; opdat zij zich niet te eniger tijd bekeren en hun de zonden vergeven worden. Luk. 8:10 En Hij zeide: U is het gegeven de verborgenheden van het Koninkrijk Gods te verstaan; maar tot de anderen spreek Ik in gelijkenissen, opdat zij ziende niet zien en horende niet verstaan. Joh. 12:40 Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard; opdat zij met de ogen niet zien, en met het hart niet verstaan, en zij bekeerd worden, en Ik hen geneze. Rom. 11:8 (Gelijk geschreven is: God heeft hun gegeven een geest des diepen slaaps; ogen om niet te zien, en oren om niet te horen), tot op den huidigen dag. |
45 Zie de verklaring van deze plaats Matth. 13:14. Matth. 13:14 En in hen wordt de profetie van Jesaja vervuld, die zegt: Met het gehoor zult gij horen en geenszins verstaan; en ziende zult gij zien en geenszins bemerken. |
27 Want het hart dezes volks is 46dik geworden, en met de oren hebben zij zwaarlijk gehoord, en hun ogen hebben zij toegedaan; opdat zij niet te eniger tijd met de ogen zouden zien, en met de oren horen, en met het hart verstaan, en zij zich bekeren, en Ik hen geneze. | | 46 Of: vet. |
28 Het zij u dan bekend dat 47de zaligheid Gods den 48heidenen gezonden is, en dezelve zullen horen. | | 47 Dat is, de zaligheid die ons volgens Gods belofte door Jezus Christus is verworven en verkondigd; of: Jezus Christus, Die de Auteur is van de zaligheid, Luk. 2:30. Luk. 2:30 Want mijn ogen hebben Uw Zaligheid gezien, |
48 Namelijk volgens het bevel van Christus, Luk. 24:47, dewijl gij Joden dezelve verwerpt, Hand. 13:46. Luk. 24:47 En in Zijn Naam gepredikt worden bekering en vergeving der zonden onder alle volken, beginnende van Jeruzalem. Hand. 13:46 Maar Paulus en Bárnabas vrijmoedigheid gebruikende, zeiden: Het was nodig dat eerst tot u het Woord Gods gesproken zou worden; doch nademaal gij hetzelve verstoot, en uzelven des eeuwigen levens niet waardig oordeelt, zie, wij keren ons tot de heidenen. |
29 En als hij dit gezegd had, gingen de Joden weg, veel 49twisting hebbende onder elkander. | | 49 Of: geschil, te weten degenen die Paulus geloofden, tegen degenen die niet geloofden, vers 24. vers 24 En sommigen geloofden wel hetgeen dat gezegd werd, maar sommigen geloofden niet. |
30 En Paulus bleef twee gehele jaren in zijn eigen gehuurde woning, en ontving allen die tot hem kwamen; | | |
31 Predikende het Koninkrijk Gods, en 50lerende van den Heere Jezus Christus 51met alle vrijmoedigheid, 52onverhinderd. | | 50 Gr. lerende de zaken van den Heere Jezus Christus, of: aangaande den Heere Jezus Christus. Dit laatste verklaart het eerste. Want de leer van de oprichting van het Koninkrijk Gods is de leer van Christus; waarom die ook het Woord en het Evangelie des Koninkrijks genaamd wordt, Matth. 4:23; 13:19. Matth. 4:23 En Jezus omging geheel Galiléa, lerende in hun synagogen, en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende alle ziekte en alle kwaal onder het volk. Matth. 13:19 Als iemand dat Woord des Koninkrijks hoort en niet verstaat, zo komt de boze en rukt weg hetgeen in zijn hart gezaaid was; deze is degene die bij den weg bezaaid is. |
51 Namelijk niettegenstaande zijn gevangenis en het gevaar dat hem daardoor bij den keizer mocht ontstaan. |
52 Namelijk God de zaak alzo bestierende, dat hem hierin geen beletsel van des keizers wege deze twee jaren werd gedaan. Doch daarna is hij van den keizer Nero hierover te Rome ter dood veroordeeld, gelijk de oude kerkelijke historiën getuigen, Eusebius, boek 2, hfdst. 26, en hij zelf voorzegt 2 Tim. 4:6. Zie hiervan ook de aant. op Filipp. 1:25. 2 Tim. 4:6 Want ik word nu tot een drankoffer geofferd, en de tijd mijner ontbinding is aanstaande. Filipp. 1:25 (kt.) En dit vertrouw en weet ik, dat ik zal blijven en met u allen zal verblijven tot uw bevordering en blijdschap des geloofs; |