Statenvertaling.nl

sample header image

Lukas 8 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Lukas 8

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 Christus reist door steden en vlekken, predikende het Evangelie, vergezelschapt met enige vrouwen, die Hem van haar goederen dienen. 4 Stelt den scharen de gelijkenis van een zaaier voor, wiens zaad op verscheidene plaatsen valt. 9 En verklaart dezelve Zijn discipelen in het bijzonder. 16 Vergelijkt Zijn Woord bij een kaars die op den kandelaar gesteld wordt om te lichten. 18 Leert dat dien die heeft, nog meer zal gegeven worden. 19 En wie Zijn moeder en broeders zijn. 22 Stilt den stormwind op de zee. 26 Werpt een legioen duivelen uit. 31 Welk Hij toelaat in de varkens te varen. 41 Gaat met Jaïrus om zijn dochtertje te helpen. 43 Geneest onderweg een vrouw van een twaalfjarig bloedvloeien. 49 En ten huize van Jaïrus komende, wekt zijn dochtertje op van de doden.
 
De dienende vrouwen
1 EN het geschiedde daarna, dat Hij reisde van de ene stad en vlek tot de andere, predikende en 1verkondigende het Evangelie van het Koninkrijk Gods; en 2de twaalve waren met Hem,
1 Gr. evangeliserende het Koninkrijk Gods.
2 Namelijk apostelen.
 
2 aEn sommige vrouwen, die van boze geesten en krankheden genezen waren, namelijk 3Maria genaamd Magdaléna, bvan welke zeven duivelen uitgegaan waren,
a Matth. 27:55, 56. verwijsteksten
3 Van deze Maria zie Mark. 16:9. verwijsteksten
b Mark. 16:9. verwijsteksten
 
3 En Johanna, de huisvrouw van Chuzas, den 4rentmeester van Herodes, en Susanna, en vele anderen, die Hem 5dienden van haar goederen.
4 Of: hofmeester. Gr. epitropou. Zie Matth. 20:8. verwijsteksten
5 Dat is, bijstand deden tot onderhouding van Hem en Zijn discipelen, tot dankbaarheid voor de weldaden van Christus ontvangen, 1 Kor. 9:11. Gal. 6:6. verwijsteksten
 
De zaaier
4 cAls nu een grote schare bijeenvergaderde, en zij van alle steden tot Hem kwamen, zo zeide Hij 6door gelijkenis:
c Matth. 13:3. Mark. 4:2. verwijsteksten
6 Of: door parabel.
 
5 7Een zaaier ging uit om zijn zaad te zaaien; en als hij zaaide, viel het ene bij den weg, en werd vertreden, en de vogelen des hemels aten dat op.
7 Van deze gelijkenis van den zaaier zie Matth. 13:3, enz. verwijsteksten
 
6 En het andere viel op een steenrots, en opgewassen zijnde is het verdord, omdat het geen vochtigheid had.
7 En het andere viel in het midden van de doornen, en de doornen medeopwassende verstikten hetzelve.
8 En het andere viel op de goede aarde, en opgewassen zijnde bracht het 8honderdvoudige vrucht voort. Dit zeggende riep Hij: Wie oren heeft om te horen, die hore.
8 Dat is, zeer overvloedige, alzo de grootste vruchtbaarheid daarboven zelden gaat, Gen. 26:12. verwijsteksten
 
9 dEn Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende: Wat mag deze gelijkenis 9wezen?
d Matth. 13:10. Mark. 4:10. verwijsteksten
9 Dat is, beduiden, of betekenen, gelijk ook vers 11 en vervolgens. verwijsteksten
 
10 En Hij zeide: 10U is het egegeven de verborgenheden van het Koninkrijk Gods te verstaan; fmaar tot de anderen spreek Ik in gelijkenissen, gopdat zij ziende niet zien en horende niet verstaan.
10 Zie hiervan Mark. 4:11. verwijsteksten
e 2 Kor. 3:5. verwijsteksten
f Matth. 11:25. 2 Kor. 3:14. verwijsteksten
g Jes. 6:9. Ez. 12:2. Matth. 13:14. Mark. 4:12. Joh. 12:40. Hand. 28:26. Rom. 11:8. verwijsteksten
 
11 hDit is nu de gelijkenis: Het zaad 11is het Woord Gods.
h Matth. 13:18. Mark. 4:13. verwijsteksten
11 Dat is, betekent.
 
12 En die bij den weg bezaaid worden, zijn dezen die horen; daarna komt de duivel en neemt het Woord uit hun hart weg, opdat zij niet zouden geloven en zalig worden.
13 iEn die op de steenrots bezaaid worden, zijn dezen die, wanneer zij het gehoord hebben, het Woord met vreugde ontvangen; en dezen hebben geen wortel, die maar voor een tijd geloven, en in den tijd der verzoeking wijken zij af.
i Matth. 13:20. Mark. 4:16. verwijsteksten
 
14 En dat in de doornen valt, dezen zijn die gehoord hebben, en heengaande kverstikt worden door de zorgvuldigheden en rijkdom en wellusten des levens en voldragen geen vrucht.
k Matth. 19:23. Mark. 10:23. Luk. 18:24. 1 Tim. 6:9. verwijsteksten
 
15 En dat in de goede aarde valt, zijn dezen die het Woord gehoord hebbende, hetzelve in een 12eerlijk en goed hart bewaren en 13in volstandigheid vruchten voortbrengen.
12 Dat is, door Gods Geest geopend, opgewekt en bekwaam gemaakt om het Woord aan te nemen en te gehoorzamen, Jer. 31:33. Ez. 36:26, 27. Hand. 16:14. verwijsteksten
13 Of: in lijdzaamheid, waardoor zij, niettegenstaande al de verzoekingen en verdrukkingen om des Woords wil, volstandiglijk volharden. Zie Matth. 24:13. Hebr. 10:36. verwijsteksten
 
Het licht op den kandelaar
16 lEn niemand die een kaars ontsteekt, bedekt dezelve met een vat of zet ze onder een 14bed; maar zet ze op een kandelaar, opdat degenen die inkomen, het licht zien mogen.
l Matth. 5:15. Mark. 4:21. Luk. 11:33. verwijsteksten
14 Of bedstede.
 
17 mWant er is 15niets verborgen, dat niet openbaar zal worden, noch heimelijk, dat niet bekend zal worden en in het openbaar komen.
m Job 12:22. Matth. 10:26. Mark. 4:22. Luk. 12:2. verwijsteksten
15 Namelijk van die dingen die Ik u heb geopenbaard. Zie Matth. 10:27. Mark. 4:22. verwijsteksten
 
18 Ziet dan 16hoe gij hoort; nwant zo wie heeft, dien zal gegeven worden; en zo wie niet heeft, ook hetgeen dat hij 17meent te hebben, zal van hem genomen worden.
16 Dat is, met wat genegenheid des harten gij tot het gehoor des Woords komt, en gehoord hebbende, hoe gij hetzelve recht zult gebruiken.
n Matth. 13:12; 25:29. Mark. 4:25. Luk. 19:26. verwijsteksten
17 Of: schijnt te hebben. Zie de aant. op Matth. 13:12. verwijsteksten
 
Jezus’ ware verwanten
19 oEn Zijn moeder en Zijn 18broeders kwamen tot Hem, en konden bij Hem niet komen vanwege de schare.
o Matth. 12:46; 13:55. Mark. 3:31. verwijsteksten
18 Dat is, bloedverwanten, of neven. Zie Matth. 12:46. verwijsteksten
 
20 En Hem werd geboodschapt van enigen, die zeiden: Uw moeder en Uw broeders staan daarbuiten, begerende U 19te zien.
19 Dat is, te spreken.
 
21 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: pMijn moeder en Mijn broeders zijn dezen, die Gods Woord horen en datzelve doen.
p Joh. 15:14. 2 Kor. 5:16. verwijsteksten
 
De storm gestild
22 qEn 20het geschiedde in een van die dagen, dat Hij in een schip ging, en Zijn discipelen met Hem; en Hij zeide tot hen: Laat ons overvaren aan de andere zijde van het meer. En zij staken af.
q Matth. 8:23. Mark. 4:35, 36. verwijsteksten
20 Van deze gehele geschiedenis zie Matth. 8:23. verwijsteksten
 
23 En als zij voeren, viel Hij in slaap; en er 21kwam 22een storm van wind op het meer, en 23zij werden vol water en waren in nood.
21 Gr. daalde af.
22 Of: draaiing.
23 Dat is, het schip waarin zij waren.
 
24 En zij gingen tot Hem en wekten Hem op, zeggende: Meester, Meester, wij vergaan. En Hij opgestaan zijnde, bestrafte den wind en de watergolven; en 24zij hielden op, en er werd stilte.
24 Namelijk de winden en baren.
 
25 En Hij zeide tot hen: Waar is uw geloof? Maar zij bevreesd zijnde, verwonderden zich, zeggende tot elkander: rWie is toch Deze, dat Hij ook de winden en het water gebiedt en zij zijn Hem gehoorzaam?
r Job 26:12. Ps. 107:25. verwijsteksten
 
De Gadareense bezetene
26 sEn zij voeren voort naar het land der 25Gadarénen, hetwelk is tegenover Galiléa.
s Matth. 8:28. Mark. 5:1. verwijsteksten
25 Mattheüs zegt Gergesenen, waarvan zie Matth. 8:28. verwijsteksten
 
27 En als Hij aan het land uitgegaan was, ontmoette Hem een zeker man uit de stad, die van overlangen tijd 26met duivelen was bezeten geweest; en hij was met geen klederen gekleed, en 27bleef in geen huis, maar in de graven.
26 Gr. duivelen had gehad.
27 Of: woonde, Mark. 5:3. verwijsteksten
 
28 En hij Jezus ziende, en zeer 28roepende, viel voor Hem neder, en zeide met een grote stem: 29Wat heb ik met U te doen, Jezus, Gij Zone Gods des Allerhoogsten? Ik bid U dat Gij mij niet 30pijnigt.
28 Namelijk de boze geest uit den mens dien hij bezeten had.
29 Gr. Wat is mij en U.
30 Namelijk voor den tijd van het uiterste oordeel. Zie Matth. 8:29. verwijsteksten
 
29 Want Hij had den onreinen geest geboden dat hij van den mens zou 31uitvaren; want hij had hem menigen tijd 32bevangen gehad; en hij werd met ketenen en met boeien gebonden 33om bewaard te zijn; en hij verbrak de banden, en werd van den duivel gedreven 34in de woestijnen.
31 Gr. uitgaan.
32 Gr. aangegrepen, of: samengetrokken, gelijk de leden veeltijds in vallende ziekten samengetrokken worden.
33 Namelijk opdat hij zichzelven of anderen geen leed zou doen.
34 Dat is, in woeste en eenzame plaatsen; in wildernissen.
 
30 En Jezus vraagde hem, zeggende: Welke is uw naam? En hij zeide: 35Legio. Want vele duivelen waren in hem gevaren.
35 Wat een legioen is, zie Matth. 26:53. verwijsteksten
 
31 En 36zij baden Hem dat Hij hun niet gebieden zou in den 37afgrond heen te varen.
36 Of: hij bad, gelijk Mark. 5:10. verwijsteksten
37 Dat is, een diepte zonder grond, Gen. 7:11. Zo wordt ook genaamd de hel of plaats waar de onreine geesten en goddeloze mensen in der eeuwigheid zullen gepijnigd worden. Zie Openb. 9:1, 2. verwijsteksten
 
32 En aldaar was een kudde van vele 38zwijnen weidende op den berg; en zij baden Hem dat Hij hun wilde toelaten in dezelve te varen. En Hij liet het hun toe.
38 Zie van dezelve Matth. 8:30. verwijsteksten
 
33 En de duivelen uitvarende van den mens, voeren in de zwijnen; en de kudde stortte van de steilte af in het meer, en versmoorde.
34 En die ze weidden, ziende hetgeen geschied was, zijn gevlucht, en heengaande boodschapten het in de stad en op het land.
35 En zij gingen uit om te zien hetgeen geschied was, en kwamen tot Jezus, en vonden den mens van welken de duivelen uitgevaren waren, 39zittende aan de voeten van Jezus, gekleed en wel bij zijn verstand; en zij werden bevreesd.
39 Namelijk als een discipel van Christus Zijn woord horende, gelijk Luk. 10:39. verwijsteksten
 
36 En ook die het gezien hadden, verhaalden hun hoe de bezetene was verlost geworden.
37 En de gehele menigte van het omliggende land der Gadarénen 40baden Hem tdat Hij van hen wegging; want zij waren met grote vrees bevangen. En Hij in het schip gegaan zijnde, keerde weder.
40 Namelijk uit vrees van zulke schade meer te zullen ontvangen, hebbende alzo liever hun gewin dan Christus en Zijn woord.
t Hand. 16:39. verwijsteksten
 
38 vEn de man van welken de duivelen uitgevaren waren, bad Hem dat hij mocht 41bij Hem zijn. Maar Jezus liet hem van Zich gaan, zeggende:
v Mark. 5:18. verwijsteksten
41 Dat is, gedurig bij Hem blijven als een van Zijn discipelen.
 
39 Keer weder naar uw huis, en vertel wat grote dingen God u gedaan heeft. En hij ging heen, door de gehele 42stad verkondigende wat grote dingen Jezus hem gedaan had.
42 Namelijk Gadara of Gergessa, die steden van Dekapolis waren, in welke Markus zegt, dat hij het verkondigd heeft, Mark. 5:20. verwijsteksten
 
Het dochtertje van Jaïrus. De bloedvloeiende vrouw
40 En het geschiedde als Jezus wederkeerde, dat Hem de schare ontving; want zij waren allen Hem verwachtende.
41 xEn zie, er kwam een man wiens naam was Jaïrus, en hij was een 43overste der synagoge; en hij viel aan de voeten van Jezus, en bad Hem dat Hij in zijn huis wilde komen.
x Matth. 9:18. Mark. 5:22. verwijsteksten
43 Van deze oversten der synagoge zie Mark. 5:22. verwijsteksten
 
42 Want hij had een 44enige dochter van omtrent twaalf jaren, en deze 45lag op haar sterven. En als Hij heenging, zo 46verdrongen Hem de scharen.
44 Gr. eniggeboren.
45 Gr. en deze stierf.
46 Gr. verstikten Hem.
 
43 yEn een vrouw die twaalf jaren lang den zvloed des bloeds gehad had, welke 47al haar leeftocht aan medicijnmeesters ten koste gelegd had, en van niemand had kunnen genezen worden,
y Matth. 9:20. Mark. 5:25. verwijsteksten
z Lev. 15:25. verwijsteksten
47 Gr. al haar leven, dat is, al haar middelen om van te leven.
 
44 Van achteren tot Hem komende, raakte den zoom Zijns kleeds aan; en terstond 48stelpte de vloed haars bloeds.
48 Gr. stond, dat is, hield op.
 
45 En Jezus zeide: Wie is het die Mij heeft aangeraakt? En als zij het allen miszaakten, zeide Petrus en die met hem waren: Meester, de scharen drukken en verdringen U, en zegt Gij: Wie is het die Mij aangeraakt heeft?
46 En Jezus zeide: Iemand heeft Mij aangeraakt; want Ik heb 49bekend dat 50kracht van Mij uitgegaan is.
49 Dat is, Ik ben gewaargeworden, of: heb geweten.
50 Zie hiervan Mark. 5:30. verwijsteksten
 
47 De vrouw nu ziende dat zij niet verborgen was, kwam bevende, en voor Hem nedervallende, verklaarde Hem voor al het volk om wat oorzaak zij Hem aangeraakt had, en hoe zij terstond genezen was.
48 En Hij zeide tot haar: Dochter, zijt welgemoed, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede.
49 aAls Hij nog sprak, kwam er een van het huis van den overste der synagoge, zeggende tot hem: Uw dochter is gestorven; zijt den Meester niet moeilijk.
a Mark. 5:35. verwijsteksten
 
50 Maar Jezus dat horende, antwoordde hem, zeggende: Vrees niet, geloof alleenlijk, en zij zal 51behouden worden.
51 Of: verlost worden, namelijk van den dood.
 
51 En als Hij in het huis kwam, liet Hij niemand inkomen dan Petrus en Jakobus en Johannes, en den vader en de moeder van het kind.
52 En zij schreiden allen en 52maakten misbaar over dezelve. En Hij zeide: Schreit niet; zij is 53niet gestorven, bmaar zij 54slaapt.
52 Gr. sloegen zichzelven op de borst om harentwil. Zie Matth. 11:17. verwijsteksten
53 Namelijk om dood te blijven, gelijk andere mensen als zij sterven.
b Joh. 11:11. verwijsteksten
54 Dat is, haar dood is gelijk een slaap, uit welken zij opgewekt zal worden, Joh. 11:11, 13. verwijsteksten
 
53 En zij belachten Hem, wetende dat zij gestorven was.
54 Maar als Hij hen allen uitgedreven had, greep Hij haar hand en riep, zeggende: Kind, sta op.
55 En haar geest keerde weder, en zij is terstond opgestaan; en Hij gebood dat men haar te eten geven zou.
56 En haar ouders ontzetten zich; en Hij beval hun dat zij 55niemand zouden zeggen hetgeen geschied was.
55 Waarom Christus Zijn wonderen voor een tijd niet heeft willen verbreid hebben, zie Matth. 12:16, 17. verwijsteksten

Einde Lukas 8