Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 ALS dan de Heere verstond, dat de farizeeën gehoord hadden dat Jezus meer discipelen maakte en doopte dan Johannes |
2 (Hoewel Jezus Zelf niet doopte, maar Zijn discipelen), |
3 Zo verliet Hij Judéa en ging wederom heen naar Galiléa. |
4 En Hij moest door Samaría gaan. |
5 Hij kwam dan in een stad van Samaría, genaamd Sichar, nabij het stuk land hetwelk Jakob zijn zoon Jozef gaf. |
6 En aldaar was de fontein Jakobs. Jezus dan vermoeid zijnde van de reis, zat alzo neder nevens de fontein. Het was omtrent de zesde ure. |
7 Er kwam een vrouw uit Samaría om water te putten. Jezus zeide tot haar: Geef Mij te drinken. |
8 (Want Zijn discipelen waren heengegaan in de stad, opdat zij zouden spijze kopen.) |
9 Zo zeide dan de Samaritaanse vrouw tot Hem: Hoe begeert Gij, Die een Jood zijt, van mij te drinken, die een Samaritaanse vrouw ben? Want de Joden houden geen gemeenschap met de Samaritanen. |
10 Jezus antwoordde en zeide tot haar: Indien gij de Gave Gods kendet, en wie Hij is Die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt gij van Hem hebben begeerd, en Hij zou u levend water gegeven hebben. |
11 De vrouw zeide tot Hem: Heere, Gij hebt niets om mede te putten, en de put is diep; vanwaar hebt Gij dan het levende water? |
12 Zijt Gij meerder dan onze vader Jakob, die ons den put gegeven heeft? En hij zelf heeft daaruit gedronken, en zijn kinderen en zijn vee. |
13 Jezus antwoordde en zeide tot haar: Eenieder die van dit water drinkt, zal wederom dorsten; |
14 Maar zo wie gedronken zal hebben van het water dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven. |
15 De vrouw zeide tot Hem: Heere, geef mij dat water, opdat mij niet dorste, en ik hier niet moet komen om te putten. |
16 Jezus zeide tot haar: Ga heen, roep uw man en kom hier. |
17 De vrouw antwoordde en zeide: Ik heb geen man. Jezus zeide tot haar: Gij hebt wel gezegd: Ik heb geen man. |
18 Want gij hebt vijf mannen gehad, en dien gij nu hebt, is uw man niet; dat hebt gij met waarheid gezegd. |
19 De vrouw zeide tot Hem: Heere, ik zie dat Gij een profeet zijt. |
20 Onze vaders hebben op dezen berg aangebeden, en gijlieden zegt dat te Jeruzalem de plaats is waar men moet aanbidden. |
21 Jezus zeide tot haar: Vrouw, geloof Mij, de ure komt wanneer gijlieden noch op dezen berg, noch te Jeruzalem den Vader zult aanbidden. |
22 Gijlieden aanbidt wat gij niet weet; wij aanbidden wat wij weten; want de Zaligheid is uit de Joden; |
23 Maar de ure komt en is nu, wanneer de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid; want de Vader zoekt ook dezulken die Hem alzo aanbidden. |
24 God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid. |
25 De vrouw zeide tot Hem: Ik weet dat de Messías komt (Die genaamd wordt Christus); wanneer Die zal gekomen zijn, zo zal Hij ons alle dingen verkondigen. |
26 Jezus zeide tot haar: Ik ben het, Die met u spreek. |
27 En daarop kwamen Zijn discipelen en verwonderden zich dat Hij met een vrouw sprak. Nochtans zeide niemand: Wat vraagt Gij? of: Wat spreekt Gij met haar? |
28 Zo verliet de vrouw dan haar watervat, en ging heen in de stad en zeide tot de lieden: |
29 Komt, ziet een Mens Die mij gezegd heeft alles wat ik gedaan heb; is Deze niet de Christus? |
30 Zij dan gingen uit de stad en kwamen tot Hem. |
31 En ondertussen baden Hem de discipelen, zeggende: Rabbi, eet. |
32 Maar Hij zeide tot hen: Ik heb een spijze om te eten, die gij niet weet. |
33 Zo zeiden dan de discipelen tegen elkander: Heeft Hem iemand te eten gebracht? |
34 Jezus zeide tot hen: Mijn spijze is dat Ik doe den wil Desgenen Die Mij gezonden heeft, en Zijn werk volbreng. |
35 Zegt gijlieden niet: Het zijn nog vier maanden en dan komt de oogst? Zie, Ik zeg u: Heft uw ogen op en aanschouwt de landen; want zij zijn alrede wit om te oogsten. |
36 En die maait, ontvangt loon, en vergadert vrucht ten eeuwigen leven, opdat zich tezamen verblijde, beide die zaait en die maait. |
37 Want hierin is de spreuk waarachtig: Een ander is het die zaait, en een ander die maait. |
38 Ik heb u uitgezonden om te maaien hetgeen gij niet bearbeid hebt; anderen hebben het bearbeid, en gij zijt tot hun arbeid ingegaan. |
39 En velen der Samaritanen uit die stad geloofden in Hem, om het woord der vrouw, die getuigde: Hij heeft mij gezegd alles wat ik gedaan heb. |
40 Als dan de Samaritanen tot Hem gekomen waren, baden zij Hem dat Hij bij hen bleef; en Hij bleef aldaar twee dagen. |
41 En er geloofden er veel meer om Zijns woords wil, |
42 En zeiden tot de vrouw: Wij geloven niet meer om uws zeggens wil; want wij zelven hebben Hem gehoord, en weten dat Deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld. |
43 En na de twee dagen ging Hij vandaar, en ging heen naar Galiléa. |
44 Want Jezus heeft Zelf getuigd dat een profeet in zijn eigen vaderland geen eer heeft. |
45 Als Hij dan in Galiléa kwam, ontvingen Hem de Galileeërs, gezien hebbende al de dingen die Hij te Jeruzalem op het feest gedaan had; want ook zij waren tot het feest gegaan. |
46 Zo kwam dan Jezus wederom te Kana in Galiléa, waar Hij het water wijn gemaakt had. En er was een zeker koninklijk hoveling, wiens zoon krank was, te Kapérnaüm. |
47 Deze gehoord hebbende dat Jezus uit Judéa in Galiléa kwam, ging tot Hem en bad Hem dat Hij afkwame en zijn zoon gezond maakte; want hij lag op zijn sterven. |
48 Jezus dan zeide tot hem: Tenzij dat gijlieden tekenen en wonderen ziet, zo zult gij niet geloven. |
49 De koninklijke hoveling zeide tot Hem: Heere, kom af, eer mijn kind sterft. |
50 Jezus zeide tot hem: Ga heen, uw zoon leeft. En de mens geloofde het woord dat Jezus tot hem zeide, en ging heen. |
51 En als hij nu afging, kwamen hem zijn dienstknechten tegemoet en boodschapten, zeggende: Uw kind leeft. |
52 Zo vraagde hij dan van hen de ure in welke het beter met hem geworden was; en zij zeiden tot hem: Gisteren te zeven ure verliet hem de koorts. |
53 De vader bekende dan, dat het op dezelve ure was in dewelke Jezus tot hem gezegd had: Uw zoon leeft. En hij geloofde zelf en zijn gehele huis. |
54 Dit tweede teken heeft Jezus wederom gedaan, als Hij uit Judéa in Galiléa gekomen was. |