Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De lamme te Bethesda |
1 NA dezen was een afeest der Joden, en Jezus ging op naar Jeruzalem. a Lev. 23:2. Deut. 16:1. |
a Lev. 23:2 Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: De gezette hoogtijden des HEEREN, dewelke gijlieden uitroepen zult, zullen heilige samenroepingen zijn; deze zijn Mijn gezette hoogtijden. Deut. 16:1 NEEM waar de maand Abib, dat gij den HEERE uw God pascha houdt; want in de maand Abib heeft u de HEERE uw God uit Egypteland uitgevoerd, bij nacht. |
2 En er is te Jeruzalem aan de Schaapspoort
een badwater, hetwelk in het Hebreeuws toegenaamd wordt Bethesda, hebbende vijf zalen. |
3 In dezelve lag een grote menigte van kranken, blinden, kreupelen, verdorden, wachtende op de roering van het water. |
4 Want een engel daalde neder op zekeren tijd in dat badwater, en beroerde het water; die dan eerst daarin kwam na de beroering van het water, die werd gezond, van wat ziekte hij ook bevangen was. |
5 En aldaar was een zeker mens die acht en dertig jaren krank gelegen had. |
6 Jezus ziende dezen liggen, en wetende dat hij nu langen tijd gelegen had, zeide tot hem: Wilt gij gezond worden? |
7 De kranke antwoordde Hem: Heere, ik heb niet een mens om mij te werpen in het badwater, wanneer het water beroerd wordt; en terwijl ik kom, zo daalt een ander vóór mij neder. |
8 Jezus zeide tot hem: bSta op, neem uw beddeken op en wandel. b Matth. 9:6. Mark. 2:11. Luk. 5:24. |
b Matth. 9:6 Doch opdat gij moogt weten dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde de zonden te vergeven (toen zeide Hij tot den geraakte): Sta op, neem uw bed op en ga heen naar uw huis. Mark. 2:11 Ik zeg u, sta op en neem uw beddeken op en ga heen naar uw huis. Luk. 5:24 Doch opdat gij moogt weten dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde de zonden te vergeven (zeide Hij tot den geraakte): Ik zeg u, sta op en neem uw beddeken op en ga heen naar uw huis. |
9 En terstond werd de mens gezond, en nam zijn beddeken op en wandelde. cEn het was sabbat op denzelven dag. c Joh. 9:14. |
c Joh. 9:14 En het was sabbat als Jezus het slijk maakte en zijn ogen opende. |
10 De Joden zeiden dan tot dengene die genezen was: dHet is sabbat; het is u niet geoorloofd het beddeken te dragen. d Ex. 20:10. Deut. 5:13. Jer. 17:21. Matth. 12:2. Mark. 2:24. Luk. 6:2. |
d Ex. 20:10 Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is; Deut. 5:13 Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen. Jer. 17:21 Zo zegt de HEERE: Wacht u op uw zielen, en draagt geen last op den sabbatdag, noch brengt in door de poorten van Jeruzalem. Matth. 12:2 En de farizeeën dat ziende, zeiden tot Hem: Zie, Uw discipelen doen wat niet is geoorloofd te doen op den sabbat. Mark. 2:24 En de farizeeën zeiden tot Hem: Zie, waarom doen zij op den sabbatdag wat niet geoorloofd is? Luk. 6:2 En sommigen der farizeeën zeiden tot hen: Waarom doet gij wat niet geoorloofd is te doen op de sabbatten? |
11 Hij antwoordde hun: Die mij gezond gemaakt heeft, Die heeft mij gezegd: Neem uw beddeken op en wandel. |
12 Zij vraagden hem dan: Wie is de Mens Die u gezegd heeft: Neem uw beddeken op en wandel? |
13 En die gezond gemaakt was, wist niet wie Hij was; want Jezus was ontweken, alzo er een grote schare in die plaats was. |
14 Daarna vond hem Jezus in den tempel en zeide tot hem: Zie, gij zijt gezond geworden; ezondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede. e Matth. 12:45. Joh. 8:11. |
e Matth. 12:45 Dan gaat hij heen en neemt met zich zeven andere geesten, bozer dan hij zelf, en ingegaan zijnde wonen zij aldaar; en het laatste van denzelven mens wordt erger dan het eerste. Alzo zal het ook met dit boos geslacht zijn. Joh. 8:11 En zij zeide: Niemand, Heere. En Jezus zeide tot haar: Zo veroordeel Ik u ook niet; ga heen en zondig niet meer. |
15 De mens ging heen en boodschapte den Joden dat het Jezus was Die hem gezond gemaakt had. |
16 En daarom vervolgden de Joden Jezus en zochten Hem te doden, omdat Hij deze dingen op den sabbat deed. |
17 En Jezus antwoordde hun: fMijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook. f Joh. 14:10. |
f Joh. 14:10 Gelooft gij niet dat Ik in den Vader ben, en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelven niet, maar de Vader, Die in Mij blijft, Dezelve doet de werken. |
18 gDaarom zochten dan de Joden te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen den sabbat brak, maar ook zeide dat God Zijn eigen Vader was, Zichzelven Gode evengelijk makende. g Joh. 7:19. |
g Joh. 7:19 Heeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u doet de wet. Wat zoekt gij Mij te doden? |
De Zoon en de Vader |
19 Jezus dan antwoordde en zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, hde Zoon kan niets van Zichzelven doen, tenzij Hij den Vader dat ziet doen; iwant zo wat Die doet, hetzelve doet ook de Zoon desgelijks. h vers 30. Joh. 8:38; 9:4. i Jes. 54:5. Joh. 10:30; 14:9; 17:5. |
h vers 30 Ik kan van Mijzelven niets doen. Gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en Mijn oordeel is rechtvaardig; want Ik zoek niet Mijn wil, maar den wil des Vaders, Die Mij gezonden heeft. Joh. 8:38 Ik spreek wat Ik bij Mijn Vader gezien heb; gij doet dan ook wat gij bij uw vader gezien hebt. Joh. 9:4 Ik moet werken de werken Desgenen Die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; de nacht komt, wanneer niemand werken kan. i Jes. 54:5 Want uw Maker is uw Man, HEERE der heirscharen is Zijn Naam; en de Heilige Israëls is uw Verlosser; Hij zal de God des gansen aardbodems genoemd worden. Joh. 10:30 Ik en de Vader zijn één. Joh. 14:9 Jezus zeide tot hem: Ben Ik zo langen tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons den Vader? Joh. 17:5 En nu, verheerlijk Mij, Gij Vader, bij Uzelven, met de heerlijkheid die Ik bij U had eer de wereld was. |
20 Want de Vader heeft den Zoon lief, en ktoont Hem alles wat Hij doet; en Hij zal Hem groter werken tonen dan deze, opdat gij u verwondert. k Joh. 1:2; 3:35; 7:16; 8:28; 14:24. |
k Joh. 1:2 Dit was in den beginne bij God. Joh. 3:35 De Vader heeft den Zoon lief, en heeft alle dingen in Zijn hand gegeven. Joh. 7:16 Jezus antwoordde hun en zeide: Mijn leer is Mijne niet, maar Desgenen Die Mij gezonden heeft. Joh. 8:28 Jezus dan zeide tot hen: Wanneer gij den Zoon des mensen zult verhoogd hebben, dan zult gij verstaan dat Ik Die ben, en dat Ik van Mijzelven niets doe; maar deze dingen spreek Ik, gelijk Mijn Vader Mij geleerd heeft. Joh. 14:24 Die Mij niet liefheeft, die bewaart Mijn woorden niet; en het Woord dat gijlieden hoort, is het Mijne niet, maar des Vaders, Die Mij gezonden heeft. |
21 Want gelijk de Vader de doden opwekt en levend maakt, alzo maakt ook de Zoon levend die Hij wil. |
22 Want ook de Vader oordeelt niemand, lmaar heeft al het oordeel den Zoon gegeven, l Matth. 11:27. Joh. 3:35. |
l Matth. 11:27 Alle dingen zijn Mij overgegeven van Mijn Vader; en niemand kent den Zoon dan de Vader, noch iemand kent den Vader dan de Zoon en dien het de Zoon wil openbaren. Joh. 3:35 De Vader heeft den Zoon lief, en heeft alle dingen in Zijn hand gegeven. |
23 Opdat zij allen den Zoon eren, gelijk zij den Vader eren. mDie den Zoon niet eert, eert den Vader niet, Die Hem gezonden heeft. m 1 Joh. 2:23. |
m 1 Joh. 2:23 Een iegelijk die den Zoon loochent, heeft ook den Vader niet. |
24 nVoorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn woord hoort, en gelooft Hem Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en okomt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven. n Joh. 3:18; 6:40, 47; 8:51. o Luk. 23:43. |
n Joh. 3:18 Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is alrede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in den Naam van den eniggeboren Zone Gods. Joh. 6:40 En dit is de wil Desgenen Die Mij gezonden heeft, dat een iegelijk die den Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Joh. 6:47 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven. Joh. 8:51 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand Mijn woord zal bewaard hebben, die zal den dood niet zien in der eeuwigheid. o Luk. 23:43 En Jezus zeide tot hem: Voorwaar zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn. |
25 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: De ure komt en is nu, pwanneer de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven. p Ef. 2:1, 5. 1 Tim. 5:6. |
p Ef. 2:1 EN u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden, Ef. 2:5 Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons
levend gemaakt met Christus (uit genade zijt gij zalig geworden), 1 Tim. 5:6 Maar die haar wellust volgt, die is levend gestorven. |
26 Want gelijk de Vader het leven heeft in Zichzelven, alzo heeft Hij ook den Zoon gegeven het leven te hebben in Zichzelven; |
27 En heeft Hem macht gegeven ook gericht te houden, omdat Hij des mensen Zoon is. |
28 Verwondert u daar niet over; want de ure komt qin welke allen die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen, q 1 Thess. 4:16. |
q 1 Thess. 4:16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; |
29 rEn zullen uitgaan: die het goede gedaan hebben, tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding der verdoemenis. r Dan. 12:2. Matth. 25:34, 46. |
r Dan. 12:2 En velen van hen die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden en tot eeuwige afgrijzing. Matth. 25:34 Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen die tot Zijn rechterhand zijn: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld. Matth. 25:46 En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn; maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven. |
30 Ik kan van Mijzelven niets doen. Gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en Mijn oordeel is rechtvaardig; swant Ik zoek niet Mijn wil, maar den wil des Vaders, Die Mij gezonden heeft. s Joh. 6:38. |
s Joh. 6:38 Want Ik ben uit den hemel nedergedaald, niet opdat Ik Mijn wil zou doen, maar den wil Desgenen Die Mij gezonden heeft. |
31 tIndien Ik van Mijzelven getuig, Mijn getuigenis is niet waarachtig. t Joh. 8:14. |
t Joh. 8:14 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Hoewel Ik van Mijzelven getuig, zo is nochtans Mijn getuigenis waarachtig; want Ik weet vanwaar Ik gekomen ben en waar Ik heen ga; maar gijlieden weet niet vanwaar Ik kom en waar Ik heen ga. |
32 Er vis een Ander Die van Mij getuigt, en Ik weet dat de getuigenis welke Hij van Mij getuigt, waarachtig is. v Jes. 42:1. Matth. 3:17; 17:5. |
v Jes. 42:1 ZIE, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft. Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven, Hij zal het recht den heidenen voortbrengen. Matth. 3:17 En zie, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. Matth. 17:5 Terwijl hij nog sprak, zie, een luchtige wolk heeft hen overschaduwd; en zie, een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem. |
33 xGijlieden hebt tot Johannes gezonden, en hij heeft der waarheid getuigenis gegeven. x Joh. 1:15, 19, 27. |
x Joh. 1:15 Johannes getuigt van Hem en heeft geroepen, zeggende: Deze was het van Welken ik zeide: Die na mij komt, is vóór mij geworden, want Hij was eer dan ik. Joh. 1:19 En dit is de getuigenis van Johannes, toen de Joden enige priesters en Levieten afzonden van Jeruzalem, opdat zij hem zouden vragen: Wie zijt gij? Joh. 1:27 Dezelve is het Die na mij komt, Welke vóór mij geworden is, Wien ik niet waardig ben dat ik Zijn schoenriem zou ontbinden. |
34 Doch Ik neem geen getuigenis van een mens; maar dit zeg Ik opdat gijlieden zoudt behouden worden. |
35 Hij was een brandende en lichtende kaars; en gij hebt ulieden voor een korten tijd in zijn licht willen verheugen. |
36 yMaar Ik heb een getuigenis meerder dan die van Johannes; zwant de werken die Mij de Vader gegeven heeft om die te volbrengen, dezelve werken die Ik doe, getuigen van Mij, dat Mij de Vader gezonden heeft. y 1 Joh. 5:9. z Joh. 10:25. |
y 1 Joh. 5:9 Indien wij de getuigenis der mensen aannemen, de getuigenis Gods is meerder; want dit is de getuigenis Gods, welke Hij van Zijn Zoon getuigd heeft. z Joh. 10:25 Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd en gij gelooft het niet. De werken, die Ik doe in den Naam Mijns Vaders, die getuigen van Mij. |
37 aEn de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Zelf van Mij getuigd. Gij hebt noch Zijn stem ooit gehoord, bnoch Zijn gedaante gezien; a Matth. 3:17; 17:5. Mark. 1:11; 9:7. Luk. 3:22; 9:35. Joh. 1:33; 6:27; 8:18. 2 Petr. 1:17. b Ex. 33:20. Deut. 4:12. 1 Tim. 6:16. 1 Joh. 4:12. |
a Matth. 3:17 En zie, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. Matth. 17:5 Terwijl hij nog sprak, zie, een luchtige wolk heeft hen overschaduwd; en zie, een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem. Mark. 1:11 En er geschiedde een stem uit de hemelen: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. Mark. 9:7 En er kwam een wolk die hen overschaduwde, en een stem kwam uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon; hoort Hem. Luk. 3:22 En dat de Heilige Geest op Hem nederdaalde in lichamelijke gedaante gelijk een duif, en dat er een stem geschiedde uit den hemel, zeggende: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen. Luk. 9:35 En er geschiedde een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon; hoort Hem. Joh. 1:33 En ik kende Hem niet; maar Die mij gezonden heeft om te dopen met water, Die had mij gezegd: Op Welken gij den Geest zult zien nederdalen, en op Hem blijven, Deze is het Die met den Heiligen Geest doopt. Joh. 6:27 Werkt niet om de spijze die vergaat, maar om
de spijze die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen ulieden geven zal; want Dezen heeft God de Vader verzegeld. Joh. 8:18 Ik ben het Die van Mijzelven getuig, en de Vader, Die Mij gezonden heeft, getuigt van Mij. 2 Petr. 1:17 Want Hij heeft van God den Vader eer en heerlijkheid ontvangen, als zodanig een stem van de hoogwaardige Heerlijkheid tot Hem gebracht werd: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. b Ex. 33:20 Hij zeide verder: Gij zoudt Mijn aangezicht niet kunnen zien; want Mij zal geen mens zien en leven. Deut. 4:12 Zo sprak de HEERE tot u uit het midden des vuurs; gij hoordet de stem der woorden, maar gij zaagt geen gelijkenis, behalve de stem. 1 Tim. 6:16 Die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont, Denwelken geen mens gezien heeft, noch zien kan; Welken zij eer en eeuwige kracht. Amen. 1 Joh. 4:12 Niemand heeft ooit God aanschouwd; indien wij elkander liefhebben, zo blijft God in ons, en Zijn liefde is in ons volmaakt. |
38 En Zijn Woord hebt gij niet in u blijvende; want gij gelooft Dien niet, Dien Hij gezonden heeft. |
39 cOnderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben, en ddie zijn het die van Mij getuigen. c Jes. 34:16. Luk. 16:29. Hand. 17:11. d Deut. 18:18. Luk. 24:27. Joh. 1:46. |
c Jes. 34:16 Zoekt in het boek des HEEREN en leest; niet één van deze zal er feilen, het een noch het ander zal men missen; want Mijn mond zelf heeft het geboden, en Zijn Geest Zelf zal ze samenbrengen. Luk. 16:29 Abraham zeide tot hem: Zij hebben Mozes en de Profeten; dat zij die horen. Hand. 17:11 En dezen waren edeler dan die te Thessaloníca waren, als die het Woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften, of deze dingen alzo waren. d Deut. 18:18 Een Profeet zal Ik hun verwekken uit het midden hunner broederen, als u; en Ik zal Mijn woorden in Zijn mond geven, en Hij zal tot hen spreken alles wat Ik Hem gebieden zal. Luk. 24:27 En begonnen hebbende van Mozes en van al de Profeten, legde Hij hun uit, in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was. Joh. 1:46 Filippus vond Nathánaël en zeide tot hem: Wij hebben Dien gevonden van Welken Mozes in de Wet geschreven heeft, en de Profeten, namelijk Jezus, den Zoon van Jozef, van Nazareth. |
40 En gij wilt tot Mij niet komen opdat gij het leven moogt hebben. |
41 Ik neem geen eer van mensen; |
42 Maar Ik ken ulieden, dat gij de liefde Gods in uzelven niet hebt. |
43 Ik ben gekomen in den Naam Mijns Vaders, en gij neemt Mij niet aan; zo een ander komt in zijn eigen naam, dien zult gij aannemen. |
44 eHoe kunt gij geloven, gij die eer van elkander neemt, en de eer die van God alleen is, niet zoekt? e Joh. 12:43. |
e Joh. 12:43 Want zij hadden de eer van de mensen lief, meer dan de eer van God. |
45 Meent niet dat Ik u verklagen zal bij den Vader; die u verklaagt is Mozes, op welken gij gehoopt hebt. |
46 Want indien gij Mozes geloofdet, zo zoudt gij Mij geloven; fwant hij heeft van Mij geschreven. f Gen. 3:15; 22:18; 26:4; 28:14. Deut. 18:18. |
f Gen. 3:15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar Zaad; Datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult Het de verzenen vermorzelen. Gen. 22:18 En in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt. Gen. 26:4 En Ik zal uw zaad vermenigvuldigen als de sterren des hemels, en zal uw zaad al deze landen geven; en in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, Gen. 28:14 En uw zaad zal wezen als het stof der aarde, en gij zult uitbreken in menigte, westwaarts en oostwaarts, en noordwaarts en zuidwaarts; en in u en in uw Zaad zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden. Deut. 18:18 Een Profeet zal Ik hun verwekken uit het midden hunner broederen, als u; en Ik zal Mijn woorden in Zijn mond geven, en Hij zal tot hen spreken alles wat Ik Hem gebieden zal. |
47 Maar zo gij zijn Schriften niet gelooft, hoe zult gij Mijn woorden geloven? |