Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Paulus te Derbe en Lystre gekomen zijnde, besnijdt Timotheüs, en neemt hem mede op de reis. 4 En geeft aan de gemeenten waar hij door reist, de ordinantiën der apostelen te onderhouden. 6 Wordt van den Heiligen Geest verhinderd het Evangelie in Azië en Mysië te prediken. 9 En door een gezicht in Macedonië geroepen. 13 Predikt buiten Filippi, alwaar Lydia hem horende, gelooft in Christus, en wordt met haar huisgezin gedoopt. 16 Drijft een waarzeggenden geest uit een dienstmaagd. 19 Waarover hij en Silas van de heren der dienstmaagd bij de oversten worden beschuldigd. 22 En van de hoofdmannen gegeseld en in de gevangenis geworpen. 25 Welke met een aardbeving des nachts wordt geopend. 27 De stokbewaarder hiervan ontwaakt zijnde, wil zichzelven doden. 28 Maar door Paulus’ aanspraak en onderrichting gelooft hij aan Christus, wordt met de zijnen gedoopt, en bewijst hun alle vriendschap. 35 De hoofdmannen bevelen door hun boden dat men hen zal loslaten. 37 Maar Paulus beroept zich op zijn burgerrecht van Rome, en wil van henzelven uitgeleid worden. 39 Hetwelk daarna geschiedt, en zij vertrekken vandaar. |
Timótheüs |
1 EN hij kwam te 1Derbe en Lystre. En zie, aldaar was een zeker discipel met name 2Timótheüs, zoon van een 3gelovige Joodse 4vrouw, maar van een 5Grieksen vader; | | 1 Van deze steden zie Hand. 14:6. Hand. 14:6 Zijn zij, alles overlegd hebbende, gevlucht naar de steden van Lycaónië, namelijk Lystre en Derbe, en het omliggende land; |
2 Van deze Timotheüs zie breder Hand. 17:14; 19:22; 20:4. Rom. 16:21. 1 Kor. 4:17. Filipp. 2:19. 1 Thess. 3:2, en voornamelijk 1 Tim. 1:2. Hand. 17:14 Doch de broeders zonden toen van stonden aan Paulus weg, dat hij ging als naar de zee; maar Silas en Timótheüs bleven aldaar. Hand. 19:22 En als hij naar Macedónië gezonden had twee van degenen die hem dienden, namelijk Timótheüs en Erástus, bleef hij zelf een tijd lang in Azië. Hand. 20:4 En hem vergezelschapte tot in Azië Sópater van Beréa, en van de Thessalonicenzen Aristárchus en Secundus, en Gajus van Derbe, en Timótheüs, en van die van Azië Týchikus en Trófimus. Rom. 16:21 U groeten Timótheüs, mijn medearbeider, en Lucius en Jason en Sosípater, mijn bloedverwanten. 1 Kor. 4:17 Daarom heb ik Timótheüs tot u gezonden, die mijn lieve en getrouwe zoon is in den Heere, welke u zal indachtig maken mijn wegen die in Christus zijn, gelijkerwijs ik alom in alle gemeenten leer. Filipp. 2:19 En ik hoop in den Heere Jezus, Timótheüs haast tot u te zenden, opdat ik ook welgemoed moge zijn, als ik uw zaken zal verstaan hebben. 1 Thess. 3:2 En hebben gezonden Timótheüs, onzen broeder, en Gods dienaar, en onzen medearbeider in het Evangelie van Christus, om u te versterken en u te vermanen van uw geloof, 1 Tim. 1:2 Aan Timótheüs, mijn oprechten zoon in het geloof: Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God onzen Vader en Christus Jezus onzen Heere. |
3 Dat is, die bekeerd was tot het christengeloof. |
4 Namelijk genaamd Eunice. Zie van haar, alsook van zijn grootmoeder Loïs, 2 Tim. 1:5. 2 Tim. 1:5 Als ik mij in gedachtenis breng het ongeveinsd geloof dat in u is, hetwelk eerst gewoond heeft in uw grootmoeder Loïs en uw moeder Euníce; en ik ben verzekerd dat het ook in u woont. |
5 Gr. van een vader een Griek, dat is, van Griekse en heidense afkomst en religie; hetwelk de oorzaak was dat Timotheüs niet was besneden. |
2 aWelken goede 6getuigenis gegeven werd van de broederen te Lystre en Ikónium. | | a Hand. 6:3. Hand. 6:3 Ziet dan om, broeders, naar zeven mannen uit u, die goede getuigenis hebben, vol des Heiligen Geestes en der wijsheid, welke wij mogen stellen over deze nodige zaak. |
6 Namelijk van godzaligheid en ervaring in de Heilige Schrift, 2 Tim. 3:15. 2 Tim. 3:15 En dat gij van kinds af de heilige Schriften geweten hebt, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof hetwelk in Christus Jezus is. |
3 Dezen wilde Paulus dat met hem zou 7reizen; en hij nam en besneed hem, b8om der Joden wil die in die plaatsen waren; want zij kenden allen zijn vader, 9dat hij een Griek was. | | 7 Gr. uitgaan. |
b 1 Kor. 9:20. Gal. 2:3. 1 Kor. 9:20 En ik ben den Joden geworden als een Jood, opdat ik de Joden winnen zou; dengenen die onder de wet zijn, ben ik geworden als onder de wet zijnde, opdat ik degenen die onder de wet zijn, winnen zou; Gal. 2:3 Maar ook Titus, die met mij was, een Griek zijnde, werd niet genoodzaakt zich te laten besnijden; |
8 Namelijk opdat de zwakgelovige Joden zijn dienst niet zouden verwerpen omdat hij onbesneden was. Want zij verstonden nog niet dat de besnijdenis nu afgedaan was en haar einde genomen had. En alzo gebruikt Paulus de besnijdenis hier als een middelmatige zaak; hoedanige altijd tot stichting der zwakken en zonder aanstoot moeten gebruikt worden, 1 Kor. 9:19. Doch als hij te doen gehad heeft niet met zwakke, maar met hardnekkige Joden, die de besnijdenis drongen als nog nodig ter zaligheid, zo heeft hij om hunnentwil Titus niet willen laten besnijden. Zie Gal. 2:3. 1 Kor. 9:19 Want daar ik van alles vrij was, heb ik mijzelven allen dienstbaar gemaakt, opdat ik er meer zou winnen. Gal. 2:3 Maar ook Titus, die met mij was, een Griek zijnde, werd niet genoodzaakt zich te laten besnijden; |
9 En dat overzulks Timotheüs, zijn zoon, niet besneden was. |
4 En alzo zij de steden doorreisden, gaven zij hun 10de ordinantiën over, cdie van de apostelen en de ouderlingen te Jeruzalem 11goedgevonden waren, om die te onderhouden. | | 10 Gr. dogmata, dat is, meningen, goedachtingen; van welke zie Hand. 15:20. Hand. 15:20 Maar hun zal aanschrijven dat zij zich onthouden van de dingen die door de afgoden besmet zijn, en van hoererij, en van het verstikte, en van bloed. |
c Hand. 15:20. Hand. 15:20 Maar hun zal aanschrijven dat zij zich onthouden van de dingen die door de afgoden besmet zijn, en van hoererij, en van het verstikte, en van bloed. |
11 Gr. geoordeeld, of: besloten. |
5 De gemeenten dan werden bevestigd in het 12geloof, en werden dagelijks overvloediger in getal. | | 12 Namelijk zo in het bijzonder van de christelijke vrijheid en het gebruik derzelve, als in het gemeen van alle andere stukken des geloofs. |
Paulus’ roeping naar Macedónië |
6 En als zij 13Frygië en het land van 14Galátië doorgereisd hadden, werden zij 15van den Heiligen Geest 16verhinderd het Woord in 17Azië te spreken. | | 13 Een landschap in Klein-Azië, tussen Mysië, Galatië en Lycaonië. |
14 Een landschap in Klein-Azië, waarvan zie Gal. 1:2. Gal. 1:2 En al de broeders die met mij zijn, aan de gemeenten van Galátië: |
15 Dat is, door een innerlijke aanspraak Gods door Zijn Geest. |
16 Namelijk voor dien tijd; want namaals heeft Paulus aldaar het woord des Evangelies omtrent twee jaren lang gepredikt. Zie Hand. 19:10. Alzo heeft de Heilige Geest den apostelen voorgeschreven wat orde zij zouden houden in het reizen en het Woord te prediken, het ene volk voor en het andere na. Hand. 19:10 En dit geschiedde twee jaar lang, alzo dat allen die in Azië woonden, het Woord des Heeren Jezus hoorden, beide Joden en Grieken. |
17 Dit was het derde deel van de bewoonde en toen bekende wereld, waarvan Europa en Afrika de twee andere delen waren. Hoewel het hier schijnt genomen te worden voor Klein-Azië. |
7 En aan 18Mysië gekomen zijnde, poogden zij naar 19Bithynië te reizen; en 20de Geest 21liet het hun niet toe. | | 18 Een landschap in Klein-Azië, tussen Troas en Frygië. |
19 Een landschap gelegen dicht bij Troas tegenover Thracië, strekkende aan Pontus Euxinus of de Zwarte Zee. |
20 Namelijk van Jezus, hetwelk in vele oude boeken daarbij staat. |
21 Zie de aant. op het voorgaande vers. |
8 En zij, Mysië voorbijgereisd zijnde, dkwamen af tot 22Tróas. | | d 2 Kor. 2:12. 2 Kor. 2:12 Voorts, als ik te Tróas kwam om het Evangelie van Christus te prediken, en als mij een deur geopend was in den Heere, zo heb ik geen rust gehad voor mijn geest, omdat ik Titus, mijn broeder, niet vond; |
22 Met dezen naam wordt genaamd een gehele landstreek, waar eertijds oud Troje gestaan heeft, anders genaamd Klein-Frygië, en ook een stad in dezelfde landstreek, die ook Antigonië en Alexandrië genaamd is geweest, van welke hier gesproken wordt. Zie Hand. 20:6. 2 Kor. 2:12. 2 Tim. 4:13. Hand. 20:6 Wij nu scheepten af van Filippi na de dagen der ongehevelde broden, en kwamen in vijf dagen bij hen te Tróas, alwaar wij ons zeven dagen onthielden. 2 Kor. 2:12 Voorts, als ik te Tróas kwam om het Evangelie van Christus te prediken, en als mij een deur geopend was in den Heere, zo heb ik geen rust gehad voor mijn geest, omdat ik Titus, mijn broeder, niet vond; 2 Tim. 4:13 Breng den reismantel mede dien ik te Tróas bij Carpus gelaten heb, als gij komt, en de boeken, inzonderheid de perkamenten. |
9 En van Paulus werd in den nacht een gezicht gezien: er was een Macedónisch man staande, die hem bad en zeide: Kom over in 23Macedónië en 24help ons. | | 23 Dit was een groot landschap in Europa, tussen Epirus en Thracië, strekkende zich aan de ene zijde aan de Egeïsche Zee, nu genaamd Archipelago. |
24 Namelijk naar de ziel met de predicatie des Evangelies. |
10 Als hij nu dit gezicht gezien had, zo zochten 25wij terstond naar Macedónië te reizen, 26besluitende daaruit dat ons de Heere geroepen had om denzelven het Evangelie te verkondigen. | | 25 Daaruit blijkt dat Lukas toen in het gezelschap van den apostel was. Zie ook Kol. 4:14. Filem. vs. 24. Kol. 4:14 U groet Lukas, de medicijnmeester, de geliefde, en Démas. Filem. vs. 24 Markus, Aristárchus, Démas, Lukas, mijn medearbeiders. |
26 Van de betekenissen van dit woord zie Hand. 9:22. Hand. 9:22 Doch Saulus werd meer en meer bekrachtigd, en overtuigde de Joden die te Damascus woonden, bewijzende dat Deze de Christus is. |
In Filippi. Lydia en de stokbewaarder |
11 Van Tróas dan afgevaren zijnde, liepen wij recht naar 27Samothráce, en den volgenden dag naar 28Neápolis, | | 27 Een eiland in de Egeïsche Zee, dicht bij het vasteland van Thracië, alzo genaamd omdat het bewoond werd eensdeels met inwoners uit Thracië en eensdeels uit Samos gesproten. |
28 Een stad gelegen op de grenzen van Thracië en Macedonië, niet ver van Filippi, tegenover het eiland Thasos. |
12 En vandaar naar 29Filippi, welke is 30de eerste stad van dit deel van Macedónië, 31een kolonie. En wij onthielden ons in die stad ettelijke dagen. | | 29 Deze stad was eertijds Dathos genaamd, en daarna Filippi vernoemd, van Filippus, koning van Macedonië, die dezelve vervallen zijnde, wederom heeft opgebouwd. Zie Filipp. 1:1. Filipp. 1:1 PAULUS en Timótheüs, dienstknechten van JEZUS CHRISTUS, al den heiligen in Christus Jezus die te Filippi zijn, met de opzieners en diakenen: |
30 Namelijk als men van Samothrace naar Macedonië overvaart. |
31 Zo werden in het Latijn genaamd de steden die van de Romeinen óf gebouwd, óf met Romeinse inwoners beplant en bezet werden, om het land daaromtrent te bouwen en de palen van het Romeinse rijk te verzekeren; waarvan de stad Keulen ook nog haar naam heeft. Zie vers 21. vers 21 En zij verkondigen zeden die ons niet geoorloofd zijn aan te nemen, noch te doen, alzo wij Romeinen zijn. |
13 En op den dag des sabbats gingen wij buiten de stad aan de rivier, waar 32het gebed placht te geschieden; en nedergezeten zijnde, spraken wij tot de 33vrouwen die samengekomen waren. | | 32 Namelijk het gemeenschappelijk gebed der Joden. Of: waar een bedehuis of synagoge der Joden was; en daaruit schijnt dat de heidenen aldaar den Joden in hun stad zulks niet hebben willen toelaten. |
33 Namelijk Joodse vrouwen, welker getal aldaar schijnt het meeste geweest te zijn. |
14 En een zekere vrouw met name Lydia, een purperverkoopster, 34van de stad Thyatíra, die God diende, hoorde ons; 35welker hart de Heere heeft geopend, dat zij 36acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd. | | 34 Namelijk geboortig. Deze stad lag aan de palen van de landschappen van Lydië en Mysië. Zie van dezelve Openb. 2:18. Openb. 2:18 En schrijf aan den engel der gemeente te Thyatíra: Dit zegt de Zone Gods, Die Zijn ogen heeft als een vlam vuurs, en Zijn voeten zijn blinkend koper gelijk: |
35 Namelijk door de kracht Zijns Heiligen Geestes haar verstand verlichtende en haar wil neigende tot gehoorzaamheid des geloofs. |
36 Of: zich hield aan hetgeen, enz. |
15 En als zij gedoopt was en haar 37huis, bad zij ons, zeggende: Indien gij hebt geoordeeld, dat ik 38den Heere getrouw ben, zo komt in mijn huis en 39blijft er. eEn zij 40dwong ons. | | 37 Dat is, ganse huisgezin. |
38 Of: aan den Heere, namelijk Christus, gelovig ben. |
39 Dat is, logeert er, zolang gij hier zult zijn. |
e Gen. 19:3; 33:11. Richt. 19:21. Luk. 24:29. Hebr. 13:2. Gen. 19:3 En hij hield bij hen zeer aan, zodat zij tot hem inkeerden en kwamen in zijn huis; en hij maakte hun een maaltijd en bakte ongezuurde koekjes, en zij aten. Gen. 33:11 Neem toch mijn zegen, die u toegebracht is, dewijl het God mij genadiglijk verleend heeft, en dewijl ik alles heb; en hij hield bij hem aan, zodat hij het nam. Richt. 19:21 En hij bracht hem in zijn huis en gaf den ezels voeder; en hun voeten gewassen hebbende, zo aten en dronken zij. Luk. 24:29 En zij dwongen Hem, zeggende: Blijf met ons; want het is bij den avond en de dag is gedaald. En Hij ging in, om met hen te blijven. Hebr. 13:2 Vergeet de herbergzaamheid niet; want hierdoor hebben sommigen onwetend engelen geherbergd. |
40 Namelijk met vriendelijk bidden en aanhouden. |
16 En het geschiedde als wij 41tot het gebed heengingen, dat een zekere 42dienstmaagd, fhebbende 43een waarzeggenden geest, ons ontmoette, welke haar heren ggroot gewin toebracht met waarzeggen. | | 41 Dat is, tot de plaats waar men het gebed deed; of: tot het bedehuis. |
42 Gr. paidiske, hetwelk in het gemeen een meisje betekent, Hand. 12:13, maar hier een dienstmaagd of slavin, want van haar heren wordt gesproken vers 19. Hand. 12:13 En als Petrus aan de deur van de voorpoort klopte, kwam een dienstmaagd voor om te luisteren, met name Rhode. vers 19 Als nu de heren van dezelve zagen dat de hoop huns gewins weg was, grepen zij Paulus en Silas en trokken hen naar de markt voor de oversten. |
f 1 Sam. 28:7. 1 Sam. 28:7 Toen zeide Saul tot zijn knechten: Zoekt mij een vrouw die een waarzeggenden geest heeft, dat ik tot haar ga en door haar onderzoeke. Zijn knechten nu zeiden tot hem: Zie, te Endor is een vrouw die een waarzeggenden geest heeft. |
43 Gr. een geest van Python, met welken naam de waarzeggende geest Apollo bij de heidenen genaamd werd, van de stad Pytho, die daarna Delphi genaamd is, alwaar hij een tempel had en zijn waarzeggingen meest deed. En alzo werden ook genaamd allerlei waarzeggende boze geesten, die gemeenlijk den mensen die hun raad vraagden, antwoord gaven, 1 Sam. 28:7. 1 Sam. 28:7 Toen zeide Saul tot zijn knechten: Zoekt mij een vrouw die een waarzeggenden geest heeft, dat ik tot haar ga en door haar onderzoeke. Zijn knechten nu zeiden tot hem: Zie, te Endor is een vrouw die een waarzeggenden geest heeft. |
g Hand. 19:24. Hand. 19:24 Want een, met name Demétrius, een zilversmid, die kleine zilveren tempelen van Diána maakte, bracht dien van die kunst geen klein gewin toe; |
17 Dezelve volgde Paulus en ons achterna, en riep, zeggende: 44Deze mensen zijn dienstknechten Gods des Allerhoogsten, die 45ons den weg der zaligheid verkondigen. | | 44 Hoewel deze onreine geest daaraan de waarheid zeide, zo heeft hij nochtans daarmede voorgehad de leer der apostelen verdacht te maken. Zie dergelijk Mark. 1:24. Luk. 4:41. Mark. 1:24 Zeggende: Laat af, wat hebben wij met U te doen, Gij Jezus Nazaréner? Zijt Gij gekomen om ons te verderven? Ik ken U wie Gij zijt, namelijk de Heilige Gods. Luk. 4:41 En er voeren ook duivelen uit van velen, roepende en zeggende: Gij zijt de Christus, de Zone Gods. En hen bestraffende, liet Hij die niet spreken, omdat zij wisten dat Hij de Christus was. |
45 Anders: ulieden. |
18 En dit deed zij vele dagen lang. Maar Paulus daarover 46ontevreden zijnde, keerde zich om en zeide tot den geest: Ik gebied u in den Naam van Jezus Christus, dat gij 47van haar uitgaat. hEn hij ging uit te zelver ure. | | 46 Of: moeilijk zijnde; zo over de ellende van dit meisje, als over de bedriegerij des satans, waardoor de arme mensen verleid werden. Zie Mark. 1:25. Mark. 1:25 En Jezus bestrafte hem, zeggende: Zwijg stil en ga uit van hem. |
47 Namelijk van deze dienstmaagd. |
h Mark. 16:17. Mark. 16:17 En dengenen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken; |
19 Als nu 48de heren van dezelve zagen dat de hoop huns gewins 49weg was, igrepen zij Paulus en Silas en trokken hen naar 50de markt voor 51de oversten. | | 48 Wier slavin zij was. |
49 Gr. uitgegaan was, gelijk als met dezen onreinen geest. |
i 2 Kor. 6:5. 2 Kor. 6:5 In slagen, in gevangenissen, in beroerten, in arbeid, in waken, in vasten, |
50 Of: gerechtsplaats. |
51 Dezen werden in de koloniën van de Romeinen genaamd decurio’s. |
20 En als zij hen tot 52de hoofdmannen gebracht hadden, zeiden zij: kDeze mensen beroeren onze stad, daar zij 53Joden zijn; | | 52 Gr. strategoi, die van de Romeinen duumviri genaamd werden en in de koloniën het opperste gezag hadden. |
k 1 Kon. 18:17. Hand. 17:6. 1 Kon. 18:17 En het geschiedde als Achab Elía zag, dat Achab tot hem zeide: Zijt gij die beroerder Israëls? Hand. 17:6 En als zij hen niet vonden, trokken zij Jason en enige broeders voor de oversten der stad, roepende: Dezen, die de wereld in roer hebben gesteld, zijn ook hier gekomen; |
53 De naam van Joden was zeer gehaat onder de heidenen. |
21 En zij verkondigen 54zeden die ons niet geoorloofd zijn aan te nemen, noch te doen, alzo wij Romeinen zijn. | | 54 Dat is, wijzen om God te dienen, andere dan de Romeinen en heidenen hadden. |
22 En de schare stond gezamenlijk tegen hen op; en de hoofdmannen 55hun de klederen afgescheurd hebbende, lbevalen hen te 56geselen. | | 55 Namelijk den apostel en Silas. |
l 2 Kor. 11:25. 1 Thess. 2:2. 2 Kor. 11:25 Driemaal ben ik met roeden gegeseld geweest, eens ben ik gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een gansen nacht en dag heb ik in de diepte overgebracht. 1 Thess. 2:2 Maar hoewel wij tevoren geleden hadden, en ook ons smaadheid aangedaan was, gelijk gij weet, te Filippi, zo hebben wij nochtans vrijmoedigheid gebruikt in onzen God, om het Evangelie Gods tot u te spreken in veel strijd. |
56 Of: met garden slaan. |
23 En als zij hun vele slagen 57gegeven hadden, wierpen zij hen in de gevangenis en geboden den 58stokbewaarder dat hij hen 59zekerlijk bewaren zou; | | 57 Gr. opgelegd. |
58 Gr. bewaarder der gevangenen, cipier. |
59 Dat is, in goede verzekering, striktelijk. |
24 Dewelke zulk een gebod ontvangen hebbende, wierp hen in den binnensten kerker en verzekerde hun voeten in den 60stok. | | 60 Gr. in het hout, namelijk een houten blok of instrument, waarin de voeten gesloten werden. |
25 En omtrent den middernacht mbaden Paulus en Silas en 61zongen Gode lofzangen; en 62de gevangenen hoorden naar hen. | | m Hand. 4:31. Hand. 4:31 En als zij gebeden hadden, werd de plaats in welke zij vergaderd waren, bewogen; en zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en spraken het Woord Gods met vrijmoedigheid. |
61 Namelijk verblijd zijnde dat zij om Christus’ Naam leden, Hand. 5:41. Hand. 5:41 Zij dan gingen heen van het aangezicht des Raads, verblijd zijnde dat zij waren waardig geacht geweest om Zijns Naams wil smaadheid te lijden. |
62 Namelijk de andere gevangenen. |
26 En er geschiedde snellijk een grote aardbeving, alzo dat de fundamenten des kerkers 63bewogen werden; nen terstond werden al de deuren 64geopend, en de banden van allen werden los. | | 63 Gr. op en neder geschud werden; tot een teken dat God het gebed Zijner dienaren verhoord had, Hand. 4:31. Hand. 4:31 En als zij gebeden hadden, werd de plaats in welke zij vergaderd waren, bewogen; en zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en spraken het Woord Gods met vrijmoedigheid. |
n Hand. 5:19; 12:7. Hand. 5:19 Maar de engel des Heeren opende des nachts de deuren der gevangenis en leidde hen uit, en zeide: Hand. 12:7 En zie, een engel des Heeren stond daar, en een licht scheen in de woning, en slaande de zijde van Petrus, wekte hij hem op, zeggende: Sta haastelijk op. En zijn ketenen vielen af van de handen. |
64 Namelijk vanzelf, door de kracht Gods. |
27 En de stokbewaarder wakker geworden zijnde, en ziende de deuren der gevangenis geopend, trok een zwaard en zou zichzelven 65omgebracht hebben, menende dat de gevangenen ontvloden waren. | | 65 Namelijk om te ontgaan een wreder dood, dien hij vreesde hem te zullen aangedaan worden, zo de gevangenen ontkomen waren. |
28 Maar Paulus riep met 66grote stem, zeggende: Doe uzelven geen kwaad; want wij zijn allen hier. | | 66 Dat is, luide. |
29 En als hij licht geëist had, sprong hij in en werd zeer bevende en viel voor Paulus en Silas neder aan de voeten; | | |
30 En hen 67buitengebracht hebbende, zeide hij: oLieve heren, wat moet ik doen opdat ik zalig worde? | | 67 Namelijk uit den binnensten kerker in zijn huis. |
o Luk. 3:10. Hand. 2:37; 9:6. Luk. 3:10 En de scharen vraagden hem, zeggende: Wat zullen wij dan doen? Hand. 2:37 En als zij dit hoorden, werden zij verslagen in het hart, en zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat zullen wij doen, mannen broeders? Hand. 9:6 En hij bevende en verbaasd zijnde, zeide: Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal? En de Heere zeide tot hem: Sta op en ga in de stad, en u zal aldaar gezegd worden wat gij doen moet. |
31 En zij zeiden: pGeloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en 68uw huis. | | p Joh. 3:16, 36; 6:47. 1 Joh. 5:10. Joh. 3:16 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Joh. 3:36 Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. Joh. 6:47 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven. 1 Joh. 5:10 Die in den Zone Gods gelooft, heeft de getuigenis in zichzelven; die God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, dewijl hij niet geloofd heeft de getuigenis die God getuigd heeft van Zijn Zoon. |
68 Dat is, huisgezin, uw vrouw en kinderen, als kinderen des verbonds. Zie Hand. 2:39. Hand. 2:39 Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen die daar verre zijn, zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal. |
32 En zij spraken tot hem het Woord des Heeren, en tot allen die in zijn huis waren. | | |
33 En hij nam hen tot zich in dezelve ure des nachts, en 69wies hen van de striemen; en hij werd terstond gedoopt, en al de zijnen. | | 69 Namelijk van het geronnen bloed door de geseling veroorzaakt, om de wonden te verzachten. |
34 En hij bracht hen in zijn huis qen zette hun 70de tafel voor, en 71verheugde zich dat hij met al zijn huis aan God 72gelovig geworden was. | | q Luk. 5:29; 19:6. Luk. 5:29 En Levi richtte Hem een groten maaltijd aan in zijn huis; en er was een grote schare van tollenaren en van anderen, die met hen aanzaten. Luk. 19:6 En hij haastte zich en kwam af, en ontving Hem met blijdschap. |
70 Namelijk met spijze en drank. |
71 Zie dergelijk Hand. 8:39. Hand. 8:39 En toen zij uit het water waren opgekomen, nam de Geest des Heeren Filippus weg, en de kamerling zag hem niet meer; want hij reisde zijn weg met blijdschap. |
72 Gr. geloofd had. |
35 En als het dag geworden was, zonden de hoofdmannen 73de stadsdienaars, zeggende: Laat die mensen los. | | 73 Gr. roedendragers; zo werden de dienaars of boden van de steden genaamd, omdat zij gingen met stokjes, roeden of garden. |
36 En de stokbewaarder boodschapte deze woorden aan Paulus, zeggende: De hoofdmannen hebben gezonden dat gij zoudt losgelaten worden; gaat dan nu uit en reist heen in vrede. | | |
37 Maar Paulus zeide 74tot hen: Zij hebben ons, 75die Romeinen zijn, 76onveroordeeld in het openbaar gegeseld en in de gevangenis geworpen, en werpen zij ons nu heimelijk daaruit? 77Niet alzo; maar dat zij zelven komen en ons uitleiden. | | 74 Namelijk tot de stadsdienaars. |
75 Gr. Romeinse mensen, dat is, hebbende het recht van de burgers van Rome, die men niet mocht geselen. Zie Hand. 22:25 en Valerius Maximus, boek 4, hfdst. 1. Hand. 22:25 En alzo zij hem met de riemen uitrekten, zeide Paulus tot den hoofdman over honderd, die daar stond: Is het ulieden geoorloofd een Romeins mens, en dien onveroordeeld, te geselen? |
76 Dat is, niet alleen zonder schuld, maar ook zonder enigen vorm van rechtsvordering. |
77 Namelijk zal het toegaan. |
38 En de stadsdienaars boodschapten deze woorden wederom den hoofdmannen; en zij werden bevreesd, 78horende dat zij 79Romeinen waren. | | 78 Of: omdat zij hoorden. |
79 Namelijk die zij tegen het recht van de burgers van Rome hadden doen geselen, vers 37. vers 37 Maar Paulus zeide tot hen: Zij hebben ons, die Romeinen zijn, onveroordeeld in het openbaar gegeseld en in de gevangenis geworpen, en werpen zij ons nu heimelijk daaruit? Niet alzo; maar dat zij zelven komen en ons uitleiden. |
39 En zij komende baden hen, en als zij hen uitgeleid hadden, rbegeerden zij dat zij 80uit de stad gaan zouden. | | r Matth. 8:34. Matth. 8:34 En zie, de gehele stad ging uit, Jezus tegemoet; en als zij Hem zagen, baden zij dat Hij uit hun landpalen wilde vertrekken. |
80 Namelijk opdat tegen hen geen nieuw oproer zou verwekt worden. |
40 En uitgegaan zijnde uit de gevangenis, gingen zij in 81tot Lydia; en de broeders gezien hebbende, 82vertroostten 83zij dezelve, en gingen uit de stad. | | 81 Of: ten huize van Lydia, vss. 14, 15. vers 14 En een zekere vrouw met name Lydia, een purperverkoopster, van de stad Thyatíra, die God diende, hoorde ons; welker hart de Heere heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd. vers 15 En als zij gedoopt was en haar huis, bad zij ons, zeggende: Indien gij hebt geoordeeld, dat ik den Heere getrouw ben, zo komt in mijn huis en blijft er. En zij dwong ons. |
82 Namelijk tegen de ergernis van deze smaadheid hun aangedaan. |
83 Namelijk Paulus en Silas. |