Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Christus gaat wederom naar Jeruzalem op het feest, en geneest aldaar op den sabbat een mens die acht en dertig jaren krank gelegen had, aan het badwater Bethesda. 8 Welke op Christus’ bevel zijn bed wegdraagt, en van de Joden daarover bestraft zijnde, zich beroept op Christus. 16 Waarover de Joden Christus zoeken te doden, als Een Die den sabbat brak en Zichzelven Gode gelijkmaakte. 19 Christus verantwoordt Zijn doen, en betuigt dat Hij Zijn Vader gelijk is in al Zijn werkingen, als daar zijn het leven te geven, 22 Oordelen, 23 Goddelijke eer aannemen, 24 Zalig maken, 25 Opwekken uit de doden. 31 Beroept Zich voorts op de getuigenis van Zijn Vader, 33 Van Johannes, 36 En van Zijn wonderwerken. 38 Bestraft der Joden ongeloof. 39 En wijst hen tot het onderzoeken van de Schriften. 45 Ook zelfs van de Schriften van Mozes. |
De lamme te Bethesda |
1 NA dezen was 1een afeest der Joden, en Jezus ging op naar Jeruzalem. | | 1 Dit schijnt geweest te zijn het paasfeest, gelijk afgeleid wordt uit Joh. 4:35, alzo tussen dien tijd en pascha geen ander feest kwam, en de oogst van pascha begon, Lev. 23:10. Zodat dit het tweede pascha zou zijn na den doop van Christus.  Joh. 4:35 Zegt gijlieden niet: Het zijn nog vier maanden en dan komt de oogst? Zie, Ik zeg u: Heft uw ogen op en aanschouwt de landen; want zij zijn alrede wit om te oogsten. Lev. 23:10 Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Als gij in het land zult gekomen zijn hetwelk Ik u geven zal, en gij zijn oogst zult inoogsten, dan zult gij een garve der eerstelingen van uw oogst tot den priester brengen. |
a Lev. 23:2. Deut. 16:1.  Lev. 23:2 Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: De gezette hoogtijden des HEEREN, dewelke gijlieden uitroepen zult, zullen heilige samenroepingen zijn; deze zijn Mijn gezette hoogtijden. Deut. 16:1 NEEM waar de maand Abib, dat gij den HEERE uw God pascha houdt; want in de maand Abib heeft u de HEERE uw God uit Egypteland uitgevoerd, bij nacht. |
2 En er is te Jeruzalem aan de 2Schaapspoort
3een badwater, hetwelk in het Hebreeuws toegenaamd wordt 4Bethesda, hebbende vijf 5zalen. | | 2 Of: Schapenmarkt; alzo wordt deze plaats genaamd, omdat de schapen, die tot offeranden gebruikt werden, óf daar verkocht, óf door dezelve poort ingebracht werden, als zijnde nabij den tempel. Zie Neh. 3:1, 32; 12:39.  Neh. 3:1 EN
Eljasib, de hogepriester, maakte zich op met zijn broederen, de priesters, en zij bouwden de Schaapspoort; zij heiligden ze en richtten haar deuren op; ja, zij heiligden ze tot aan den toren Mea, tot aan den toren Hanáneël. Neh. 3:32 En tussen de opperzaal van de punt tot de Schaapspoort toe, verbeterden de goudsmeden en de kruideniers. Neh. 12:39 En van boven de poort van Efraïm en boven de Oude poort en boven de Vispoort en den toren Hanáneël en den toren Mea, tot aan de Schaapspoort, en zij bleven staan in de Gevangenpoort. |
3 Of: vijver. Velen menen dat dit de vijver is geweest van welken men leest 2 Kon. 20:20, waarin de offerbeesten schijnen gewassen geweest te zijn, eer zij in den tempel werden gebracht.  2 Kon. 20:20 Het overige nu der geschiedenissen van Hizkía, en al zijn macht, en hoe hij den vijver en den watergang gemaakt heeft, en water in de stad gebracht heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda? |
4 Dat is, een huis der uitstorting, namelijk van wateren, omdat het water door zekere gangen in den vijver geleid werd. Of, gelijk de Syrische overzetting leest, Bethchesda, dat is, een huis der weldadigheid, omdat de zieken hier verzorgd en sommigen door dit bijzondere wonder genezen werden. |
5 Gr. galerijen, panden, dat is, kamers, waarin de zieken waren. |
3 In dezelve lag een grote menigte van kranken, blinden, kreupelen, 6verdorden, wachtende op de roering van het water. | | 6 Namelijk aan enige leden. |
4 Want een engel daalde neder op 7zekeren tijd in dat badwater, en beroerde het water; die dan eerst daarin kwam na de beroering van het water, die werd gezond, van wat ziekte hij ook bevangen was. | | 7 Die nochtans den lieden onbekend was. |
5 En aldaar was een zeker mens die acht en dertig jaren 8krank gelegen had. | | 8 Gr. in krankheid had, dat is, doorgebracht had. |
6 Jezus ziende dezen liggen, en wetende dat hij nu langen tijd gelegen had, zeide tot hem: Wilt gij gezond worden? | | |
7 De kranke antwoordde Hem: Heere, ik heb niet een mens om mij te werpen in het badwater, wanneer het water beroerd wordt; en terwijl ik kom, zo daalt een ander vóór mij neder. | | |
8 Jezus zeide tot hem: bSta op, 9neem uw beddeken op en wandel. | | b Matth. 9:6. Mark. 2:11. Luk. 5:24.  Matth. 9:6 Doch opdat gij moogt weten dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde de zonden te vergeven (toen zeide Hij tot den geraakte): Sta op, neem uw bed op en ga heen naar uw huis. Mark. 2:11 Ik zeg u, sta op en neem uw beddeken op en ga heen naar uw huis. Luk. 5:24 Doch opdat gij moogt weten dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde de zonden te vergeven (zeide Hij tot den geraakte): Ik zeg u, sta op en neem uw beddeken op en ga heen naar uw huis. |
9 Namelijk tot bewijs van Gods genade jegens u, en van uw volkomen genezing door Mij wonderbaarlijk geschied. Anders was het niet geoorloofd zonder nood lasten te dragen op den sabbat, Jer. 17:22, 24, 27. Van dit Griekse woord krabbaton zie Mark. 2:4.  Jer. 17:22 Ook zult gijlieden geen last uitvoeren uit uw huizen op den sabbatdag, noch enig werk doen, maar gij zult den sabbatdag heiligen, gelijk als Ik uw vaderen geboden heb. Jer. 17:24 Het zal dan geschieden indien gij vlijtiglijk naar Mij zult horen, spreekt de HEERE, dat gij geen last door de poorten dezer stad op den sabbatdag inbrengt, en gij den sabbatdag heiligt, dat gij geen werk daarop doet, Jer. 17:27 Maar indien gij naar Mij niet zult horen om den sabbatdag te heiligen, en om geen last te dragen als gij op den sabbatdag door de poorten van Jeruzalem ingaat, zo zal Ik een vuur in haar poorten aansteken, dat de paleizen van Jeruzalem zal verteren, en niet worden uitgeblust. Mark. 2:4 En niet kunnende tot Hem genaken overmits de schare, ontdekten zij het dak waar Hij was; en dat
opengebroken hebbende, lieten zij het beddeken neder waar de geraakte op lag. |
9 En terstond werd de mens gezond, en nam zijn beddeken op en wandelde. cEn het was sabbat op denzelven dag. | | c Joh. 9:14.  Joh. 9:14 En het was sabbat als Jezus het slijk maakte en zijn ogen opende. |
10 De Joden zeiden dan tot dengene die genezen was: dHet is sabbat; het is u niet geoorloofd het beddeken te dragen. | | d Ex. 20:10. Deut. 5:13. Jer. 17:21. Matth. 12:2. Mark. 2:24. Luk. 6:2.  Ex. 20:10 Maar de zevende dag is de sabbat des HEEREN uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is; Deut. 5:13 Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen. Jer. 17:21 Zo zegt de HEERE: Wacht u op uw zielen, en draagt geen last op den sabbatdag, noch brengt in door de poorten van Jeruzalem. Matth. 12:2 En de farizeeën dat ziende, zeiden tot Hem: Zie, Uw discipelen doen wat niet is geoorloofd te doen op den sabbat. Mark. 2:24 En de farizeeën zeiden tot Hem: Zie, waarom doen zij op den sabbatdag wat niet geoorloofd is? Luk. 6:2 En sommigen der farizeeën zeiden tot hen: Waarom doet gij wat niet geoorloofd is te doen op de sabbatten? |
11 Hij antwoordde hun: Die mij gezond gemaakt heeft, Die heeft mij gezegd: Neem uw beddeken op en wandel. | | |
12 Zij vraagden hem dan: Wie is de Mens Die u gezegd heeft: Neem uw beddeken op en wandel? | | |
13 En die gezond gemaakt was, wist niet wie Hij was; want Jezus was 10ontweken, 11alzo er een grote schare in die plaats was. | | 10 Gr. uitgezwommen. |
11 Of: uit de schare, die in die plaats was. |
14 Daarna vond hem Jezus in den tempel en zeide tot hem: Zie, gij zijt gezond geworden; ezondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiede. | | e Matth. 12:45. Joh. 8:11.  Matth. 12:45 Dan gaat hij heen en neemt met zich zeven andere geesten, bozer dan hij zelf, en ingegaan zijnde wonen zij aldaar; en het laatste van denzelven mens wordt erger dan het eerste. Alzo zal het ook met dit boos geslacht zijn. Joh. 8:11 En zij zeide: Niemand, Heere. En Jezus zeide tot haar: Zo veroordeel Ik u ook niet; ga heen en zondig niet meer. |
15 De mens ging heen en boodschapte den Joden dat het Jezus was Die hem gezond gemaakt had. | | |
16 En daarom vervolgden de Joden Jezus en zochten Hem te doden, omdat Hij deze dingen op den sabbat deed. | | |
17 En Jezus antwoordde hun: f12Mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook. | | f Joh. 14:10.  Joh. 14:10 Gelooft gij niet dat Ik in den Vader ben, en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelven niet, maar de Vader, Die in Mij blijft, Dezelve doet de werken. |
12 Christus verantwoordt Zichzelven met het voorbeeld van God, Zijn Vader, alzo de Joden Hem óf hadden tegengeworpen, óf konden tegenwerpen, dat God Zelf op den sabbat van Zijn werken gerust heeft, Gen. 2:2. Ex. 20:11. Namelijk hoewel God gerust heeft van de werken der schepping, dat Hij evenwel nog werkt, ook op sabbatdagen, in het onderhouden en regeren van alle creaturen.  Gen. 2:2 Als nu God op den zevenden dag volbracht had Zijn werk, dat Hij gemaakt had, heeft Hij gerust op den zevenden dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had. Ex. 20:11 Want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee, en alles wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den sabbatdag, en heiligde denzelven. |
18 gDaarom zochten dan de Joden te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen den sabbat 13brak, maar ook zeide dat God Zijn 14eigen Vader was, Zichzelven Gode evengelijk makende. | | g Joh. 7:19.  Joh. 7:19 Heeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u doet de wet. Wat zoekt gij Mij te doden? |
13 Gr. ontbond, namelijk naar hun gevoelen. |
14 Dat is, Zijn natuurlijke Vader, van hetzelfde Wezen en dezelfde macht, gelijk dit de Joden uit Christus’ woorden wel besloten. En alzo wordt ook Christus de eigen Zone Gods genaamd, Rom. 8:32.  Rom. 8:32 Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? |
De Zoon en de Vader |
19 Jezus dan antwoordde en zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, hde Zoon kan niets 15van Zichzelven doen, tenzij Hij den Vader 16dat ziet doen; iwant zo wat 17Die doet, 18hetzelve doet ook de Zoon desgelijks. | | h vers 30. Joh. 8:38; 9:4.  vers 30 Ik kan van Mijzelven niets doen. Gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en Mijn oordeel is rechtvaardig; want Ik zoek niet Mijn wil, maar den wil des Vaders, Die Mij gezonden heeft. Joh. 8:38 Ik spreek wat Ik bij Mijn Vader gezien heb; gij doet dan ook wat gij bij uw vader gezien hebt. Joh. 9:4 Ik moet werken de werken Desgenen Die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; de nacht komt, wanneer niemand werken kan. |
15 Namelijk zonder des Vaders macht en wil, die Hij met den Vader gemeen heeft, Joh. 10:30, zodat, gelijk de Vader alles werkt door den Zoon, alzo ook de Zoon niet werkt dan van den Vader door dezelfde kracht.  |
16 Gr. iets, dat is, hetzelve. |
i Jes. 54:5. Joh. 10:30; 14:9; 17:5.  Jes. 54:5 Want uw Maker is uw Man, HEERE der heirscharen is Zijn Naam; en de Heilige Israëls is uw Verlosser; Hij zal de God des gansen aardbodems genoemd worden. Joh. 10:30 Ik en de Vader zijn één. Joh. 14:9 Jezus zeide tot hem: Ben Ik zo langen tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons den Vader? Joh. 17:5 En nu, verheerlijk Mij, Gij Vader, bij Uzelven, met de heerlijkheid die Ik bij U had eer de wereld was. |
17 Namelijk de Vader. |
18 Dat is, hetzelfde werk, en door dezelfde Goddelijke kracht, Joh. 1:3. Kol. 1:16. Hebr. 1:3.  Joh. 1:3 Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt dat gemaakt is. Kol. 1:16 Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten: alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; Hebr. 1:3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechter hand der Majesteit in de hoogste hemelen, |
20 Want de Vader heeft den Zoon lief, en 19ktoont Hem alles wat Hij doet; en Hij zal Hem 20groter werken tonen dan 21deze, 22opdat gij u verwondert. | | 19 Dat is, maakt den Zoon al Zijn werken gemeen, zodat de Vader alles door den Zoon werkt als door een Medewerker met den Vader, gelijk uit het volgende blijkt. |
k Joh. 1:2; 3:35; 7:16; 8:28; 14:24.  Joh. 1:2 Dit was in den beginne bij God. Joh. 3:35 De Vader heeft den Zoon lief, en heeft alle dingen in Zijn hand gegeven. Joh. 7:16 Jezus antwoordde hun en zeide: Mijn leer is Mijne niet, maar Desgenen Die Mij gezonden heeft. Joh. 8:28 Jezus dan zeide tot hen: Wanneer gij den Zoon des mensen zult verhoogd hebben, dan zult gij verstaan dat Ik Die ben, en dat Ik van Mijzelven niets doe; maar deze dingen spreek Ik, gelijk Mijn Vader Mij geleerd heeft. Joh. 14:24 Die Mij niet liefheeft, die bewaart Mijn woorden niet; en het Woord dat gijlieden hoort, is het Mijne niet, maar des Vaders, Die Mij gezonden heeft. |
20 Namelijk die daarna verhaald worden vss. 21, 22.  vers 21 Want gelijk de Vader de doden opwekt en levend maakt, alzo maakt ook de Zoon levend die Hij wil. vers 22 Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft al het oordeel den Zoon gegeven, |
21 Namelijk deze en dergelijke genezingen. |
22 Of: zodat gij u verwonderen zult. |
21 Want gelijk de Vader de doden opwekt en levend maakt, alzo maakt ook de Zoon levend die Hij wil. | | |
22 Want ook de Vader 23oordeelt niemand, lmaar heeft al het oordeel den Zoon gegeven, | | 23 Namelijk alleen, zonder den Zoon; maar oordeelt en regeert alles door den Zoon, Joh. 3:35; 17:2.  Joh. 3:35 De Vader heeft den Zoon lief, en heeft alle dingen in Zijn hand gegeven. Joh. 17:2 Gelijkerwijs Gij Hem macht gegeven hebt over alle vlees, opdat al wat Gij Hem gegeven hebt, Hij hun het eeuwige leven geve. |
l Matth. 11:27. Joh. 3:35.  Matth. 11:27 Alle dingen zijn Mij overgegeven van Mijn Vader; en niemand kent den Zoon dan de Vader, noch iemand kent den Vader dan de Zoon en dien het de Zoon wil openbaren. Joh. 3:35 De Vader heeft den Zoon lief, en heeft alle dingen in Zijn hand gegeven. |
23 Opdat zij allen den Zoon eren, gelijk zij den Vader eren. mDie den Zoon niet eert, eert den Vader niet, Die Hem gezonden heeft. | | m 1 Joh. 2:23.  1 Joh. 2:23 Een iegelijk die den Zoon loochent, heeft ook den Vader niet. |
24 nVoorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn woord hoort, en gelooft Hem Die Mij gezonden heeft, die 24heeft het eeuwige leven, en okomt niet in 25de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven. | | n Joh. 3:18; 6:40, 47; 8:51.  Joh. 3:18 Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is alrede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in den Naam van den eniggeboren Zone Gods. Joh. 6:40 En dit is de wil Desgenen Die Mij gezonden heeft, dat een iegelijk die den Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Joh. 6:47 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven. Joh. 8:51 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand Mijn woord zal bewaard hebben, die zal den dood niet zien in der eeuwigheid. |
24 Dat is, heeft daarvan het beginsel en de vaste zekerheid, Rom. 8:24. Ef. 2:6. 1 Joh. 3:2.  Rom. 8:24 Want wij zijn in hope zalig geworden. De hoop nu die gezien wordt, is geen hoop; want hetgeen iemand ziet, waarom zal hij het ook hopen? Ef. 2:6 En heeft ons medeopgewekt, en heeft ons medegezet in den hemel in Christus Jezus; 1 Joh. 3:2 Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. |
o Luk. 23:43.  Luk. 23:43 En Jezus zeide tot hem: Voorwaar zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn. |
25 Gr. oordeel, dat is, veroordeling. |
25 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: 26De ure komt en is nu, pwanneer 27de doden zullen horen de stem des Zoons Gods, en die ze 28gehoord hebben, zullen 29leven. | | 26 Dat is, de tijd, namelijk dat de mensen in meerdere menigte en met grotere kracht door de predicatie des Evangelies uit den dood der zonden tot een geestelijk leven zullen opgewekt worden. |
p Ef. 2:1, 5. 1 Tim. 5:6.  Ef. 2:1 EN u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden, Ef. 2:5 Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons
levend gemaakt met Christus (uit genade zijt gij zalig geworden), 1 Tim. 5:6 Maar die haar wellust volgt, die is levend gestorven. |
27 Dat is, die geestelijk dood zijn door de misdaden en zonden, Ef. 2:1, 5.  Ef. 2:1 EN u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden, Ef. 2:5 Ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons
levend gemaakt met Christus (uit genade zijt gij zalig geworden), |
28 Namelijk alzo dat zij die ook door het geloof hebben aangenomen, Joh. 1:12.  Joh. 1:12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; |
29 Dat is, een nieuw geestelijk leven krijgen, hetwelk genaamd wordt de eerste opstanding, Openb. 20:6. Zie van dit geestelijke leven Rom. 6:4. Gal. 2:20.  Openb. 20:6 Zalig en heilig is hij die deel heeft in de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en Christus zijn, en zij zullen met Hem als koningen heersen duizend jaren. Rom. 6:4 Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwheid des levens wandelen zouden. Gal. 2:20 Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch
niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft. |
26 Want gelijk de Vader 30het leven heeft in Zichzelven, alzo heeft Hij ook den Zoon 31gegeven het leven te hebben in Zichzelven; | | 30 Dat is, het Goddelijk Wezen, Hetwelk in Zichzelven het Leven is, en een Oorzaak en een Fontein des levens in allen. Zie Ps. 36:10.  Ps. 36:10 Want bij U is de fontein des levens; in Uw licht zien wij het licht. |
31 Namelijk hetzelfde Goddelijk Wezen door de eeuwige geboorte uit den Vader, Ps. 2:7. Micha 5:1.  Ps. 2:7 Ik zal van het besluit verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Micha 5:1 EN gij Bethlehem Efratha, zijt gij klein om te wezen onder de duizenden van Juda? Uit u zal Mij voortkomen Die een Heerser zal zijn in Israël en Wiens uitgangen zijn vanouds, van de dagen der eeuwigheid. |
27 En heeft Hem macht gegeven ook 32gericht te houden, 33omdat Hij des mensen Zoon is. | | 32 Gr. oordeel te doen, dat is, om alles te regeren met macht van leven en dood, en voornamelijk ten uitersten dage, Matth. 28:18. Rom. 14:9. Openb. 1:18.  Matth. 28:18 En Jezus bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Rom. 14:9 Want daartoe is Christus ook gestorven en opgestaan en weder levend geworden, opdat Hij beide over doden en levenden heersen zou. Openb. 1:18 En Die leef, en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods. |
33 Dat is, omdat Hij in enigheid Zijns Persoons de menselijke natuur aangenomen hebbende, van God tot een Middelaar en Rechter is gesteld, en hetzelve ambt ook als Mens zal uitrichten, Dan. 7:13. Joh. 17:2. Hand. 10:42; 17:31.  Dan. 7:13 Verder
zag ik in de nachtgezichten, en zie, er kwam Een met de wolken des hemels, als eens mensen Zoon, en Hij kwam tot den Oude van dagen, en zij deden Hem voor Denzelven naderen. Joh. 17:2 Gelijkerwijs Gij Hem macht gegeven hebt over alle vlees, opdat al wat Gij Hem gegeven hebt, Hij hun het eeuwige leven geve. Hand. 10:42 En heeft ons geboden den volke te prediken, en te betuigen dat Hij is Degene Die van God verordineerd is tot een Rechter van levenden en doden. Hand. 17:31 Daarom dat Hij een dag gesteld heeft, op welken Hij den aardbodem rechtvaardiglijk zal oordelen door een Man Dien Hij daartoe geordineerd heeft, verzekering daarvan doende aan allen, dewijl Hij Hem uit de doden opgewekt heeft. |
28 34Verwondert u daar niet over; want de ure 35komt qin welke allen die in de graven zijn, 36Zijn stem zullen horen, | | 34 Namelijk alsof Ik Mij al te grote dingen zou toeschrijven. Want Ik zal nog groter dingen doen, namelijk alle doden opwekken, gelijk volgt. |
35 Dat is, zal komen. |
q 1 Thess. 4:16.  1 Thess. 4:16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; |
36 Van deze stem zie 1 Kor. 15:52. 1 Thess. 4:16.  1 Kor. 15:52 In een punt des tijds, in een ogenblik, met de laatste bazuin; want de bazuin zal slaan, en de doden zullen onverderfelijk opgewekt worden, en wij zullen veranderd worden. 1 Thess. 4:16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; |
29 rEn zullen uitgaan: 37die het goede gedaan hebben, tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding 38der verdoemenis. | | r Dan. 12:2. Matth. 25:34, 46.  Dan. 12:2 En velen van hen die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden en tot eeuwige afgrijzing. Matth. 25:34 Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen die tot Zijn rechter hand zijn: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld. Matth. 25:46 En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn; maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven. |
37 Zie hiervan Matth. 25:46.  Matth. 25:46 En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn; maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven. |
38 Gr. des oordeels. |
30 Ik kan 39van Mijzelven niets doen. Gelijk Ik 40hoor, oordeel Ik, en Mijn oordeel is rechtvaardig; swant Ik zoek niet Mijn wil, maar den wil des Vaders, Die Mij gezonden heeft. | | 39 Dat is, zonder de macht en den wil des Vaders, die Ik met Hem gemeen heb, gelijk ook het gehele Goddelijk Wezen. |
40 Namelijk van den Vader, dat is, zo Mij de Vader voorgaat en beveelt. |
s Joh. 6:38.  Joh. 6:38 Want Ik ben uit den hemel nedergedaald, niet opdat Ik Mijn wil zou doen, maar den wil Desgenen Die Mij gezonden heeft. |
31 tIndien 41Ik van Mijzelven getuig, Mijn getuigenis is 42niet waarachtig. | | t Joh. 8:14.  Joh. 8:14 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Hoewel Ik van Mijzelven getuig, zo is nochtans Mijn getuigenis waarachtig; want Ik weet vanwaar Ik gekomen ben en waar Ik heen ga; maar gijlieden weet niet vanwaar Ik kom en waar Ik heen ga. |
41 Namelijk alleen. |
42 Dat is, gij zoudt daaraan kunnen twijfelen. Want anderszins is Christus’ getuigenis in zichzelve altijd waarachtig en aannemelijk. Zie Joh. 8:14.  Joh. 8:14 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Hoewel Ik van Mijzelven getuig, zo is nochtans Mijn getuigenis waarachtig; want Ik weet vanwaar Ik gekomen ben en waar Ik heen ga; maar gijlieden weet niet vanwaar Ik kom en waar Ik heen ga. |
32 Er vis 43een Ander Die van Mij getuigt, en Ik weet dat de getuigenis welke Hij van Mij getuigt, waarachtig is. | | v Jes. 42:1. Matth. 3:17; 17:5.  Jes. 42:1 ZIE, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft. Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven, Hij zal het recht den heidenen voortbrengen. Matth. 3:17 En zie, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. Matth. 17:5 Terwijl hij nog sprak, zie, een luchtige wolk heeft hen overschaduwd; en zie, een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem. |
43 Namelijk Mijn Vader. Zie vers 37.  vers 37 En de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Zelf van Mij getuigd. Gij hebt noch Zijn stem ooit gehoord, noch Zijn gedaante gezien; |
33 xGijlieden hebt tot Johannes gezonden, en hij heeft 44der waarheid getuigenis gegeven. | | x Joh. 1:15, 19, 27.  Joh. 1:15 Johannes getuigt van Hem en heeft geroepen, zeggende: Deze was het van Welken ik zeide: Die na mij komt, is vóór mij geworden, want Hij was eer dan ik. Joh. 1:19 En dit is de getuigenis van Johannes, toen de Joden enige priesters en Levieten afzonden van Jeruzalem, opdat zij hem zouden vragen: Wie zijt gij? Joh. 1:27 Dezelve is het Die na mij komt, Welke vóór mij geworden is, Wien ik niet waardig ben dat ik Zijn schoenriem zou ontbinden. |
44 Namelijk van Mij. |
34 Doch Ik neem geen getuigenis 45van een mens; maar dit zeg Ik 46opdat gijlieden zoudt behouden worden. | | 45 Namelijk alsof Ik het voor Mij van node had. |
46 Namelijk zo gij Johannes’ getuigenis gelooft. |
35 Hij was een brandende en 47lichtende kaars; en gij hebt ulieden voor een 48korten tijd 49in zijn licht willen verheugen. | | 47 Of: schijnende, namelijk met leer en leven. |
48 Gr. ure, dat is, een korten tijd. |
49 Dat is, zijn leer met vreugde willen aannemen. |
36 yMaar Ik heb een getuigenis meerder dan die van Johannes; zwant 50de werken die Mij de Vader gegeven heeft om die te volbrengen, dezelve werken die Ik doe, getuigen van Mij, dat Mij de Vader gezonden heeft. | | y 1 Joh. 5:9.  1 Joh. 5:9 Indien wij de getuigenis der mensen aannemen, de getuigenis Gods is meerder; want dit is de getuigenis Gods, welke Hij van Zijn Zoon getuigd heeft. |
z Joh. 10:25.  Joh. 10:25 Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd en gij gelooft het niet. De werken, die Ik doe in den Naam Mijns Vaders, die getuigen van Mij. |
50 Dat is, wonderwerken, gelijk Joh. 10:37.  Joh. 10:37 Indien Ik niet doe de werken Mijns Vaders, zo gelooft Mij niet; |
37 aEn de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Zelf van Mij 51getuigd. 52Gij hebt noch Zijn stem ooit gehoord, bnoch Zijn gedaante gezien; | | a Matth. 3:17; 17:5. Mark. 1:11; 9:7. Luk. 3:22; 9:35. Joh. 1:33; 6:27; 8:18. 2 Petr. 1:17.  Matth. 3:17 En zie, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. Matth. 17:5 Terwijl hij nog sprak, zie, een luchtige wolk heeft hen overschaduwd; en zie, een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem. Mark. 1:11 En er geschiedde een stem uit de hemelen: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. Mark. 9:7 En er kwam een wolk die hen overschaduwde, en een stem kwam uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon; hoort Hem. Luk. 3:22 En dat de Heilige Geest op Hem nederdaalde in lichamelijke gedaante gelijk een duif, en dat er een stem geschiedde uit den hemel, zeggende: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen. Luk. 9:35 En er geschiedde een stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon; hoort Hem. Joh. 1:33 En ik kende Hem niet; maar Die mij gezonden heeft om te dopen met water, Die had mij gezegd: Op Welken gij den Geest zult zien nederdalen, en op Hem blijven, Deze is het Die met den Heiligen Geest doopt. Joh. 6:27 Werkt niet om de spijze die vergaat, maar om
de spijze die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen ulieden geven zal; want Dezen heeft God de Vader verzegeld. Joh. 8:18 Ik ben het Die van Mijzelven getuig, en de Vader, Die Mij gezonden heeft, getuigt van Mij. 2 Petr. 1:17 Want Hij heeft van God den Vader eer en heerlijkheid ontvangen, als zodanig een stem van de hoogwaardige Heerlijkheid tot Hem gebracht werd: Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. |
51 Namelijk als Ik van Johannes gedoopt werd. Zie Matth. 3:17.  Matth. 3:17 En zie, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb. |
52 Dat is, al is het dat gij daarvan zeer roemt, dat uw vaders Gods stem gehoord en Hem in enige openbaringen gezien hebben, nochtans toont gij metterdaad dat gij Hem noch gehoord noch gezien hebt, dat is, dat gij geen ware kennis van Hem en Zijn woord hebt, overmits gij in Mij, Zijn Zoon, niet gelooft. |
b Ex. 33:20. Deut. 4:12. 1 Tim. 6:16. 1 Joh. 4:12.  Ex. 33:20 Hij zeide verder: Gij zoudt Mijn aangezicht niet kunnen zien; want Mij zal geen mens zien en leven. Deut. 4:12 Zo sprak de HEERE tot u uit het midden des vuurs; gij hoordet de stem der woorden, maar gij zaagt geen gelijkenis, behalve de stem. 1 Tim. 6:16 Die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont, Denwelken geen mens gezien heeft, noch zien kan; Welken zij eer en eeuwige kracht. Amen. 1 Joh. 4:12 Niemand heeft ooit God aanschouwd; indien wij elkander liefhebben, zo blijft God in ons, en Zijn liefde is in ons volmaakt. |
38 En Zijn Woord hebt gij niet in u blijvende; want gij gelooft Dien niet, Dien Hij gezonden heeft. | | |
39 53cOnderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve 54het eeuwige leven te hebben, en ddie zijn het die van Mij getuigen. | | 53 Of: Gij onderzoekt. |
c Jes. 34:16. Luk. 16:29. Hand. 17:11.  Jes. 34:16 Zoekt in het boek des HEEREN en leest; niet één van deze zal er feilen, het een noch het ander zal men missen; want Mijn mond zelf heeft het geboden, en Zijn Geest Zelf zal ze samenbrengen. Luk. 16:29 Abraham zeide tot hem: Zij hebben Mozes en de Profeten; dat zij die horen. Hand. 17:11 En dezen waren edeler dan die te Thessaloníca waren, als die het Woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften, of deze dingen alzo waren. |
54 Dat is, dat de weg om het eeuwige leven te verkrijgen in dezelve geleerd en aangewezen wordt, welke een goede mening was. |
d Deut. 18:18. Luk. 24:27. Joh. 1:46.  Deut. 18:18 Een Profeet zal Ik hun verwekken uit het midden hunner broederen, als u; en Ik zal Mijn woorden in Zijn mond geven, en Hij zal tot hen spreken alles wat Ik Hem gebieden zal. Luk. 24:27 En begonnen hebbende van Mozes en van al de Profeten, legde Hij hun uit, in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was. Joh. 1:46 Filippus vond Nathánaël en zeide tot hem: Wij hebben Dien gevonden van Welken Mozes in de Wet geschreven heeft, en de Profeten, namelijk Jezus, den Zoon van Jozef, van Nazareth. |
40 En gij wilt 55tot Mij niet komen opdat gij het leven moogt hebben. | | 55 Dat is, in Mij niet geloven. |
41 Ik neem geen 56eer van mensen; | | 56 Gr. heerlijkheid, dat is, Ik zeg dit niet uit eergierigheid, maar tot de eer Mijns Vaders en tot uw zaligheid. |
42 Maar Ik ken ulieden, dat gij de liefde Gods in uzelven niet hebt. | | |
43 Ik ben gekomen 57in den Naam Mijns Vaders, en gij neemt Mij niet aan; zo 58een ander komt 59in zijn eigen naam, dien zult gij aannemen. | | 57 Dat is, van den Vader gesteld en gezonden. |
58 Namelijk valse leraar, of valse christus. Zie Matth. 24:5, 24. Hand. 5:36.  Matth. 24:5 Want velen zullen komen onder Mijn Naam, zeggende: Ik ben de Christus; en zij zullen velen verleiden. Matth. 24:24 Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zullen grote tekenen en wonderheden doen, alzo dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden. Hand. 5:36 Want vóór deze dagen stond Theudas op, zeggende dat hij wat was, dien een getal van omtrent vierhonderd mannen aanhing; welke is omgebracht, en allen die hem gehoor gaven, zijn verstrooid en tot niet geworden. |
59 Dat is, vanzelf zich opwerpende, zonder van God gezonden te zijn. |
44 eHoe kunt gij geloven, gij die eer van elkander 60neemt, en de eer die 61van God alleen is, niet zoekt? | | e Joh. 12:43.  Joh. 12:43 Want zij hadden de eer van de mensen lief, meer dan de eer van God. |
60 Dat is, zoekt. |
61 Of: van den enigen God, namelijk dat gij door het ware geloof Zijn kinderen en erfgenamen moogt worden, Joh. 1:12.  Joh. 1:12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; |
45 Meent niet dat Ik u 62verklagen zal bij den Vader; die u verklaagt is 63Mozes, 64op welken gij gehoopt hebt. | | 62 Of: beschuldigen, dat is, dat Ik u zal behoeven te beschuldigen. |
63 Of: daar is een die u verklaagt, namelijk Mozes, dat is, de Schriften van Mozes, Luk. 16:29.  Luk. 16:29 Abraham zeide tot hem: Zij hebben Mozes en de Profeten; dat zij die horen. |
64 Dat is, in welke Schriften gij vertrouwt het eeuwige leven te vinden. Zie vers 39.  vers 39 Onderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben, en die zijn het die van Mij getuigen. |
46 Want indien gij Mozes geloofdet, zo zoudt gij Mij geloven; fwant hij heeft van Mij geschreven. | | f Gen. 3:15; 22:18; 26:4; 28:14. Deut. 18:18.  Gen. 3:15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar Zaad; Datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult Het de verzenen vermorzelen. Gen. 22:18 En in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt. Gen. 26:4 En Ik zal uw zaad vermenigvuldigen als de sterren des hemels, en zal uw zaad al deze landen geven; en in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, Gen. 28:14 En uw zaad zal wezen als het stof der aarde, en gij zult uitbreken in menigte, westwaarts en oostwaarts, en noordwaarts en zuidwaarts; en in u en in uw Zaad zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden. Deut. 18:18 Een Profeet zal Ik hun verwekken uit het midden hunner broederen, als u; en Ik zal Mijn woorden in Zijn mond geven, en Hij zal tot hen spreken alles wat Ik Hem gebieden zal. |
47 Maar zo gij 65zijn Schriften niet gelooft, hoe zult gij Mijn 66woorden geloven? | | 65 Namelijk die gij zo hoogacht. |
66 Namelijk die gij zo weinig acht. |