Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 IN den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. |
2 Dit was in den beginne bij God. |
3 Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt dat gemaakt is. |
4 In Hetzelve was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen. |
5 En het Licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft Hetzelve niet begrepen. |
6 Er was een mens van God gezonden, wiens naam was Johannes. |
7 Deze kwam tot een getuigenis, om van het Licht te getuigen, opdat zij allen door hem geloven zouden. |
8 Hij was het Licht niet, maar was gezonden opdat hij van het Licht getuigen zou. |
9 Dit was het waarachtige Licht, Hetwelk verlicht een iegelijk mens, komende in de wereld. |
10 Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem gemaakt; en de wereld heeft Hem niet gekend. |
11 Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. |
12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; |
13 Welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vleses, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn. |
14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. |
15 Johannes getuigt van Hem en heeft geroepen, zeggende: Deze was het van Welken ik zeide: Die na mij komt, is vóór mij geworden, want Hij was eer dan ik. |
16 En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade. |
17 Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. |
18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons
verklaard. |
19 En dit is de getuigenis van Johannes, toen de Joden enige priesters en Levieten afzonden van Jeruzalem, opdat zij hem zouden vragen: Wie zijt gij? |
20 En hij beleed, en loochende het niet, en beleed: Ik ben de Christus niet. |
21 En zij vraagden hem: Wat dan? Zijt gij Elía? En hij zeide: Ik ben die niet. Zijt gij de Profeet? En hij antwoordde: Neen. |
22 Zij zeiden dan tot hem: Wie zijt gij? opdat wij antwoord geven mogen dengenen die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelven? |
23 Hij zeide: Ik ben de stem des roependen in de woestijn: Maakt den weg des Heeren recht; gelijk Jesaja, de profeet, gesproken heeft. |
24 En de afgezondenen waren uit de farizeeën. |
25 En zij vraagden hem en spraken tot hem: Waarom doopt gij dan, zo gij de Christus niet zijt, noch Elía, noch de Profeet? |
26 Johannes antwoordde hun, zeggende: Ik doop met water, maar Hij staat midden onder ulieden, Dien gij niet kent; |
27 Dezelve is het Die na mij komt, Welke vóór mij geworden is, Wien ik niet waardig ben dat ik Zijn schoenriem zou ontbinden. |
28 Deze dingen zijn geschied in Bethábara over de Jordaan, waar Johannes was dopende. |
29 Des anderen daags zag Johannes Jezus tot zich komende, en zeide: Zie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt. |
30 Deze is het van Welken ik gezegd heb: Na mij komt een Man, Die vóór mij geworden is, want Hij was eer dan ik. |
31 En ik kende Hem niet; maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard worden, daarom ben ik gekomen dopende met het water. |
32 En Johannes getuigde, zeggende: Ik heb den Geest zien nederdalen uit den hemel gelijk een duif, en Hij bleef op Hem. |
33 En ik kende Hem niet; maar Die mij gezonden heeft om te dopen met water, Die had mij gezegd: Op Welken gij den Geest zult zien nederdalen, en op Hem blijven, Deze is het Die met den Heiligen Geest doopt. |
34 En ik heb gezien en heb getuigd, dat Deze de Zone Gods is. |
35 Des anderen daags wederom stond Johannes, en twee uit zijn discipelen. |
36 En ziende op Jezus, daar wandelende, zeide hij: Zie, het Lam Gods. |
37 En die twee discipelen hoorden hem dat spreken, en zij volgden Jezus. |
38 En Jezus Zich omkerende en ziende hen volgen, zeide tot hen: |
39 Wat zoekt gij? En zij zeiden tot Hem: Rabbi (hetwelk is te zeggen, overgezet zijnde, Meester), waar woont Gij? |
40 Hij zeide tot hen: Komt en ziet. Zij kwamen en zagen waar Hij woonde, en bleven dien dag bij Hem. En het was omtrent de tiende ure. |
41 Andréas, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee die het van Johannes gehoord hadden en Hem gevolgd waren. |
42 Deze vond eerst zijn broeder Simon, en zeide tot hem: Wij hebben gevonden den Messías, hetwelk is, overgezet zijnde, de Christus. |
43 En hij leidde hem tot Jezus. En Jezus hem aanziende zeide: Gij zijt Simon, de zoon van Jona; gij zult genaamd worden Céfas, hetwelk overgezet wordt: Petrus. |
44 Des anderen daags wilde Jezus heengaan naar Galiléa, en vond Filippus en zeide tot hem: Volg Mij. |
45 Filippus nu was van Bethsáïda, uit de stad van Andréas en Petrus. |
46 Filippus vond Nathánaël en zeide tot hem: Wij hebben Dien gevonden van Welken Mozes in de Wet geschreven heeft, en de Profeten, namelijk Jezus, den Zoon van Jozef, van Nazareth. |
47 En Nathánaël zeide tot hem: Kan uit Nazareth iets goeds zijn? Filippus zeide tot hem: Kom en zie. |
48 Jezus zag Nathánaël tot Zich komen, en zeide van hem: Zie, waarlijk een Israëliet, in welken geen bedrog is. |
49 Nathánaël zeide tot Hem: Vanwaar kent Gij mij? Jezus antwoordde en zeide tot hem: Eer u Filippus riep, daar gij onder den vijgenboom waart, zag Ik u. |
50 Nathánaël antwoordde en zeide tot Hem: Rabbi, Gij zijt de Zone Gods, Gij zijt de Koning Israëls. |
51 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Omdat Ik u gezegd heb: Ik zag u onder den vijgenboom, zo gelooft gij; gij zult groter dingen zien dan deze. |
52 En Hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Van nu aan zult gij den hemel zien geopend, en de engelen Gods opklimmende en nederdalende op den Zoon des mensen. |