Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Christus onderwijst Nicodemus van de noodzakelijkheid en manier der wedergeboorte. 9 Bestraffende in dezen zijn onwetendheid. 14 Leert door het voorbeeld van de metalen slang, dat Hij moest verhoogd worden, om allen die in Hem geloven, zalig te maken. 18 En dat degenen die in Hem niet geloven, verdoemd worden. 22 Christus en Johannes dopen op één tijd. 25 Johannes’ discipelen nemen kwalijk dat Christus meer toeloop had. 27 Waaruit Johannes oorzaak neemt om hen te onderrichten van het onderscheid tussen hem en Christus, Wiens waardigheid hij aanwijst. 36 En wat zij van Christus te verwachten hebben die in Hem geloven, en die niet geloven. |
Het gesprek met Nicodémus |
1 EN er was een mens uit de farizeeën, wiens naam was aNicodémus, 1een overste der Joden. | | a Joh. 19:39.  Joh. 19:39 En Nicodémus kwam ook (die des nachts tot Jezus eerst gekomen was), brengende een mengsel van mirre en aloë, omtrent honderd ponden gewicht. |
1 Dat is, een uit den Raad der Joden. Zie Joh. 7:48, 50.  Joh. 7:48 Heeft iemand uit de oversten in Hem geloofd, of uit de farizeeën? Joh. 7:50 Nicodémus zeide tot hen, welke des nachts tot Hem gekomen was, zijnde een uit hen: |
2 bDeze kwam 2des nachts tot Jezus, en zeide tot Hem: Rabbi, wij weten dat Gij zijt een Leraar van God gekomen; want cniemand kan deze tekenen doen die Gij doet, dzo God met hem niet is. | | b Joh. 7:50; 19:39.  Joh. 7:50 Nicodémus zeide tot hen, welke des nachts tot Hem gekomen was, zijnde een uit hen: Joh. 19:39 En Nicodémus kwam ook (die des nachts tot Jezus eerst gekomen was), brengende een mengsel van mirre en aloë, omtrent honderd ponden gewicht. |
2 Namelijk uit vrees der Joden, en van uit de synagoge geworpen te worden. Zie Joh. 9:22; 12:42; 19:38.  Joh. 9:22 Dit zeiden zijn ouders omdat zij de Joden vreesden. Want de Joden hadden alrede tezamen een besluit gemaakt, zo iemand Hem beleed Christus te zijn, dat die uit de synagoge zou geworpen worden. Joh. 12:42 Nochtans geloofden ook zelfs velen uit de oversten in Hem; maar om der farizeeën wil beleden zij het niet, opdat zij uit de synagoge niet zouden geworpen worden. Joh. 19:38 En daarna Jozef van Arimathéa (die een discipel van Jezus was, maar bedekt om de vreze der Joden), bad Pilatus dat hij mocht het lichaam van Jezus wegnemen; en Pilatus liet het toe. Hij dan ging en nam het lichaam van Jezus weg. |
c Joh. 9:16, 33.  Joh. 9:16 Sommigen dan uit de farizeeën zeiden: Deze Mens is van God niet, want Hij houdt den sabbat niet. Anderen zeiden: Hoe kan een mens die
een zondaar is, zulke tekenen doen? En er was tweedracht onder hen. Joh. 9:33 Indien Deze van God niet ware, Hij zou niets kunnen doen. |
d Hand. 10:38.  Hand. 10:38 Belangende Jezus van Nazareth, hoe Hem God gezalfd heeft met den Heiligen Geest en met kracht; Welke het land doorgegaan is, goeddoende, en genezende allen die van den duivel overweldigd waren; want God was met Hem. |
3 Jezus 3antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, tenzij dat iemand 4wederom 5geboren wordt, hij kan het Koninkrijk Gods 6niet zien. | | 3 Namelijk óf op de vraag van Nicodemus van het middel om zalig te worden, die hier niet uitgedrukt is; óf op zijn begeerte om dit te weten, hoewel hij zulks nog niet had geopenbaard. |
4 Of: van boven, of: opnieuw. |
5 Dat is, door den Heiligen Geest van de aangeboren verdorvenheid verlost, en tot een nieuw geestelijk leven vernieuwd wordt. Zie Joh. 1:13. Rom. 12:2.  Joh. 1:13 Welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vleses, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn. Rom. 12:2 En wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven welke de goede en welbehagende en volmaakte wil van God is. |
6 Dat is, in hetzelve niet ingaan, gelijk vers 5, dat is, de eeuwige zaligheid niet deelachtig worden. Zie de aantt. op vers 36.  vers 5 Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan. vers 36 (kt.) Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. |
4 Nicodémus zeide tot Hem: Hoe kan een mens geboren worden, nu oud zijnde? Kan hij ook andermaal in zijner moeders buik ingaan en geboren worden? | | |
5 Jezus antwoordde: 7Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, ezo iemand niet geboren wordt uit 8water en Geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan. | | 7 Gr. Amen, amen. Zie van dit woord Matth. 6:13.  Matth. 6:13 En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze. Want Uw is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, in der eeuwigheid. Amen. |
e Tit. 3:5.  Tit. 3:5 Heeft Hij ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes; |
8 Dat is, door de kracht des Heiligen Geestes niet gereinigd wordt van de zonde, gelijk de uiterlijke onreinheden door water afgewassen worden, Ez. 36:25. Zie dergelijke manier van spreken Matth. 3:11.  Ez. 36:25 Dan zal Ik rein water op u sprengen en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. Matth. 3:11 Ik doop u wel met water tot bekering; maar Die na mij komt, is sterker dan ik, Wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen; Die zal u met den Heiligen Geest en met vuur dopen; |
6 fHetgeen 9uit het vlees geboren is, dat is 10vlees; en hetgeen uit den Geest geboren is, dat is 11geest. | | f Rom. 8:5.  Rom. 8:5 Want die naar het vlees zijn, bedenken wat des vleses is; maar die naar den Geest zijn, bedenken wat des Geestes is. |
9 Dat is, natuurlijkerwijze uit den verdorven mens. |
10 Dat is, natuurlijk en vleselijk gezind, Gen. 6:3, 5.  Gen. 6:3 Toen zeide de HEERE: Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den mens, dewijl hij ook vlees is; doch zijn dagen zullen zijn honderd en twintig jaar. Gen. 6:5 En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was. |
11 Dat is, is geestelijk gezind, Rom. 8:5.  Rom. 8:5 Want die naar het vlees zijn, bedenken wat des vleses is; maar die naar den Geest zijn, bedenken wat des Geestes is. |
7 Verwonder u niet dat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet 12wederom geboren worden. | | 12 Of: opnieuw, of: van boven, dat is, door de werking des Heiligen Geestes. |
8 13De wind 14blaast waarheen hij wil, en gij hoort zijn 15geluid; maar gij weet niet 16vanwaar hij komt en waar hij heen gaat; 17alzo is een iegelijk die uit den Geest geboren is. | | 13 Gr. De geest, dat is, de wind, gelijk uit het navolgende blijkt. |
14 Of: waait. |
15 Gr. stem. |
16 Dat is, vanwaar hij gedreven wordt; waar hij zijn begin heeft, of zijn einde neemt. |
17 Dat is, des Geestes werkingen wordt gij wel gewaar, maar hoe het toegaat begrijpt gij niet, Pred. 11:5.  Pred. 11:5 Gelijk gij niet weet welke de weg des winds zij, of hoedanig de beenderen zijn in den buik van een zwangere vrouw, alzo weet gij het werk Gods niet, Die het alles maakt. |
9 Nicodémus antwoordde en zeide tot Hem: gHoe kunnen deze dingen geschieden? | | g Joh. 6:52.  Joh. 6:52 De Joden dan streden onder elkander, zeggende: Hoe kan ons Deze Zijn vlees te eten geven? |
10 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zijt gij een leraar Israëls, en weet gij 18deze dingen niet? | | 18 Namelijk die in de profeten zo dikmaals en zo klaar geleerd worden. |
11 hVoorwaar, voorwaar zeg Ik u: 19Wij spreken wat Wij weten, en getuigen wat Wij gezien hebben; en 20gijlieden neemt iOnze getuigenis niet aan. | | h Joh. 7:16; 8:28; 12:49; 14:24.  Joh. 7:16 Jezus antwoordde hun en zeide: Mijn leer is Mijne niet, maar Desgenen Die Mij gezonden heeft. Joh. 8:28 Jezus dan zeide tot hen: Wanneer gij den Zoon des mensen zult verhoogd hebben, dan zult gij verstaan dat Ik Die ben, en dat Ik van Mijzelven niets doe; maar deze dingen spreek Ik, gelijk Mijn Vader Mij geleerd heeft. Joh. 12:49 Want Ik heb uit Mijzelven niet gesproken; maar de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Mij een gebod gegeven, wat Ik zeggen zal en wat Ik spreken zal. Joh. 14:24 Die Mij niet liefheeft, die bewaart Mijn woorden niet; en het Woord dat gijlieden hoort, is het Mijne niet, maar des Vaders, Die Mij gezonden heeft. |
19 Namelijk Johannes en Ik. |
20 Namelijk gij oversten en farizeeën, Joh. 7:48.  Joh. 7:48 Heeft iemand uit de oversten in Hem geloofd, of uit de farizeeën? |
i vers 32.  vers 32 En hetgeen Hij gezien en gehoord heeft, dat getuigt Hij; en Zijn getuigenis neemt niemand aan. |
12 Indien Ik ulieden 21de aardse dingen gezegd heb en gij niet gelooft, hoe zult gij geloven indien Ik ulieden de hemelse 22zou zeggen? | | 21 Dat is, de hemelse dingen door gelijkenis van aardse verklaar. |
22 Dat is, zou voorstellen zonder gelijkenis, gelijk zij in zichzelven zijn. |
13 En kniemand is 23opgevaren in den hemel, dan Die uit den hemel 24nedergekomen is, namelijk de Zoon des mensen, 25Die in den hemel is. | | k Joh. 6:62. Ef. 4:9.  Joh. 6:62 Wat zou het dan zijn
zo gij den Zoon des mensen zaagt opvaren waar Hij tevoren was? Ef. 4:9 Nu, dit: Hij is opgevaren; wat is het, dan dat Hij ook eerst is nedergedaald in de nederste delen der aarde? |
23 Gr. opgeklommen; dat is, met zijn verstand doorgedrongen tot volmaakte kennis der hemelse zaken, aangaande den raad Gods van de zaligheid der mensen, om die den mensen te openbaren, Rom. 10:6.  Rom. 10:6 Maar de rechtvaardigheid die uit het geloof is, spreekt aldus: Zeg niet in uw hart: Wie zal in den hemel opklimmen? Hetzelve is Christus van boven afbrengen. |
24 Namelijk als Hij de menselijke natuur heeft aangenomen, en van den Vader tot een Middelaar in de wereld gezonden is. |
25 Namelijk ten aanzien van Zijn Goddelijke natuur, naar dewelke Hij hemel en aarde vervult, Kol. 1:17. Hebr. 1:3.  Kol. 1:17 En Hij is vóór alle dingen, en alle dingen bestaan tezamen door Hem. Hebr. 1:3 Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner Zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft, is gezeten aan de rechter hand der Majesteit in de hoogste hemelen, |
14 lEn gelijk Mozes de slang in de woestijn 26verhoogd heeft, malzo moet de Zoon des mensen 27verhoogd worden, | | l Num. 21:9. 2 Kon. 18:4.  Num. 21:9 En Mozes maakte een koperen slang en stelde ze op een stang; en het geschiedde als een slang iemand beet, zo zag hij de koperen slang aan en hij bleef levend. 2 Kon. 18:4 Hij nam de hoogten weg en brak de opgerichte beelden en roeide de bossen uit; en hij verbrijzelde de koperen slang, die Mozes gemaakt had, omdat de kinderen Israëls tot die dagen toe aan haar gerookt hadden; en hij noemde ze Nehûstan. |
26 Dat is, aan een hogen paal opgehangen, om gezien te worden van allen die van de vurige slangen gebeten waren, opdat zij genezen zouden worden. Zie Num. 21:9.  Num. 21:9 En Mozes maakte een koperen slang en stelde ze op een stang; en het geschiedde als een slang iemand beet, zo zag hij de koperen slang aan en hij bleef levend. |
m Joh. 8:28; 12:32.  Joh. 8:28 Jezus dan zeide tot hen: Wanneer gij den Zoon des mensen zult verhoogd hebben, dan zult gij verstaan dat Ik Die ben, en dat Ik van Mijzelven niets doe; maar deze dingen spreek Ik, gelijk Mijn Vader Mij geleerd heeft. Joh. 12:32 En Ik, zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen tot Mij trekken. |
27 Namelijk aan het kruis, gelijk Hij Zelf verklaart, Joh. 12:32, 33.  Joh. 12:32 En Ik, zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen tot Mij trekken. Joh. 12:33 (En dit zeide Hij, betekenende hoedanigen dood Hij sterven zou.) |
15 Opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet 28verderve, nmaar het eeuwige leven hebbe. | | 28 Of: verloren ga. |
n vers 36.  vers 36 Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. |
16 oWant alzo lief heeft God 29de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, popdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. | | o Rom. 5:8; 8:31. 1 Joh. 4:9.  Rom. 5:8 Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren. Rom. 8:31 Wat zullen wij dan tot deze dingen zeggen? Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn? 1 Joh. 4:9 Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. |
29 Dat is, niet alleen de Joden, maar ook de heidenen in de ganse wereld verstrooid, Joh. 11:51, 52. 1 Joh. 2:2. Van deze liefde Gods zie breder Rom. 5:6, 8; 8:32.  Joh. 11:51 En dit zeide hij niet uit zichzelven; maar zijnde hogepriester deszelven jaars, profeteerde hij dat Jezus sterven zou voor het volk; Joh. 11:52 En niet alleen voor dat volk, maar opdat Hij ook de kinderen Gods die verstrooid waren, tot één zou vergaderen. 1 Joh. 2:2 En Hij is een Verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden
der gehele wereld. Rom. 5:6 Want Christus, als wij nog krachteloos waren, is te zijner tijd voor de goddelozen gestorven. Rom. 5:8 Maar God bevestigt Zijn liefde jegens ons, dat Christus voor ons gestorven is als wij nog zondaars waren. Rom. 8:32 Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken? |
p vers 36. Luk. 19:10. 1 Joh. 5:10.  vers 36 Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. Luk. 19:10 Want de Zoon des mensen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. 1 Joh. 5:10 Die in den Zone Gods gelooft, heeft de getuigenis in zichzelven; die God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, dewijl hij niet geloofd heeft de getuigenis die God getuigd heeft van Zijn Zoon. |
17 qWant God heeft Zijn Zoon niet gezonden in de wereld opdat Hij de wereld 30veroordelen zou, maar opdat 31de wereld door Hem zou behouden worden. | | q Luk. 9:56. Joh. 9:39; 12:47. 1 Joh. 4:14.  Luk. 9:56 Want de Zoon des mensen is niet gekomen om der mensen zielen te verderven, maar om te behouden. En zij gingen naar een ander vlek. Joh. 9:39 En Jezus zeide: Ik ben tot een oordeel in deze wereld gekomen, opdat degenen die niet zien, zien mogen, en die zien, blind worden. Joh. 12:47 En indien iemand Mijn woorden gehoord en niet geloofd zal hebben, Ik oordeel hem niet; want Ik ben niet gekomen opdat Ik de wereld oordele, maar opdat Ik de wereld zalig make. 1 Joh. 4:14 En wij hebben het aanschouwd en getuigen dat de Vader Zijn Zoon gezonden heeft tot een Zaligmaker der wereld. |
30 Gr. oordelen, dat is, veroordelen of verdoemen. |
31 Dat is, die uit de wereld in Hem zullen geloven, zowel heidenen als Joden. |
18 rDie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is 32alrede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in den Naam van den eniggeboren Zone Gods. | | r Joh. 5:24; 6:40, 47; 20:31.  Joh. 5:24 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn woord hoort, en gelooft Hem Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven. Joh. 6:40 En dit is de wil Desgenen Die Mij gezonden heeft, dat een iegelijk die den Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Joh. 6:47 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven. Joh. 20:31 Maar deze zijn geschreven, opdat gij gelooft dat Jezus is de Christus, de Zone Gods, en opdat gij gelovende het leven hebt in Zijn Naam. |
32 Namelijk in het gericht Gods, volgens de dreiging der wet, als die de oorzaak der verdoemenis in zichzelven heeft. |
19 En sdit is 33het oordeel, dat 34het Licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren boos. | | s Joh. 1:5.  Joh. 1:5 En het Licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft Hetzelve niet begrepen. |
33 Dat is, de verdoemenis, of de oorzaak der verdoemenis. |
34 Dat is, Christus en Zijn Evangelie. |
20 Want een iegelijk die kwaad doet, haat het licht, en komt tot het licht niet, opdat zijn werken niet 35bestraft worden. | | 35 Dat is, ontdekt worden, en hij van dezelve overtuigd. |
21 tMaar 36die de waarheid doet, komt tot het licht, opdat zijn werken openbaar worden, dat zij 37in God gedaan zijn. | | t Ef. 5:8.  Ef. 5:8 Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere; wandelt als kinderen des lichts |
36 Dat is, die oprechtelijk handelt. |
37 Gr. in God gewrocht zijn, dat is, als in Gods tegenwoordigheid en naar Zijn wil. |
De Bruidegom en Zijn vriend |
22 Na dezen kwam Jezus en Zijn discipelen 38in het land van Judéa, en onthield Zich aldaar met hen ven 39doopte. | | 38 Dat is, buiten Jeruzalem, in de landpalen van Judea. |
v Joh. 4:1.  Joh. 4:1 ALS dan de Heere verstond, dat de farizeeën gehoord hadden dat Jezus meer discipelen maakte en doopte dan Johannes |
39 Namelijk door Zijn discipelen. Zie Joh. 4:2.  Joh. 4:2 (Hoewel Jezus Zelf niet doopte, maar Zijn discipelen), |
23 xEn Johannes doopte ook in Enon bij 40Salim, dewijl aldaar vele 41wateren waren; en zij kwamen daar en werden gedoopt. | | x Matth. 3:6. Mark. 1:5. Luk. 3:7.  Matth. 3:6 En werden van hem gedoopt in de Jordaan, belijdende hun zonden. Mark. 1:5 En al het Joodse land ging tot hem uit en die van Jeruzalem; en werden allen van hem gedoopt in de rivier de Jordaan, belijdende hun zonden. Luk. 3:7 Hij zeide dan tot de scharen die uitkwamen om van hem gedoopt te worden: Gij adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn? |
40 Een plaats in den stam van Benjamin, waarvan zie 1 Sam. 9:4.  1 Sam. 9:4 Hij dan ging door het gebergte van Efraïm en hij ging door het land van Salísa, maar zij vonden ze niet; daarna gingen zij door het land van Sáhalim, maar zij waren er niet; verder ging hij door het land van Jemini, doch zij vonden ze niet. |
41 Dat is, beken, of riviertjes, of: veel water. Omdat degenen die van Johannes gedoopt werden, met hun gehele lichamen in het water gingen. Zie Matth. 3:16. Hand. 8:38.  Matth. 3:16 En Jezus gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water. En zie, de hemelen werden Hem geopend, en hij zag den Geest Gods nederdalen gelijk een duif, en op Hem komen. Hand. 8:38 En hij gebood den wagen stil te houden; en zij daalden beiden af in het water, zo Filippus als de kamerling, en hij doopte hem. |
24 yWant Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen. | | y Matth. 14:3.  Matth. 14:3 Want Herodes had Johannes gevangengenomen en hem gebonden en in den kerker gezet, omwille van Heródias, de huisvrouw van Filippus, zijn broeder. |
25 Er rees dan een 42vraag van enigen uit de discipelen van Johannes met de Joden 43over de reiniging. | | 42 Of: geschil. |
43 Namelijk over de vergelijking van de waardigheid van den doop van Johannes met de Joodse reinigingen; of van den doop van Johannes met den doop der discipelen van Christus. |
26 zEn 44zij kwamen tot Johannes en zeiden tot hem: Rabbi, Die met u was 45over de Jordaan, Welken gij getuigenis gaaft, zie, Die doopt en zij 46komen allen tot Hem. | | z Matth. 3:11. Mark. 1:7. Luk. 3:16. Joh. 1:15, 26, 34.  Matth. 3:11 Ik doop u wel met water tot bekering; maar Die na mij komt, is sterker dan ik, Wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen; Die zal u met den Heiligen Geest en met vuur dopen; Mark. 1:7 En hij predikte, zeggende: Na mij komt Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben nederbukkende den riem Zijner schoenen te ontbinden. Luk. 3:16 Zo antwoordde Johannes aan allen, zeggende: Ik doop u wel met water; maar Hij komt Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben den riem van Zijn schoenen te ontbinden: Deze zal u dopen met den Heiligen Geest en met vuur; Joh. 1:15 Johannes getuigt van Hem en heeft geroepen, zeggende: Deze was het van Welken ik zeide: Die na mij komt, is vóór mij geworden, want Hij was eer dan ik. Joh. 1:26 Johannes antwoordde hun, zeggende: Ik doop met water, maar Hij staat midden onder ulieden, Dien gij niet kent; Joh. 1:34 En ik heb gezien en heb getuigd, dat Deze de Zone Gods is. |
44 Namelijk de discipelen van Johannes. |
45 Of: aan de Jordaan; namelijk te Bethabara, Joh. 1:28.  Joh. 1:28 Deze dingen zijn geschied in Bethábara over de Jordaan, waar Johannes was dopende. |
46 Dat is, zij komen met grote menigte. |
27 Johannes antwoordde en zeide: Een mens 47kan geen ding aannemen, zo het hem 48uit den hemel niet gegeven is. | | 47 Dat is, geen ambt wettiglijk en met behoorlijken voortgang en vrucht bedienen. Of: iets, namelijk goeds, ontvangen, Hebr. 5:4. Jak. 1:17.  Hebr. 5:4 En niemand neemt zichzelven die eer aan, maar die van God geroepen wordt, gelijkerwijs als Aäron. Jak. 1:17 Alle goede gave en alle volmaakte gift is van boven, van den Vader der lichten afkomende, bij Welken geen verandering is of schaduw van omkering. |
48 Dat is, van God. Zie Matth. 21:25.  Matth. 21:25 De doop van Johannes, vanwaar was die? Uit den hemel of uit de mensen? En zij overlegden bij zichzelven en zeiden: Indien wij zeggen: Uit den hemel, zo zal Hij ons zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd? |
28 Gij zelven zijt mijn getuigen dat ik gezegd heb: aIk ben de Christus niet; bmaar dat ik vóór Hem heen uitgezonden ben. | | a Joh. 1:20.  Joh. 1:20 En hij beleed, en loochende het niet, en beleed: Ik ben de Christus niet. |
b Mal. 3:1. Matth. 11:10. Mark. 1:2. Luk. 1:17; 7:27. Joh. 1:21, 23.  Mal. 3:1 ZIE, Ik zend Mijn engel, die voor Mijn aangezicht den weg bereiden zal; en snellijk zal tot Zijn tempel komen die Heere Dien gijlieden zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan Denwelken gij lust hebt; zie, Hij komt, zegt de HEERE der heirscharen. Matth. 11:10 Want deze is het van denwelken geschreven staat: Zie, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die Uw weg bereiden zal voor U heen. Mark. 1:2 Gelijk geschreven is in de Profeten: Zie, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal. Luk. 1:17 En hij zal voor Hem heen gaan in den geest en kracht van Elía, om te bekeren de harten der vaderen tot de kinderen, en de ongehoorzamen tot de voorzichtigheid der rechtvaardigen, om den Heere te bereiden een toegerust volk. Luk. 7:27 Deze is het van welken geschreven is: Zie, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal. Joh. 1:21 En zij vraagden hem: Wat dan? Zijt gij Elía? En hij zeide: Ik ben die niet. Zijt gij de Profeet? En hij antwoordde: Neen. Joh. 1:23 Hij zeide: Ik ben de stem des roependen in de woestijn: Maakt den weg des Heeren recht; gelijk Jesaja, de profeet, gesproken heeft. |
29 Die de bruid heeft, is de Bruidegom, maar 49de vriend des Bruidegoms, die staat en Hem hoort, verblijdt zich met blijdschap om 50de stem des Bruidegoms. Zo is dan deze mijn blijdschap vervuld geworden. | | 49 Dat is, ik, die de vriend en getrouwe dienaar des Bruidegoms ben, en de bruid, dat is, de gemeente, tot Christus, haar Bruidegom, gebracht heb, Die haar nu Zelf ontvangt en aanspreekt. Zie 2 Kor. 11:2. Ef. 5:25.  2 Kor. 11:2 Want ik ben ijverig over u met een ijver Gods; want ik heb ulieden toebereid om u als een reine maagd aan één Man voor te stellen, namelijk aan Christus. Ef. 5:25 Gij mannen, hebt uw eigen vrouwen lief, gelijk ook Christus de gemeente liefgehad heeft en Zichzelven voor haar heeft overgegeven; |
50 Wanneer Hij Zijn bruid ontvangt en aanspreekt. |
30 Hij moet wassen, maar ik minder worden. | | |
31 cDie 51van boven komt, is boven allen. Die 52uit de aarde is voortgekomen, die is uit de aarde en spreekt uit de aarde. Die uit den hemel komt, is boven allen. | | c Joh. 8:23.  Joh. 8:23 En Hij zeide tot hen: Gijlieden zijt van beneden, Ik ben van boven; gij zijt uit deze wereld, Ik ben niet uit deze wereld. |
51 Dat is, uit den hemel, als waarachtig God, gelijk in de volgende woorden verklaard wordt. |
52 Dat is, die een bloot mens is, natuurlijkerwijze gesproken, spreekt als een bloot mens, hoewel hij met Gods Geest begiftigd is. |
32 dEn 53hetgeen Hij gezien en gehoord heeft, dat getuigt Hij; en Zijn getuigenis neemt 54niemand aan. | | d Joh. 5:30; 8:26; 12:49; 14:10.  Joh. 5:30 Ik kan van Mijzelven niets doen. Gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en Mijn oordeel is rechtvaardig; want Ik zoek niet Mijn wil, maar den wil des Vaders, Die Mij gezonden heeft. Joh. 8:26 Ik heb vele dingen van u te zeggen en te oordelen; maar Die Mij gezonden heeft, is waarachtig; en de dingen die Ik van Hem gehoord heb, dezelve spreek Ik tot de wereld. Joh. 12:49 Want Ik heb uit Mijzelven niet gesproken; maar de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Mij een gebod gegeven, wat Ik zeggen zal en wat Ik spreken zal. Joh. 14:10 Gelooft gij niet dat Ik in den Vader ben, en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelven niet, maar de Vader, Die in Mij blijft, Dezelve doet de werken. |
53 Dat is, waarvan Hij uit Zichzelven volkomen en zekere kennis heeft. |
54 Dat is, zeer weinigen, en bijna niemand, in vergelijking van de grote menigte dergenen die haar verwerpen, gelijk uit het volgende vers blijkt. |
33 Die Zijn getuigenis aangenomen heeft, die heeft 55verzegeld edat God waarachtig is. | | 55 Dat is, door zijn geloof betuigd en bevestigd, dat hij houdt dat de beloften Gods waarachtig zijn. |
e Rom. 3:4.  Rom. 3:4 Dat zij verre. Doch God zij waarachtig, maar alle mens leugenachtig, gelijk als geschreven is: Opdat Gij gerechtvaardigd wordt in Uw woorden, en overwint wanneer Gij oordeelt. |
34 Want Dien God gezonden heeft, Die spreekt de woorden Gods; want God geeft Hem den Geest fniet 56met mate. | | f Ef. 4:7.  Ef. 4:7 Maar elkeen van ons is de genade gegeven naar de mate der gave van Christus. |
56 Gr. uit mate; dat is, niet ten dele, gelijk Zijn dienaren, maar met alle volheid. Zie Ps. 45:8. Joh. 1:16.  Ps. 45:8 Gij hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid; daarom heeft U, o God, Uw God gezalfd met vreugdeolie boven Uw medegenoten. Joh. 1:16 En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade. |
35 De Vader heeft den Zoon lief, gen heeft alle dingen 57in Zijn hand gegeven. | | g Matth. 11:27; 28:18. Luk. 10:22. Joh. 5:22; 17:2. Hebr. 2:8.  Matth. 11:27 Alle dingen zijn Mij overgegeven van Mijn Vader; en niemand kent den Zoon dan de Vader, noch iemand kent den Vader dan de Zoon en dien het de Zoon wil openbaren. Matth. 28:18 En Jezus bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Luk. 10:22 Alle dingen zijn Mij van Mijn Vader overgegeven; en niemand weet wie de Zoon is dan de Vader, en wie de Vader is dan de Zoon, en dien het de Zoon zal willen openbaren. Joh. 5:22 Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft al het oordeel den Zoon gegeven, Joh. 17:2 Gelijkerwijs Gij Hem macht gegeven hebt over alle vlees, opdat al wat Gij Hem gegeven hebt, Hij hun het eeuwige leven geve. Hebr. 2:8 Alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen. Want daarin dat Hij Hem alle dingen heeft onderworpen, heeft Hij niets uitgelaten dat Hem niet onderworpen zij. Doch nu zien wij nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn; |
57 Dat is, Zijn macht onderworpen. Zie Matth. 28:18.  Matth. 28:18 En Jezus bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. |
36 hDie in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon 58ongehoorzaam is, die zal het leven 59niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. | | h vers 16. Joh. 6:47. 1 Joh. 5:10.  vers 16 Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Joh. 6:47 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven. 1 Joh. 5:10 Die in den Zone Gods gelooft, heeft de getuigenis in zichzelven; die God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, dewijl hij niet geloofd heeft de getuigenis die God getuigd heeft van Zijn Zoon. |
58 Dat is, die naar Zijn bevel in Hem niet gelooft, Rom. 1:5.  Rom. 1:5 (Door Welken wij hebben ontvangen genade en het apostelschap, tot gehoorzaamheid des geloofs onder al de heidenen, voor Zijn Naam; |
59 Dat is, niet genieten, Ps. 34:13.  Ps. 34:13 Mem. Wie is de man die lust heeft ten leven, die dagen liefheeft om het goede te zien? |