Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Paulus komt te Korinthe, en vindt aldaar Aquila en Priscilla, bij welke hij zich onderhoudt met tenten te maken. 4 Leert in de synagoge dat Jezus is de Christus. 6 Schudt tegen de lasteraars het stof van zijn klederen af. 7 Crispus en vele Korinthiërs geloven en worden gedoopt. 9 Paulus wordt door een gezicht van den Heere vermaand daar te blijven. 12 Wordt van de Joden voor den stadhouder Gallio beschuldigd, die zulks niet aanneemt. 17 Sosthenes wordt voor den rechterstoel geslagen. 18 Paulus reist naar Syrië, komt te Efeze, daarna te Cesarea, en daarna te Antiochië. 23 Doorreist Galatië en Frygië. 24 Apollos leert te Efeze den doop van Johannes. 26 En van Aquila en Priscilla nader onderwezen zijnde, reist naar Achaje, en bewijst uit de Schriften dat Jezus is de Christus. |
In Korinthe |
1 EN na dezen scheidde Paulus van Athene en kwam te 1Korinthe; | | 1 De hoofdstad van Achaje in Griekenland, gelegen tussen twee zeeën, in de engte waarmede Peloponnesus aan Achaje vast was. Zie breder van deze stad 1 Kor. 1:2. 1 Kor. 1:2 Aan de gemeente Gods die te Korinthe is, den geheiligden in Christus Jezus, den geroepen heiligen, met allen die den Naam van onzen Heere Jezus Christus aanroepen in alle plaats, beide hun en onzen Heere: |
2 En vond een zekeren Jood met name aÁquila, 2van geboorte uit 3Pontus, die onlangs van Italië gekomen was, en Priscilla, zijn vrouw (omdat 4Claudius 5bevolen had dat al de Joden uit Rome vertrekken zouden), en hij ging tot hen; | | a Rom. 16:3. 1 Kor. 16:19. 2 Tim. 4:19. Rom. 16:3 Groet Priscilla en Áquila, mijn medewerkers in Christus Jezus, 1 Kor. 16:19 U groeten de gemeenten van Azië. U groeten zeer in den Heere Áquila en Priscilla, met de gemeente die te hunnen huize is. 2 Tim. 4:19 Groet Prisca en Áquila en het huis van Onesíforus. |
2 Of: van afkomst, geslacht. |
3 Dit was een landschap in Klein-Azië, gelegen tussen Cappadocië en de Zwarte Zee, Hand. 2:9. Hand. 2:9 Parthers en Meders en Elamieten, en die inwoners zijn van Mesopotámië, en Judéa, en Cappadócië, Pontus en Azië, |
4 De keizer van Rome. |
5 Gr. verordineerd had. Van dit bevel getuigen ook de historieschrijvers Suetonius in Het leven van Claudius, hfdst. 25, Orosius, boek 7, hfdst. 6. De reden wordt verscheidenlijk aangewezen; het schijnt dat het daarom is geweest, overmits de Joden zich geduriglijk met oproer stelden tegen degenen die uit hen de christelijke religie aannamen; of omdat enige notabele personen van Rome zich tot de christelijke religie begaven. Want de heidense Romeinen hielden de Joden en Christenen voor volk van één religie. |
3 En omdat hij van hetzelfde handwerk was, bleef hij bij hen en bwrocht; want zij waren 6tentenmakers van handwerk. | | b Hand. 20:34. 1 Kor. 4:12. 2 Kor. 11:9; 12:13. 1 Thess. 2:9. 2 Thess. 3:8. Hand. 20:34 En gij zelven weet dat deze handen tot mijn nooddruft, en dengenen die met mij waren, gediend hebben. 1 Kor. 4:12 En arbeiden, werkende met onze eigen handen; wij worden gescholden en wij zegenen; wij worden vervolgd en wij verdragen; 2 Kor. 11:9 Want mijn gebrek hebben de broeders vervuld die van Macedónië kwamen; en ik heb mijzelven in alles gehouden zonder u te bezwaren, en zal mij nog alzo houden. 2 Kor. 12:13 Want wat is er waarin gij minder geweest zijt dan de andere gemeenten, anders dan dat ik zelf u niet lastig ben geweest? Vergeeft mij dit ongelijk. 1 Thess. 2:9 Want gij gedenkt, broeders, onzen arbeid en moeite; want nacht en dag werkende, opdat wij niemand onder u zouden lastig zijn, hebben wij het Evangelie Gods onder u gepredikt. 2 Thess. 3:8 En wij hebben geen brood bij iemand gegeten voor niet, maar in arbeid en moeite, nacht en dag werkende, opdat wij niet iemand van u zouden lastig zijn; |
6 Die toentertijd meest van vellen gemaakt of genaaid werden. |
4 En hij 7handelde op elken sabbat in de synagoge, en 8bewoog tot het geloof Joden en Grieken. | | 7 Of: disputeerde. Zie Hand. 17:2. Hand. 17:2 En Paulus, gelijk hij gewoon was, ging tot hen in, en drie sabbatten lang handelde hij met hen uit de Schriften, |
8 Namelijk door goede redenen en gronden uit de Heilige Schrift genomen om zijn leer aan te nemen. |
5 En als Silas en Timótheüs cvan Macedónië afgekomen waren, werd Paulus 9door den Geest 10gedrongen, 11betuigende den Joden dat Jezus is 12de Christus. | | c Hand. 17:15. Hand. 17:15 En die Paulus geleidden, brachten hem tot Athene toe; en als zij bevel gekregen hadden aan Silas en Timótheüs, dat zij op het spoedigste tot hem zouden komen, vertrokken zij. |
9 Namelijk óf door den Heiligen Geest, Die Paulus aandreef; óf van zijn gemoed, hetwelk met ijver was ontstoken. |
10 Dat is, door een sterken ijver aangedreven. |
11 Gr. krachtiglijk of alleszins betuigende. |
12 Dat is, de Gezalfde, de ware Messias door de profeten beloofd. |
6 Maar als zij wederstonden en lasterden, 13schudde hij dzijn klederen af en zeide tot hen: 14Uw bloed zij op uw hoofd; 15ik ben rein; en van nu voortaan zal ik tot de heidenen heen gaan. | | 13 Dit was een teken dat zij met hen geen gemeenschap meer wilden hebben. |
d Matth. 10:14. Hand. 13:51. Matth. 10:14 En zo iemand u niet zal ontvangen, noch uw woorden horen, uitgaande uit dat huis of uit dezelve stad, schudt het stof uwer voeten af. Hand. 13:51 Doch zij schudden het stof van hun voeten af tegen dezelve, en kwamen te Ikónium. |
14 Dat is, de straf niet alleen van den tijdelijken, maar ook van den eeuwigen dood, haalt gij uzelven door uw eigen schuld op uw hals. Zie van deze manier van spreken Lev. 20:9, 12. 2 Sam. 1:16. Matth. 27:25. Lev. 20:9 Als er iemand is die zijn vader of zijn moeder zal gevloekt hebben, die zal zekerlijk gedood worden; hij heeft zijn vader of zijn moeder gevloekt; zijn bloed is op hem. Lev. 20:12 Insgelijks als een man bij zijns zoons vrouw zal gelegen hebben, zij zullen beiden zekerlijk gedood worden; zij hebben een gruwelijke vermenging gedaan; hun bloed is op hen. 2 Sam. 1:16 En David zeide tot hem: Uw bloed zij op uw hoofd; want uw mond heeft tegen u getuigd, zeggende: Ik heb den gezalfde des HEEREN gedood. Matth. 27:25 En al het volk antwoordende zeide: Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen. |
15 Namelijk van uw bloed en verderf, overmits ik u getrouwelijk voor het verderf heb gewaarschuwd en den weg der zaligheid aangewezen, dien gij niet hebt willen volgen, Ez. 33:8, 9. Hand. 20:26. Ez. 33:8 Als Ik tot den goddeloze zeg: O goddeloze, gij zult den dood sterven; en gij spreekt niet om den goddeloze van zijn weg af te manen: die goddeloze zal in zijn ongerechtigheid sterven, maar zijn bloed zal Ik van uw hand eisen. Ez. 33:9 Maar als gij den goddeloze van zijn weg afmaant, dat hij zich van dien bekere, en hij zich van zijn weg niet bekeert, zo zal hij in zijn ongerechtigheid sterven, maar gij hebt uw ziel bevrijd. Hand. 20:26 Daarom betuig ik ulieden op dezen huidigen dag, dat ik rein ben van het bloed van u allen. |
7 En vandaar gegaan zijnde kwam hij in het huis van een man, met name Justus, 16die God diende, wiens huis 17paalde aan de synagoge. | | 16 Dat is, die een Jodengenoot was. Zie Hand. 13:43. Hand. 13:43 En als de synagoge gescheiden was, volgden velen van de Joden en van de godsdienstige Jodengenoten Paulus en Bárnabas; welke tot hen spraken en hen vermaanden te blijven bij de genade Gods. |
17 Waarom hij schijnt daar te hebben willen logeren, om over straat gaande, het gevaar van oploop der ongelovige Joden te vermijden. |
8 eEn 18Crispus, 19de overste der synagoge, geloofde aan den Heere met geheel zijn huis, en velen van de Korinthiërs hem horende, geloofden en werden gedoopt. | | e 1 Kor. 1:14. 1 Kor. 1:14 Ik dank God dat ik niemand van ulieden gedoopt heb dan Crispus en Gajus; |
18 Zie van dezen 1 Kor. 1:14. 1 Kor. 1:14 Ik dank God dat ik niemand van ulieden gedoopt heb dan Crispus en Gajus; |
19 Zie van de oversten der synagogen Mark. 5:22. Hand. 13:15. Mark. 5:22 En zie, er kwam een van de oversten der synagoge, met name Jaïrus; en Hem ziende, viel hij aan Zijn voeten, Hand. 13:15 En na het lezen der Wet en der Profeten zonden de oversten der synagoge tot hen, zeggende: Mannen broeders, indien er enig woord van vertroosting tot het volk in u is, zo spreekt. |
9 fEn de Heere zeide tot Paulus door een gezicht in den nacht: Zijt niet bevreesd, maar spreek, 20en zwijg niet; | | f Hand. 23:11. Hand. 23:11 En den volgenden nacht stond de Heere bij hem, en zeide: Heb goeden moed, Paulus; want gelijk gij te Jeruzalem van Mij betuigd hebt, alzo moet gij ook te Rome getuigen. |
20 Dit wordt aldus tweemaal vermeld, om te kennen te geven, dat hij door generhande zwarigheid zich zou laten afschrikken van het Evangelie vrijmoediglijk te spreken en te prediken. Zie Joh. 1:20. Joh. 1:20 En hij beleed, en loochende het niet, en beleed: Ik ben de Christus niet. |
10 Want Ik ben 21met u, en niemand zal de hand aan u leggen om u kwaad te doen; want Ik heb 22veel volk in deze stad. | | 21 Zie Luk. 1:66. Luk. 1:66 En allen die het hoorden, namen het ter harte, zeggende: Wat zal toch dit kindeken wezen? En de hand des Heeren was met hem. |
22 Dat is, vele uitverkorenen, die door uw predicatie zullen bekeerd worden. Zie Joh. 10:16. Joh. 10:16 Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen, en het zal worden één kudde en één Herder. |
11 En hij 23onthield zich aldaar een jaar en zes maanden, lerende onder hen het Woord Gods. | | 23 Gr. zat aldaar, namelijk te Korinthe. Hebr. Zie Matth. 4:16. Matth. 4:16 Het volk dat in duisternis zat, heeft een groot licht gezien; en dengenen die zaten in het land en de schaduw des doods, denzelven is een licht opgegaan. |
12 Maar als 24Gállio 25stadhouder van 26Acháje was, stonden de Joden eendrachtelijk tegen Paulus op, en brachten hem voor den rechterstoel, | | 24 Deze was een broeder van den vermaarden L. Anneus Seneca, den onderwijsmeester van den keizer Nero, gelijk Seneca zelf getuigt Praefatio, Quaestiones Naturales, boek 4; was eerst genaamd M. Anneus Novatus, maar van L. Junius Gallio tot een zoon aangenomen zijnde, heeft hij ook deszelfs naam aangenomen. |
25 Gr. anthypateuon, dat is, in plaats van den burgemeester van Rome regerende. Zie van dit woord Hand. 13:7; 19:38. Hand. 13:7 Welke was bij den stadhouder Sergius Paulus, een verstandigen man. Deze, Bárnabas en Saulus tot zich geroepen hebbende, zocht zeer het Woord Gods te horen. Hand. 19:38 Indien dan nu Demétrius en die met hem van de kunst zijn, tegen iemand enige zaak hebben, de rechtsdagen worden gehouden en er zijn stadhouders; laat hen elkander verklagen. |
26 En ook van geheel Griekenland, Pausanias. |
13 Zeggende: Deze raadt den mensen aan, dat zij God zouden dienen tegen 27de wet. | | 27 Namelijk der Joden, dien de Romeinen toegelaten hadden bij hun wet te mogen blijven. |
14 En als Paulus 28zijn mond zou opendoen, zeide Gállio tot de Joden: gZo er enig ongelijk of 29kwaad stuk begaan was, o Joden, zo zou ik 30met reden ulieden 31verdragen; | | 28 Namelijk om zich te verantwoorden. |
g Hand. 25:11. Hand. 25:11 Want indien ik onrecht doe, en iets des doods waardig gedaan heb, ik weiger niet te sterven; maar indien er niets is van hetgeen waarvan dezen mij beschuldigen, zo kan niemand mij hun uit gunst overgeven. Ik beroep mij op den keizer. |
29 Namelijk van doodslag, dieverij, oproer of dergelijke. |
30 Of: naar rede, dat is, zoveel de rede zal toelaten, zoveel redelijk zal wezen. |
31 Dat is, met lijdzaamheid horen en recht doen. |
15 Maar indien er geschil is over 32een woord en 33namen en over de wet die onder u is, zo zult gij zelven toezien; want ik wil over deze dingen geen rechter zijn. | | 32 Namelijk dat iemand zou gezegd of kwalijk gesproken hebben van uw wet of religie. |
33 Dat is, zo dit geschil is over enige titels die iemand zouden mogen toegeschreven worden. |
16 En hij 34dreef hen weg van den rechterstoel. | | 34 Dat is, gebood hun dadelijk te vertrekken. |
17 Maar al 35de Grieken namen 36Sósthenes, den overste der synagoge, en sloegen hem voor den rechterstoel; en Gállio 37trok zich geen van deze dingen aan. | | 35 Namelijk die nog heidens en ongelovig waren, gelijk Gallio. |
36 Of deze Sosthenes dezelfde is geweest waarvan gesproken wordt 1 Kor. 1:1, is onzeker. 1 Kor. 1:1 PAULUS, een geroepen apostel van JEZUS CHRISTUS door den wil Gods, en Sósthenes, de broeder, |
37 Namelijk uit verachting der Joden, en der Joodse en der christelijke religie. |
Terug naar Antiochíë |
18 En als Paulus er nog vele dagen gebleven was, 38nam hij afscheid van de broederen, en scheepte vandaar 39naar Syrië, en Priscilla en Áquila met hem, 40zijn hoofd 41te Kenchreeën h42geschoren hebbende; want hij had 43een gelofte gedaan. | | 38 Namelijk op zijn en der gemeente zaken orde gesteld hebbende, gelijk het Griekse woord medebrengt. Zie Mark. 6:46. Mark. 6:46 En als Hij denzelven hun afscheid gegeven had, ging Hij op den berg om te bidden. |
39 Dat is, de streek heen, die naar Syrië gaat. |
40 Of: het hoofd; want het Griekse woord kan op beiden gepast worden, zo op Paulus als op Aquila. |
41 Dit was de haven van Korinthe, aan het oosten van de stad; gelijk de haven aan de andere zijde Lecheeën genaamd was, Strabo, boek 8. |
h Num. 6:18. Hand. 21:23. Num. 6:18 Alsdan zal de nazireeër aan de deur van de tent der samenkomst het hoofd van zijn nazireeërschap bescheren; en hij zal het hoofdhaar van zijn nazireeërschap nemen, en hij zal het leggen op het vuur dat onder het dankoffer is. Hand. 21:23 Doe dan hetgeen wij u zeggen: Wij hebben vier mannen die een gelofte gedaan hebben. |
42 Namelijk gelijk degenen deden die de belofte der nazireeërs voor een tijd gedaan hadden, Num. 6:18, 19, 20. Num. 6:18 Alsdan zal de nazireeër aan de deur van de tent der samenkomst het hoofd van zijn nazireeërschap bescheren; en hij zal het hoofdhaar van zijn nazireeërschap nemen, en hij zal het leggen op het vuur dat onder het dankoffer is. Num. 6:19 Daarna zal de priester een gezoden schouder nemen van den ram en één ongezuurden koek uit den korf en één ongezuurde vlade; en hij zal ze op de handen des nazireeërs leggen, nadat hij zijn nazireeërschap afgeschoren heeft. Num. 6:20 En de priester zal die bewegen ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN; het is een heilig ding voor den priester, met de borst des beweegoffers en met den schouder des hefoffers; en daarna zal die nazireeër wijn drinken. |
43 Namelijk der nazireeërs, die beschreven wordt Numeri 6, welke belofte sommigen deden voor hun leven, anderen voor een tijd, gelijk hier geschied is. De reden waarom deze belofte was gedaan, zie Hand. 21:23, 24. 1 Kor. 9:20, waaruit blijkt dat deze een belofte is geweest, niet om God daarmede dienst te doen, maar om uit liefde de zwakke Joden te dienen tot stichting, en om te tonen dat hij geen verachter van de wet was. Numeri 6 EN de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: Hand. 21:23 Doe dan hetgeen wij u zeggen: Wij hebben vier mannen die een gelofte gedaan hebben. Hand. 21:24 Neem dezen tot u, en heilig u met hen, en doe de onkosten nevens hen, opdat zij het hoofd bescheren mogen, en allen mogen weten dat er niets is aan hetgeen waarvan zij aangaande u bericht zijn, maar dat gij alzo wandelt, dat gij ook zelf de wet onderhoudt. 1 Kor. 9:20 En ik ben den Joden geworden als een Jood, opdat ik de Joden winnen zou; dengenen die onder de wet zijn, ben ik geworden als onder de wet zijnde, opdat ik degenen die onder de wet zijn, winnen zou; |
19 En hij kwam te Éfeze aan, en liet 44hen 45aldaar; maar hij ging in de synagoge en handelde met de Joden. | | 44 Namelijk Aquila en Priscilla. |
45 Namelijk te Efeze, om de Efeziërs in het geloof te sterken. |
20 En als zij baden dat hij 46langer bij hen blijven zou, bewilligde hij het niet; | | 46 Gr. tot meerderen tijd. |
21 Maar hij nam afscheid van hen, zeggende: Ik moet 47ganselijk het toekomende 48feest te Jeruzalem houden; doch ik zal tot u wederkeren, izo God wil. En hij 49voer weg van Éfeze. | | 47 Dat is, noodzakelijk, in alle manieren. |
48 Op dit feest heeft hij willen zijn, niet omdat hij achtte dat de Joodse feestdagen nog moesten onderhouden zijn; want daartegen leert hij, Gal. 4:10. Kol. 2:16, maar omdat hij op dat feest gelegenheid zou vinden om het Evangelie aan velen te prediken, die omwille van het feest daar bijeen zouden zijn. Gal. 4:10 Gij onderhoudt dagen, en maanden, en tijden, en jaren. Kol. 2:16 Dat u dan niemand oordele in spijze of in drank, of in het stuk des feest dags of der nieuwe maan of der sabbatten, |
i 1 Kor. 4:19. Hebr. 6:3. Jak. 4:15. 1 Kor. 4:19 Maar ik zal haast tot u komen, zo de Heere wil, en ik zal dan verstaan niet de woorden dergenen die opgeblazen zijn, maar de kracht. Hebr. 6:3 En dit zullen wij ook doen, indien het God toelaat. Jak. 4:15 In plaats dat gij zoudt zeggen: Indien de Heere wil en wij leven zullen, zo zullen wij dit of dat doen. |
49 Gr. hij werd naar de hoogte, dat is, naar de diepte, gedreven over zee. |
22 En als hij te 50Cesaréa was gekomen, ging hij op naar Jeruzalem, en de gemeente gegroet hebbende, ging hij af naar 51Antiochíë. | | 50 Namelijk in Palestina gelegen, Hand. 10:1. Hand. 10:1 EN er was een zeker man te Cesaréa, met name Cornelius, een hoofdman over honderd, uit de bende genaamd de Italiaanse, |
51 Namelijk in Syrië gelegen. |
23 En als hij aldaar enigen tijd 52geweest was, ging hij weg, en doorreisde 53vervolgens het land van Galátië en Frygië, versterkende al de discipelen. | | 52 Gr. gemaakt had. Zie Hand. 15:33; 20:3. 2 Kor. 11:25. Jak. 4:13. Hand. 15:33 En als zij daar een tijd lang vertoefd hadden, lieten hen de broeders wederom gaan met vrede, tot de apostelen. Hand. 20:3 En als hij aldaar drie maanden overgebracht had, en hem van de Joden lagen gelegd werden, als hij naar Syrië zou varen, zo werd hij van zin weder te keren door Macedónië. 2 Kor. 11:25 Driemaal ben ik met roeden gegeseld geweest, eens ben ik gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een gansen nacht en dag heb ik in de diepte overgebracht. Jak. 4:13 Welaan nu gij die daar zegt: Wij zullen heden of morgen naar zulk een stad reizen, en aldaar een jaar overbrengen, en koopmanschap drijven en winst doen; |
53 Namelijk van de ene gemeente tot de andere, om hen te bezoeken. |
Apollos |
24 En een zekere Jood, met name kApollos, van geboorte een Alexandrijn, een 54welsprekend man, kwam te Éfeze, 55machtig zijnde in de Schriften. | | k 1 Kor. 1:12. 1 Kor. 1:12 En dit zeg ik, dat een iegelijk van u zegt: Ik ben van Paulus, en ik van Apollos, en ik van Céfas, en ik van Christus. |
54 Of: welbespraakt; die zijn woord wel kon doen. |
55 Dat is, zeer ervaren in de Schriften en bekwaam om dezelve uit te leggen. |
25 Deze was 56in den weg des Heeren 57onderwezen; en vurig zijnde van geest, sprak hij en leerde naarstiglijk de zaken des Heeren, wetende alleenlijk 58den doop van Johannes. | | 56 Dat is, in de leer van den Heere Christus, Die ons den weg der zaligheid aanwijst, Matth. 22:16. Hand. 9:2; 22:4; 24:14. Matth. 22:16 En zij zonden uit tot Hem hun discipelen, met de herodianen, zeggende: Meester, wij weten dat Gij waarachtig zijt en den weg Gods in der waarheid leert en naar niemand vraagt; want Gij ziet den persoon der mensen niet aan; Hand. 9:2 En begeerde brieven van hem naar Damascus aan de synagogen, opdat zo hij enigen die van dien weg waren, vond, hij dezelve, beide mannen en vrouwen, zou gebonden brengen naar Jeruzalem. Hand. 22:4 Die dezen weg vervolgd heb tot den dood, bindende en in de gevangenissen overleverende beide mannen en vrouwen; Hand. 24:14 Maar dit beken ik u, dat ik naar dien weg, welken zij sekte noemen, den God der vaderen alzo dien, gelovende alles wat in de Wet en in de Profeten geschreven is; |
57 Gr. catechemenos, dat is, door levende stem onderwezen in de beginselen der christelijke religie. |
58 Dat is, zoveel van Christus, als Johannes de Doper zijn discipelen geleerd en deze leer aan hen met den doop bevestigd had, bij welken niet werden uitgedeeld de extraordinaire gaven des Heiligen Geestes, gelijk bij den doop der apostelen aan velen geschiedde, Hand. 8:15; 19:3. Hand. 8:15 Dewelke afgekomen zijnde, baden voor hen, dat zij den Heiligen Geest ontvangen mochten. Hand. 19:3 En hij zeide tot hen: Waarin zijt gij dan gedoopt? En zij zeiden: In den doop van Johannes. |
26 En deze begon vrijmoediglijk te spreken in de synagoge. En als hem Áquila en Priscilla gehoord hadden, namen zij hem tot zich en legden hem 59den weg Gods 60bescheidenlijker uit. | | 59 Zie vers 25. vers 25 Deze was in den weg des Heeren onderwezen; en vurig zijnde van geest, sprak hij en leerde naarstiglijk de zaken des Heeren, wetende alleenlijk den doop van Johannes. |
60 Dat is, overvloediger in alle delen der leer, van stuk tot stuk. |
27 En als hij wilde 61naar Acháje reizen, de broeders, hem 62vermaand hebbende, schreven aan de discipelen dat zij hem ontvangen zouden; welke daar gekomen zijnde, lheeft 63veel toegebracht aan degenen die geloofden 64door de genade. | | 61 Dat is, naar Korinthe, de hoofdstad van Achaje, gelijk afgeleid kan worden 1 Kor. 3:6. 1 Kor. 3:6 Ik heb geplant, Apollos heeft natgemaakt, maar God heeft den wasdom gegeven. |
62 Namelijk om kloekelijk in het leren te willen voortvaren en zijn reis te volbrengen. |
l 1 Kor. 3:6. 1 Kor. 3:6 Ik heb geplant, Apollos heeft natgemaakt, maar God heeft den wasdom gegeven. |
63 Dat is, veel geholpen tot versterking der gelovigen. |
64 Dit kan gevoegd worden óf met het woord toegebracht, óf met het woord geloofden. Want beide moeten komen van de genade Gods. |
28 Want hij overtuigde de Joden 65met groten ernst in het openbaar, bewijzende door de Schriften, dat Jezus de Christus was. | | 65 Of: sterkelijk aanhoudende. |