Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Paulus en Barnabas prediken en doen wonderen te Ikonium, en velen, zo heidenen als Joden, geloven. 4 Waarover grote onenigheid en oploop tegen hen ontstaat. 6 Die daarom vlieden naar Lystre en Derbe, enz. 8 Paulus geneest te Lystre een kreupele. 11 Waarom het volk hen houdt voor goden, en wil hun offerande doen. 14 Hetwelk zij, hoewel met groten ernst, nauwelijks verhinderen. 15 En wijzen hen tot den levenden, waren God. 19 Maar de Joden van Antiochië en Ikonium daar komende, verwekken het volk dat zij Paulus stenigen. 20 Doch hij staat op en reist met Barnabas naar Derbe. 22 Zij vermanen de broeders tot volstandigheid. 23 En verkiezen ouderlingen in alle gemeenten. 24 En enige andere landen en steden doorreisd hebbende, 26 Keren wederom tot Antiochië. 27 En verhalen wat God door hen gedaan had. |
In Ikónium |
1 EN het geschiedde te Ikónium dat 1zij 2tezamen gingen in de synagoge der Joden, en alzo spraken, dat een grote menigte beide van Joden en 3Grieken geloofde. |
| 1 Namelijk Paulus en Barnabas. |
| 2 Of: tegelijk; of: op gelijke wijze als tevoren Hand. 13:14.  |
| Hand. 13:14 En zij van Perge het land doorgaande, kwamen te Antiochíë, een stad in Pisídië; en gegaan zijnde in de synagoge op den dag des sabbats, zaten zij neder. |
| 3 Namelijk die God vreesden en de synagogen der Joden plachten te bezoeken, gelijk Hand. 13:42, 43 te zien is.  |
| Hand. 13:42 En als de Joden uitgegaan waren uit de synagoge, baden de heidenen dat tegen den naasten sabbat hun dezelfde woorden zouden gesproken worden. Hand. 13:43 En als de synagoge gescheiden was, volgden velen van de Joden en van de godsdienstige Jodengenoten Paulus en Bárnabas; welke tot hen spraken en hen vermaanden te blijven bij de genade Gods. |
|
2 Maar de Joden die 4ongehoorzaam waren, verwekten en 5verbitterden de zielen der heidenen tegen de broeders. |
| 4 Of: ongelovig. |
| 5 Of: maakten kwaadwillig of kwalijk gezind de harten en gemoederen. |
|
3 Zij verkeerden dan aldaar 6een langen tijd, 7vrijmoediglijk sprekende in den Heere, aDie getuigenis gaf aan 8het woord Zijner genade, en gaf dat tekenen en wonderen geschiedden 9door hun handen. |
| 6 Namelijk om de gemoederen der gelovige broederen tegen deze verbitterde Joden en heidenen te beter te sterken, en nog anderen meer voor Christus te winnen. |
| 7 Dat is, vrijmoediglijk sprekende in de zaak des Heeren, of door de hulp des Heeren. |
| a Mark. 16:20. Hand. 19:11. Hebr. 2:4.  |
| Mark. 16:20 En zij uitgegaan zijnde, predikten overal, en de Heere wrocht mede en bevestigde het Woord door tekenen die daarop volgden. Amen. Hand. 19:11 En God deed ongewone krachten door de handen van Paulus; Hebr. 2:4 God bovendien medegetuigende door tekenen en wonderen en menigerlei krachten en bedelingen des Heiligen Geestes naar Zijn wil. |
| 8 Dat is, het Evangelie, in hetwelk de genade Gods wordt verkondigd en aangeboden. |
| 9 Dat is, door het middel en den dienst van hen. |
|
4 En de menigte der stad werd verdeeld; en sommigen waren met de Joden, en sommigen met 10de apostelen. |
| 10 Namelijk Paulus en Barnabas, vers 14, die ook van Christus tot apostelen geroepen waren, gelijk de andere twaalf. Zie 1 Kor. 9:5, 6.  |
| vers 14 Maar de apostelen Bárnabas en Paulus dat horende, scheurden hun klederen en sprongen onder de schare, roepende, 1 Kor. 9:5 Hebben wij niet macht om een vrouw, een zuster zijnde, met ons om te leiden, gelijk ook de andere apostelen en de broeders des Heeren en Céfas? 1 Kor. 9:6 Of hebben alleen ik en Bárnabas geen macht van niet te werken? |
|
5 En als er een oploop geschiedde beide van heidenen en van Joden, met hun oversten, om hun smaadheid aan te doen en hen te stenigen, |
6 Zijn zij, 11alles overlegd hebbende, bgevlucht 12naar de steden van 13Lycaónië, namelijk Lystre en Derbe, en het omliggende land; |
| 11 Of: zulks ziende, gewaarwordende. |
| b Matth. 10:23. Hand. 8:1.  |
| Matth. 10:23 Wanneer zij u dan in deze stad vervolgen, vliedt in de andere; want voorwaar zeg Ik u: Gij zult uw reis door de steden Israëls niet geëindigd hebben, of de Zoon des mensen zal gekomen zijn. Hand. 8:1 EN Saulus had mede een welbehagen aan zijn dood. En er werd te dien dage een grote vervolging tegen de gemeente die te Jeruzalem was; en zij werden allen verstrooid door de landen van Judéa en Samaría, behalve de apostelen. |
| 12 Dat is, naar de andere steden van Lycaonië, dieper in het land. Want ook Ikonium was een stad in Lycaonië. |
| 13 Dit landschap was een deel van Klein-Azië, bij den berg Taurus gelegen, omtrent Frygië. |
|
7 En verkondigden aldaar het Evangelie. |
In Lystre. Vergood en gestenigd |
8 En een zeker man te Lystre zat conmachtig aan de voeten, kreupel zijnde van zijner moeders lijf, die nooit had gewandeld. |
| c Hand. 3:2.  |
| Hand. 3:2 En een zeker man, die kreupel was van zijner moeders lijf, werd gedragen, welken zij dagelijks zetten aan de deur des tempels, genaamd de Schone, om een aalmoes te begeren van degenen die in den tempel gingen; |
|
9 Deze hoorde Paulus spreken; welke de ogen op hem houdende en 14ziende dat hij 15geloof had om 16gezond te worden, |
| 14 Namelijk Paulus, dat hij, namelijk de kreupele. |
| 15 Hetwelk hij schijnt ontvangen te hebben uit de predicatie van Paulus en de wonderbaarlijke genezingen van anderen. Paulus heeft hetzelve in hem gezien óf door Goddelijke ingeving, óf door enige tekenen die hij daarvan in hem speurde. |
| 16 Of: behouden, verlost. |
|
10 Zeide met grote stem: Sta recht op uw voeten. dEn hij sprong op en wandelde. |
| d Jes. 35:6.  |
| Jes. 35:6 Alsdan zal de kreupele springen als een hert, en de tong des stommen zal juichen; want in de woestijn zullen wateren uitbarsten, en beken in de wildernis. |
|
11 En de scharen ziende hetgeen Paulus gedaan had, verhieven hun stemmen en zeiden in het Lycaónisch: eDe goden zijn 17den mensen gelijk geworden en tot ons nedergekomen. |
| e Hand. 28:6.  |
| Hand. 28:6 En zij verwachtten dat hij zou opzwellen of terstond dood nedervallen. Maar als zij lang verwacht hadden, en zagen dat geen ongemak hem overkwam, werden zij veranderd en zeiden dat hij een god was. |
| 17 Of: in gelijkenis van mensen; gelijk daarvan in de heidense historiën of fabelen voorbeelden verhaald worden; welke mening gesproten schijnt te zijn uit sommige verschijningen der engelen aan de voorvaders geschied, die de heidenen in fabelen hebben veranderd. |
|
12 En zij noemden Bárnabas 18Júpiter en Paulus Mercúrius, omdat hij het woord voerde. |
| 18 Dezen hielden de heidenen voor hun oppersten god, en voor het hoofd van al hun goden; gelijk Mercurius voor den bode en taalman hunner goden. |
|
13 En de priester van Júpiter 19die vóór hun stad was, als hij ossen en 20kransen aan de 21voorpoorten gebracht had, wilde hij offeren met de scharen. |
| 19 Dat is, wiens tempel, beeld of altaar buiten hun stad of in de voorstad stond. |
| 20 Namelijk met welke de heidenen de beesten versierden die zij hun afgoden opofferden. |
| 21 Of: portaal, namelijk van het huis waarin Paulus en Barnabas waren gelogeerd, om hun aldaar te offeren. |
|
14 Maar de apostelen Bárnabas en Paulus dat horende, 22scheurden hun klederen en sprongen onder 23de schare, roepende, |
| 22 Namelijk tot een teken van groot mishagen en afkeer die zij hadden van zulke afgoderij. Zie Matth. 26:65.  |
| Matth. 26:65 Toen verscheurde de hogepriester zijn klederen, zeggende: Hij heeft God gelasterd; wat hebben wij nog getuigen van node? Zie, nu hebt gij Zijn godslastering gehoord. |
| 23 Namelijk die met den priester van Jupiter aldaar voor de deuren gekomen was. |
|
15 En zeggende: Mannen, fwaarom doet gij deze dingen? Wij zijn ook mensen van gelijke bewegingen als gij, en verkondigen ulieden dat gij u zoudt van deze 24ijdele dingen bekeren tot den levenden God, gDie gemaakt heeft den hemel en de aarde en de zee en al hetgeen in dezelve is; |
| f Hand. 10:26. Openb. 19:10; 22:9.  |
| Hand. 10:26 Maar Petrus richtte hem op, zeggende: Sta op, ik ben ook zelf een mens. Openb. 19:10 En ik viel neder voor zijn voeten om hem te aanbidden, en hij zeide tot mij: Zie dat gij dat niet doet; ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, die de getuigenis van Jezus hebben; aanbid God. Want de getuigenis van Jezus is de geest der profetie. Openb. 22:9 En hij zeide tot mij: Zie dat gij het niet doet; want ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, der profeten, en dergenen die de woorden dezes boeks bewaren; aanbid God. |
| 24 Dat is, afgoden, die niets zijn in zichzelven, 1 Kor. 8:4, en geen goden, hoewel zij hen daarvoor hielden.  |
| 1 Kor. 8:4 Aangaande dan het eten der dingen die den afgoden geofferd zijn, wij weten dat een afgod niets is in de wereld, en dat er geen ander God is dan Eén. |
| g Gen. 1:1. Ps. 33:6; 124:8; 146:6. Openb. 14:7.  |
| Gen. 1:1 IN den beginne schiep God den hemel en de aarde. Ps. 33:6 Door het Woord des HEEREN zijn de hemelen gemaakt, en door den Geest Zijns monds al hun heir. Ps. 124:8 Onze hulp is in den Naam des HEEREN, Die hemel en aarde gemaakt heeft. Ps. 146:6 Die den hemel en de aarde gemaakt heeft, de zee en al wat in dezelve is; Die trouwe houdt in der eeuwigheid; Openb. 14:7 Zeggende met een grote stem: Vreest God en geeft Hem heerlijkheid, want de ure Zijns oordeels is gekomen; en aanbidt Hem Die den hemel en de aarde en de zee en de fonteinen der wateren gemaakt heeft. |
|
16 hWelke in de verleden tijden al de heidenen heeft laten wandelen 25in hun wegen; |
| h Ps. 81:13.  |
| Ps. 81:13 Dies heb Ik het overgegeven in het goeddunken huns harten, dat zij wandelden in hun raadslagen. |
| 25 Dat is, in de wijzen van doen, die zij zichzelven buiten en tegen het Woord Gods hebben versierd. |
|
17 iHoewel Hij nochtans Zichzelven 26niet onbetuigd gelaten heeft, goeddoende van den hemel, ons regen en vruchtbare tijden gevende, vervullende onze harten met spijze en vrolijkheid. |
| i Rom. 1:19.  |
| Rom. 1:19 Overmits hetgeen van God kennelijk is, in hen openbaar is; want God heeft het hun geopenbaard. |
| 26 Namelijk ook zelfs bij de heidenen, dien Hij Zijn Woord niet heeft gegeven, Ps. 147:19, 20.  |
| Ps. 147:19 Hij maakt Jakob Zijn woorden bekend,
Israël Zijn inzettingen en Zijn rechten. Ps. 147:20 Alzo heeft Hij geen volk gedaan; en Zijn rechten, die kennen zij niet. Hallelujah. |
|
18 En dit zeggende, 27wederhielden zij nauwelijks de scharen, dat zij hun niet offerden. |
| 27 Of: stilden. |
|
19 Maar daarover kwamen Joden van 28Antiochíë en Ikónium, en overreedden de scharen, en kstenigden Paulus, en sleepten hem buiten de stad, menende dat hij dood was. |
| 28 Namelijk in Pisidië gelegen, waarvan gesproken is Hand. 13:14.  |
| Hand. 13:14 En zij van Perge het land doorgaande, kwamen te Antiochíë, een stad in Pisídië; en gegaan zijnde in de synagoge op den dag des sabbats, zaten zij neder. |
| k 2 Kor. 11:25.  |
| 2 Kor. 11:25 Driemaal ben ik met roeden gegeseld geweest, eens ben ik gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een gansen nacht en dag heb ik in de diepte overgebracht. |
In Derbe. Terug naar Antiochíë |
20 Doch als hem de discipelen 29omringd hadden, stond hij op en kwam in de stad; en des anderen daags ging hij met Bárnabas uit naar Derbe. |
| 29 Namelijk óf om hem te begraven, óf om hem te verlossen van het verdere geweld der vervolgers. |
|
21 En als zij derzelve stad het Evangelie verkondigd, en 30vele discipelen gemaakt hadden, keerden zij weder naar Lystre en Ikónium en Antiochíë; |
| 30 Of: geleerd of onderwezen hadden. Zie ook Matth. 28:19.  |
| Matth. 28:19 Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. |
|
22 Versterkende 31de zielen der discipelen, len vermanende dat zij zouden blijven in het geloof, men dat wij door vele verdrukkingen moeten ingaan in het Koninkrijk Gods. |
| 31 Namelijk die zij in hun voorgaande reis, in het doortrekken door de steden, voor Christus gewonnen hadden. |
| l Hand. 11:23; 13:43.  |
| Hand. 11:23 Dewelke daar gekomen zijnde, en de genade Gods ziende, werd verblijd, en vermaande hen allen dat zij met een voornemen des harten bij den Heere zouden blijven. Hand. 13:43 En als de synagoge gescheiden was, volgden velen van de Joden en van de godsdienstige Jodengenoten Paulus en Bárnabas; welke tot hen spraken en hen vermaanden te blijven bij de genade Gods. |
| m Matth. 10:38; 16:24. Luk. 24:26. 2 Tim. 3:12.  |
| Matth. 10:38 En die zijn kruis niet op zich neemt en Mij navolgt, is Mijns niet waardig. Matth. 16:24 Toen zeide Jezus tot Zijn discipelen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op en volge Mij. Luk. 24:26 Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan? 2 Tim. 3:12 En ook allen die godzaliglijk willen leven in Christus Jezus, die zullen vervolgd worden. |
|
23 En als zij hun in elke gemeente, 32met opsteken der handen, ouderlingen verkoren hadden, gebeden hebbende met vasten, bevalen zij hen den Heere, in Welken zij geloofd hadden. |
| 32 Gr. cheirotonesantes; van welk woord zie Hand. 10:41. Gelijk bij de Grieken deze gewoonte was in het verkiezen der overheden, dat het volk door opsteking der handen hun stemming te kennen gaf, zo schijnt dat daarvan deze gewoonte in de eerste gemeente ook gebruikt is geweest, dat de voorstelling der kerkendienaars, bij de apostelen of die van hen daartoe gezonden waren, gedaan zijnde, van de gemeente met opsteking der handen werd geapprobeerd; welk gebruik lang in de gemeente geduurd heeft, gelijk de kerkelijke historiën getuigen. Anderen menen dat daardoor verstaan wordt de oplegging der handen, die met bewilliging der gemeente geschiedde, gelijk blijkt uit het vasten en bidden, hetwelk van de ganse gemeente gedaan werd en in deze verkiezing ook geschied is. Van de ouderlingen zie nader 1 Tim. 5:17.  |
| Hand. 10:41 Niet al den volke, maar den getuigen die van God tevoren verkoren waren, ons namelijk, die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden opgestaan was; 1 Tim. 5:17 Dat de ouderlingen die wel regeren, dubbele eer waardig geacht worden, voornamelijk die arbeiden in het Woord en de leer. |
|
24 En 33Pisídië doorgereisd hebbende, kwamen zij in 34Pamfylië. |
| 33 Dit was een landschap, palende aan Cilicië. |
| 34 Dit was een landschap, palende aan Isaurië, hetwelk ook paalde aan Lycaonië, vers 6.  |
| vers 6 Zijn zij, alles overlegd hebbende, gevlucht naar de steden van Lycaónië, namelijk Lystre en Derbe, en het omliggende land; |
|
25 En als zij te 35Perge het Woord gesproken hadden, kwamen zij af naar 36Attálië. |
| 35 Dit was de hoofdstad van Pamfylië, Hand. 13:13.  |
| Hand. 13:13 En Paulus en die met hem waren, van Pafos afgevaren zijnde, kwamen te Perge, een stad in Pamfylië. Maar Johannes van hen scheidende, keerde weder naar Jeruzalem. |
| 36 Dit was een stad niet ver van Perge gelegen aan de Middellandse Zee. |
|
26 En vandaar scheepten zij af nnaar 37Antiochíë, vanwaar zij 38der genade Gods bevolen waren geweest tot het werk dat zij volbracht hadden. |
| n Hand. 13:1.  |
| Hand. 13:1 EN er waren te Antiochíë in de gemeente die daar was, enige profeten en leraars, namelijk Bárnabas, en Simeon genaamd Niger, en Lucius van Cyréne, en Mánahen, die met Herodes, den viervorst, opgevoed was, en Saulus. |
| 37 Namelijk dat in Syrië gelegen was. Vanwaar zij uitgezonden waren en deze reis begonnen hadden, Hand. 13:4.  |
| Hand. 13:4 Dezen dan, uitgezonden zijnde van den Heiligen Geest, kwamen af tot Seleucië, en vandaar scheepten zij af naar Cyprus. |
| 38 Namelijk door vasten, bidden en oplegging der handen, Hand. 13:2, 3.  |
| Hand. 13:2 En als zij den Heere dienden en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij af beide Bárnabas en Saulus tot het werk waartoe Ik hen geroepen heb. Hand. 13:3 Toen vastten en baden zij, en hun de handen opgelegd hebbende, lieten zij hen gaan. |
|
27 En daar gekomen zijnde en de gemeente vergaderd hebbende, verhaalden zij wat grote dingen God 39met hen gedaan had, en dat Hij den heidenen 40de deur des geloofs geopend had. |
| 39 Dat is, door hen, of door hun dienst. Zie Hand. 15:12.  |
| Hand. 15:12 En al de menigte zweeg stil, en zij hoorden Bárnabas en Paulus verhalen wat grote tekenen en wonderen God door hen onder de heidenen gedaan had. |
| 40 Dat is, dat niet alleen het uiterlijke woord en de wondertekenen, maar ook de werking des Heiligen Geestes hun was medegedeeld, om tot het geloof in Christus gebracht te worden, 1 Kor. 16:9. 2 Kor. 2:12. Openb. 3:8.  |
| 1 Kor. 16:9 Want mij is een grote en krachtige deur geopend, en er zijn vele tegenstanders. 2 Kor. 2:12 Voorts, als ik te Tróas kwam om het Evangelie van Christus te prediken, en als mij een deur geopend was in den Heere, zo heb ik geen rust gehad voor mijn geest, omdat ik Titus, mijn broeder, niet vond; Openb. 3:8 Ik weet uw werken; zie, Ik heb een geopende deur voor u gegeven, en niemand kan die sluiten; want gij hebt kleine kracht, en gij hebt Mijn Woord bewaard en hebt Mijn Naam niet verloochend. |
|
28 En zij verkeerden aldaar geen kleinen tijd met de discipelen. |