Statenvertaling.nl

sample header image

Handelingen 10 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Handelingen 10

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 Een engel verschijnt Cornelius, den hoofdman te Cesarea, als hij vastte en bad. 5 Beveelt hem Petrus van Joppe te ontbieden, om van hem onderricht te worden. 7 Welke zijn dienstknechten zendt. 9 Petrus wordt ondertussen door een gezicht van een linnen doek, met allerlei zo reine als onreine dieren uit den hemel nedergelaten, en door aanspraak onderwezen, dat het onderscheid van Joden en heidenen nu weggenomen was. 17 De dienstknechten van Cornelius komen tot Petrus. 19 Die van God vermaand zijnde met hen reist naar Cesarea. 24 Alwaar Cornelius met zijn vrienden vergaderd is, en hem met groten eerbied ontvangt. 28 Petrus verhaalt wat hem van God geopenbaard was. 30 Gelijk ook doet Cornelius. 34 Petrus predikt Christus aan Cornelius en de zijnen. 44 En zij ontvangen daarop den Heiligen Geest. 46 Spreken met vreemde tongen. 47 En worden gedoopt.
 
De hoofdman Cornelius
1 EN er was een zeker man te 1Cesaréa, met name Cornelius, een hoofdman over honderd, uit de 2bende genaamd 3de Italiaanse,
1 Daar waren in dien tijd meer steden van dezen naam; maar hier wordt gesproken van Cesarea Palestinae, tevoren Stratons Toren genaamd, en van Herodes, ter ere van den keizer Augustus, Cesarea vernoemd; gelegen aan de Middellandse Zee, omtrent een halven dag reizen van Joppe; zijnde een van de voornaamste en sterkste steden van Palestina, waar de Romeinen gewoonlijk garnizoen hielden. Zie Josephus, Joodse Oorlog, boek 1, hfdst. 16 en boek 3, hfdst. 14.
2 Gr. speira, dat is, kolonelschap, of regiment, waaruit dit vaandel tot bewaring dier stad van den Romeinsen keizer gelegd was.
3 Elk regiment had zijn naam; en dit werd het Italiaanse genaamd omdat het bestond uit Italiaanse soldaten.
 
2 4Godzalig en vrezende God, met geheel zijn huis, en doende vele aalmoezen aan het volk, en God geduriglijk biddende.
4 Zo was hij dan alrede gelovig en wedergeboren, hebbende rechte kennis van den waren God Israëls en van den Messias Dien de Joden verwachtten, zonder dewelke deze deugden in niemand kunnen zijn. Zie vss. 15, 22, 43. verwijsteksten
 
3 Deze zag 5in een gezicht klaarlijk, omtrent 6de negende ure des daags, een engel Gods tot hem inkomen, en tot hem zeggende: Cornelius.
5 Dat is, in een verschijning voor de ogen zijns lichaams, gelijk blijkt uit het volgende en 31ste vers. Want de engelen zijn meermaals in aangenomen lichamen den mensen verschenen.
6 Dat is, de derde na den middag, welke den Joden een gewone ure des gebeds was, Hand. 3:1, wanneer het avondoffer in den tempel te Jeruzalem dagelijks begon geofferd te worden, Ex. 29:39. verwijsteksten
 
4 En hij de ogen op hem houdende, en zeer bevreesd geworden zijnde, zeide: 7Wat is het, Heere? En hij zeide tot hem: Uw gebeden en uw aalmoezen zijn 8tot gedachtenis opgekomen voor God.
7 Namelijk dat Gij van mij begeert.
8 Of: in gedachtenis, of: tot een gedachtenis. Een gelijkenis, genomen van de offeranden des Ouden Testaments, en inzonderheid van het reukoffer; waardoor de aangenaamheid zijner gebeden en aalmoezen te kennen gegeven wordt, alzo die vruchten zijn van het ware geloof, zonder hetwelk noch wij, noch onze werken Gode kunnen behagen, Rom. 10:14. Hebr. 11:6. 1 Petr. 2:5. verwijsteksten
 
5 En nu, zend mannen naar Joppe, en ontbied Simon, die toegenaamd wordt Petrus.
6 Deze ligt te huis bij enen Simon, lederbereider, die zijn huis heeft bij de zee; deze zal u zeggen wat gij doen moet.
7 En als de engel die tot Cornelius sprak, weggegaan was, riep hij twee van zijn huisknechten, en een godzaligen krijgsknecht van degenen die gedurig bij hem waren;
8 En als hij hun alles verhaald had, zond hij hen naar Joppe.
9 En des anderen daags, terwijl dezen reisden en nabij de stad kwamen, aklom Petrus 9op het dak om te bidden, omtrent 10de zesde ure.
a 2 Kon. 4:33. Matth. 6:6. verwijsteksten
9 Namelijk van het huis, alzo de Joodse huizen boven plat waren, namelijk om alleen te zijn en des te vrijer te bidden.
10 Dat is, omtrent den middag, welke ook een gewone ure was van bidden bij de Joden. Zie Ps. 55:18. Dan. 6:11. verwijsteksten
 
10 En hij werd hongerig en begeerde te eten. En terwijl zij het bereidden, viel over hem 11een vertrekking van zinnen.
11 Gr. ecstasis, dat is, uitstand, wanneer de mens buiten zichzelven is; en was een gezicht des geestes, zonder middel van de uitwendige zinnen, die alsdan stilhouden en geen gebruik hadden. Zulke gezichten hebben de profeten dikwijls gehad. Zie Jes. 6:1. Ez. 1:1, en doorlopend in de Openbaring van Johannes. verwijsteksten
 
11 En hij zag den hemel geopend, en een zeker vat tot hem nederdalen, gelijk een groot linnen laken, aan de vier 12hoeken gebonden, en nedergelaten op de aarde;
12 Gr. beginselen.
 
12 In hetwelk waren 13al de viervoetige dieren der aarde, en de wilde en de kruipende dieren, en de vogelen des hemels.
13 Dat is, allerlei, of van alle soorten.
 
13 En er geschiedde een stem tot hem: Sta op, Petrus, slacht en eet.
14 Maar Petrus zeide: Geenszins, Heere, want bik heb nooit gegeten iets 14dat gemeen of onrein was.
b Lev. 11:4. Deut. 14:7. verwijsteksten
14 Dat is, iets hetwelk God in het Oude Testament verboden had tot spijze te gebruiken. Zie Lev. 11:4. Deut. 14:7. verwijsteksten
 
15 En een stem geschiedde wederom ten tweeden male tot hem: cHetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet 15gemeen maken.
c Matth. 15:11. Rom. 14:17, 20. 1 Tim. 4:4. Tit. 1:15. verwijsteksten
15 Dat is, achten, of noemen.
 
16 En dit geschiedde tot driemaal; en het vat werd wederom opgenomen in den hemel.
17 En alzo Petrus in zichzelven twijfelde wat toch het gezicht mocht zijn dat hij gezien had, zie, de mannen die van Cornelius afgezonden waren, gevraagd hebbende naar het huis van Simon, stonden aan de poort.
18 En iemand geroepen hebbende, vraagden zij of Simon, toegenaamd Petrus, daar te huis lag.
19 En als Petrus over dat gezicht dacht, 16zeide de Geest tot hem: Zie, drie mannen zoeken u;
16 Namelijk door een inwendige inspraak, gelijk het gezicht inwendig was geweest. Zie Hand. 11:12. verwijsteksten
 
20 d17Daarom, sta op, ga af, en reis met hen, 18niet twijfelende; want Ik heb hen gezonden.
d Hand. 15:7. verwijsteksten
17 Gr. Maar.
18 Namelijk of gij zulks moogt doen of niet, dewijl zij heidenen zijn.
 
21 En Petrus ging af tot de mannen die van Cornelius tot hem gezonden waren, en zeide: Zie, ik ben het dien gij zoekt; wat is de oorzaak waarom gij hier zijt?
22 En zij zeiden: Cornelius, een hoofdman over honderd, een rechtvaardig man, en vrezende God, en die goede getuigenis heeft van het ganse 19volk der Joden, is door Goddelijke openbaring vermaand van een heiligen engel, dat hij u zou ontbieden te zijnen huize, en dat hij van u 20woorden der zaligheid zou horen.
19 Namelijk waarmede hij gemeenschap had, en in welker wet hij onderwezen was, gelijk uit vers 43 blijkt dat hij de profeten geloofde. verwijsteksten
20 Of: dingen, zaken, namelijk die de zaligheid aangaan, gelijk door Petrus verklaard wordt, Hand. 11:14. verwijsteksten
 
23 Als hij hen dan ingeroepen had, 21ontving hij hen in huis. Doch des anderen daags ging Petrus met hen heen, en 22sommigen der broederen, die van Joppe waren, gingen met hem.
21 Of: herbergde hen, logeerde hen.
22 Namelijk zes in het getal, gelijk uitgedrukt staat Hand. 11:12. verwijsteksten
 
24 En des anderen daags kwamen zij te Cesaréa. En Cornelius verwachtte hen, samengeroepen hebbende die van zijn maagschap en 23bijzonderste vrienden.
23 Gr. noodwendige.
 
25 En als het geschiedde dat Petrus inkwam, ging hem Cornelius tegemoet, en vallende aan zijn voeten, 24aanbad hij.
24 Namelijk hem burgerlijken eerbied bewijzende. Want alzo Cornelius den waren God Israëls kende en vreesde, zo is het niet gelofelijk dat hij Petrus als God zou geëerd hebben; maar omdat de eer die hij hem bewees, de maat te buiten ging en enigen schijn had van Goddelijke eer, zo heeft hem Petrus daarover met recht berispt, gelijk ook de engel Johannes in een gelijk geval bestraft, Openb. 22:9. verwijsteksten
 
26 Maar Petrus richtte hem op, zeggende: eSta op, ik ben ook zelf een mens.
e Hand. 14:14. Openb. 19:10; 22:9. verwijsteksten
 
27 En met hem sprekende, ging hij in, en vond er velen die samengekomen waren.
28 En hij zeide tot hen: fGij weet hoe het een Joodsen man 25ongeoorloofd is, zich te voegen of te gaan tot een 26vreemde; gdoch God heeft mij getoond dat ik geen mens zou gemeen of onrein 27heten.
f Ex. 23:32; 34:15. Deut. 7:2. Joh. 4:9; 18:28. Hand. 11:3. verwijsteksten
25 Hoewel wij hiervan geen klaar verbod vinden in het Oude Testament, nochtans was dit een ordinantie en gebruik onder de Joden, op goede redenen gegrond, dat zij met de heidenen en andere onheilige mensen niet te nauwe gemeenschap mochten houden, om van hen niet verleid te worden tot afgoderij of hun andere zonden. Zie Ex. 23:32. Joz. 23:7, 12. 2 Kor. 6:14. 2 Joh. vs. 10. Openb. 18:4, enz. verwijsteksten
26 Gr. allophylos, dat is, die van een ander volk of geslacht is, namelijk vreemd van het geslacht der Joden, en dienvolgens van de beloften Gods, Ef. 2:12. verwijsteksten
g Hand. 15:8. Ef. 3:6. verwijsteksten
27 Gr. zeggen. Zie van deze zaak vss. 34, 35. verwijsteksten
 
29 Daarom ben ik ook zonder tegenspreken gekomen, 28ontboden zijnde. Zo vraag ik dan om wat reden gijlieden mij hebt ontboden.
28 Gr. bezonden zijnde.
 
30 En Cornelius zeide: Over vier dagen was ik vastende 29tot deze ure toe, en te negender ure bad ik in mijn huis.
29 Namelijk van dien dag. Zie vers 3. verwijsteksten
 
31 En zie, 30een man stond voor mij hin een blinkend kleed, en zeide: Cornelius, uw gebed is verhoord en uw aalmoezen zijn voor God 31gedacht geworden.
30 Dat is, een engel in mansgedaante, vers 3. verwijsteksten
h Matth. 28:3. Mark. 16:5. Luk. 24:4. verwijsteksten
31 Zie de aant. op vers 4. verwijsteksten
 
32 Zend dan naar Joppe, en ontbied Simon, die toegenaamd wordt Petrus; deze ligt te huis in het huis van Simon, den lederbereider, aan de zee; welke hier gekomen zijnde, tot u spreken zal.
33 Zo heb ik dan van stonden aan tot u gezonden, en gij hebt wel gedaan dat gij hier gekomen zijt. Wij zijn dan allen nu hier tegenwoordig voor God, om te horen al hetgeen u van God bevolen is.
34 En Petrus 32den mond opendoende, zeide: 33Ik verneem in der waarheid, idat God 34geen aannemer des persoons is;
32 Van deze manier van spreken zie de aant. op Matth. 5:2. verwijsteksten
33 Dat is, bevind, begrijp.
i Deut. 10:17. 2 Kron. 19:7. Job 34:19. Rom. 2:11. Gal. 2:6. Ef. 6:9. Kol. 3:25. 1 Petr. 1:17. verwijsteksten
34 Dat God niet ziet op de uiterlijke gelegenheid der mensen, dat iemand Hem zou aangenaam zijn omdat hij een Jood of Griek is, arm of rijk, edel of onedel, Gal. 5:6; 6:15. Kol. 3:11. En hier wordt inzonderheid gezien op de tijden des Nieuwen Testaments, in hetwelk het onderscheid der Joden en heidenen, en dienvolgens ook der werking des Heiligen Geestes in het ene volk meer dan in het andere, door de komst van Christus is weggenomen, gelijk blijkt uit het volgende vers. verwijsteksten
 
35 kMaar in allen volke is die Hem vreest en gerechtigheid werkt, Hem aangenaam.
k Jes. 56:6. verwijsteksten
 
36 35Dit is het woord dat Hij gezonden heeft den kinderen Israëls, l36verkondigende 37vrede door Jezus Christus: Deze is een Heere van allen.
35 Of: Naar het woord dat; of: Aangaande het woord.
l Jes. 9:5; 52:7. Joh. 16:33. Rom. 5:1. Kol. 1:20. verwijsteksten
36 Gr. evangeliserende.
37 Namelijk met God, en alle andere volken met elkander. Zie Ef. 2:13. verwijsteksten
 
37 Gijlieden 38weet de zaak die geschied is door geheel Judéa, mbeginnende van Galiléa, na den doop welken Johannes gepredikt heeft,
38 Namelijk door de geruchten en getuigenissen dergenen die het gehoord en gezien hebben, Matth. 4:24. verwijsteksten
m Jes. 8:23; 9:1. Matth. 4:12. Mark. 1:14, 38, 39. Luk. 4:14. verwijsteksten
 
38 Belangende Jezus van Nazareth, nhoe Hem God 39gezalfd heeft met den Heiligen Geest en met kracht; Welke het land doorgegaan is, goeddoende, en genezende allen die van den duivel overweldigd waren; want 40God was met Hem.
n Ps. 45:8. Jes. 61:1. Luk. 4:18. verwijsteksten
39 Dat is, overvloediglijk begiftigd, Joh. 3:34. verwijsteksten
40 Namelijk de Vader was met Christus; niet alleen met Zijn gaven naar de menselijke natuur, maar ook met hetzelfde Wezen en dezelfde kracht naar Zijn Goddelijke natuur, waardoor Hij al deze wonderen deed. Zie Joh. 10:30, 38; 14:9, 10. verwijsteksten
 
39 En wij zijn getuigen van al hetgeen Hij gedaan heeft, beide in het Joodse land en te Jeruzalem; Welken zij gedood hebben, Hem hangende aan een hout.
40 oDezen heeft God opgewekt ten derden dage, en gegeven dat Hij openbaar zou worden,
o Mark. 16:14. Luk. 24:34. Joh. 20:19. Hand. 2:24. 1 Kor. 15:5. verwijsteksten
 
41 Niet al den volke, maar den getuigen die van God 41tevoren verkoren waren, ons namelijk, die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden opgestaan was;
41 Het Griekse woord cheirotonein, hetwelk hier gebruikt wordt, betekent eigenlijk: door opsteking der handen verkiezen of ordineren; en wordt hierna, Hand. 14:23, van het verkiezen der gewone dienaren met medestemming der gemeente gebruikt, tegen welke deze buitengewone verkiezing der apostelen hier wordt gesteld als door opheffing of opsteking van Gods hand alleen gedaan. verwijsteksten
 
42 pEn heeft ons geboden den volke te prediken, en te betuigen dat Hij is Degene Die qvan God verordineerd is tot een Rechter van 42levenden en doden.
p Matth. 28:19. Mark. 16:15. Joh. 15:16. verwijsteksten
q Hand. 17:31. verwijsteksten
42 Dat is, dergenen die ten uitersten dage nog leven zullen, 1 Kor. 15:51. 1 Thess. 4:15, 17. verwijsteksten
 
43 rDezen geven getuigenis al de profeten, sdat een iegelijk die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal 43door Zijn Naam.
r Gen. 3:15; 22:18; 26:4; 49:10. Deut. 18:15. Ps. 132:11. Jes. 4:2; 7:14; 9:5; 40:10. Jer. 23:5; 33:14. Ez. 34:23; 37:24. Dan. 9:24. Micha 7:20. verwijsteksten
s Hand. 15:9. verwijsteksten
43 Dat is, door Hem, of: om Zijnentwil, als Die een Offerande voor onze zonden is geworden, en daardoor een eeuwige verzoening voor allen die in Hem geloven heeft teweeggebracht, Hebr. 5:9; 9:12. verwijsteksten
 
De Heilige Geest daalt op heidenen
44 tAls Petrus nog deze woorden sprak, 44viel de Heilige Geest op allen die het Woord hoorden.
t Hand. 8:17. verwijsteksten
44 Dat is, kwam over hen, door Zijn extraordinaire gaven en werkingen. Zie vers 46. verwijsteksten
 
45 En de gelovigen 45die uit de besnijdenis waren, zovelen als er met Petrus waren gekomen, 46ontzetten zich dat de gave des Heiligen Geestes ook op de heidenen uitgestort werd;
45 Dat is, die uit de Joden waren, Rom. 4:12. verwijsteksten
46 Namelijk menende dat deze belofte alleen het huis Israëls toekwam, uit enige spreuken der profeten die zij kwalijk verstonden; welke Paulus verklaart Romeinen 9; 10; 11. verwijsteksten
 
46 vWant zij hoorden hen spreken 47met vreemde talen, en God grootmaken. Toen antwoordde Petrus:
v Mark. 16:17. Hand. 2:4. verwijsteksten
47 Gr. met tongen.
 
47 xKan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, welke den Heiligen Geest ontvangen hebben gelijk als ook wij?
x Hand. 8:36; 11:17. verwijsteksten
 
48 En 48hij beval 49dat zij zouden gedoopt worden in den Naam des Heeren. Toen baden zij hem dat hij enige dagen bij hen wilde blijven.
48 Namelijk óf dat alles zou gereedgemaakt worden, opdat hij hen zelf zou dopen; óf hij beval zulks anderen, die met hem gekomen waren en ook leraars waren, gelijk de apostelen meest altijd enigen bij zich hadden, die dezen dienst deden. Zie 1 Kor. 1:17. verwijsteksten
49 Namelijk tot verzegeling en versterking huns geloofs en der gaven die zij alrede ontvangen hadden, gelijk Paulus spreekt van de besnijdenis aan Abraham geschied, Rom. 4:11. verwijsteksten

Einde Handelingen 10