Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De hoofdman te Kapérnaüm |
1 NADAT Hij nu al Zijn woorden voleindigd had ten aanhoren des volks, aging Hij in te Kapérnaüm. a Matth. 8:5. |
a Matth. 8:5 Als nu Jezus te Kapérnaüm ingegaan was, kwam tot Hem een hoofdman over honderd, biddende Hem, |
2 En een dienstknecht van een zekeren hoofdman over honderd, die hem zeer waard was, krank zijnde, lag op zijn sterven. |
3 En van Jezus gehoord hebbende, zond hij tot Hem de ouderlingen der Joden, Hem biddende dat Hij wilde komen en zijn dienstknecht gezond maken. |
4 Dezen nu tot Jezus gekomen zijnde, baden Hem ernstiglijk, zeggende: Hij is waardig dat Gij hem dat doet; |
5 Want hij heeft ons volk lief, en heeft zelf ons de synagoge gebouwd. |
6 En Jezus ging met hen. En als Hij nu niet ver van het huis was, zond de hoofdman over honderd tot Hem enige vrienden, en zeide tot Hem: Heere, neem de moeite niet; want ik ben niet waardig dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen. |
7 Daarom heb ik ook mijzelven niet waardig geacht om tot U te komen; maar zeg het met een woord, en mijn knecht zal genezen worden. |
8 Want ik ben ook een mens onder de macht van anderen gesteld, hebbende krijgsknechten onder mij; en ik zeg tot dezen: Ga, en hij gaat; en tot den anderen: Kom, en hij komt; en tot mijn dienstknecht: Doe dat, en hij doet het. |
9 En Jezus dit horende, verwonderde Zich over hem; en Zich omkerende, zeide tot de schare die Hem volgde: Ik zeg ulieden: Ik heb zo groot geloof zelfs in Israël niet gevonden. |
10 En die gezonden waren, wedergekeerd zijnde in het huis, vonden den kranken dienstknecht gezond. |
De jongeling te Naïn |
11 En het geschiedde op den volgenden dag, dat Hij ging naar een stad, genaamd Naïn, en met Hem gingen velen van Zijn discipelen en een grote schare. |
12 En als Hij de poort der stad genaakte, ziedaar, een dode werd uitgedragen, die een eniggeboren zoon zijner moeder was, en zij was weduwe, en een grote schare van de stad was met haar. |
13 En de Heere haar ziende, werd innerlijk met ontferming over haar bewogen, en zeide tot haar: Ween niet. |
14 En Hij ging toe en raakte de baar aan (de dragers nu stonden stil) en Hij zeide: Jongeling, Ik zeg u, bsta op. b Hand. 9:40. |
b Hand. 9:40 Maar Petrus, hebbende hen allen uitgedreven, knielde neder en bad; en zich kerende tot het lichaam, zeide hij: Tabítha, sta op. En zij deed haar ogen open, en Petrus gezien hebbende, zat zij overeind. |
15 En de dode zat overeind en begon te spreken; en Hij gaf hem aan zijn moeder. |
16 En vrees beving hen allen, en zij verheerlijkten God, zeggende: cEen groot profeet is onder ons opgestaan, en: dGod heeft Zijn volk bezocht. c Luk. 24:19. Joh. 4:19; 6:14; 9:17. d Luk. 1:68. |
c Luk. 24:19 En Hij zeide tot hen: Welke? En zij zeiden tot Hem: De dingen aangaande Jezus den Nazaréner, Welke een Profeet was, krachtig in werken en woorden, voor God en al het volk; Joh. 4:19 De vrouw zeide tot Hem: Heere, ik zie dat Gij een profeet zijt. Joh. 6:14 De mensen dan, gezien hebbende het teken dat Jezus gedaan had, zeiden: Deze is waarlijk de Profeet, Die in de wereld komen zou. Joh. 9:17 Zij zeiden wederom tot den blinde: Gij, wat zegt gij van Hem, dewijl Hij uw ogen geopend heeft? En hij zeide: Hij is een profeet. d Luk. 1:68 Geloofd zij de Heere, de God Israëls, want Hij heeft bezocht en verlossing teweeggebracht Zijnen volke; |
17 En dit gerucht van Hem ging uit in geheel Judéa en in al het omliggende land. |
De vraag van Johannes den Doper |
18 eEn de discipelen van Johannes boodschapten hem van al deze dingen. e Matth. 11:2. |
e Matth. 11:2 En Johannes in de gevangenis gehoord hebbende de werken van Christus, zond twee van zijn discipelen, |
19 En Johannes zekere twee van zijn discipelen tot zich geroepen hebbende, zond hen tot Jezus, zeggende: Zijt Gij Degene Die komen zou, of verwachten wij een ander? |
20 En als de mannen tot Hem gekomen waren, zeiden zij: Johannes de Doper heeft ons tot U afgezonden, zeggende: Zijt Gij Die komen zou, of verwachten wij een ander? |
21 En in dezelve ure genas Hij er velen van ziekten en kwalen en boze geesten; en velen blinden gaf Hij het gezicht. |
22 En Jezus antwoordende zeide tot hen: Gaat heen en boodschapt Johannes weder de dingen die gij gezien en gehoord hebt, namelijk
fdat de blinden ziende worden, de kreupelen wandelen, de melaatsen gereinigd worden, de doven horen, de doden opgewekt worden, den armen het Evangelie verkondigd wordt; f Jes. 29:18; 35:5; 61:1. |
f Jes. 29:18 En te dien dage zullen de doven horen de woorden des Boeks; en de ogen der blinden, zijnde uit de donkerheid en uit de duisternis, zullen zien. Jes. 35:5 Alsdan zullen der blinden ogen opengedaan worden, en der doven oren zullen geopend worden. Jes. 61:1 DE Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; |
23 En zalig is hij die aan Mij niet zal geërgerd worden. |
Jezus’ getuigenis over Johannes |
24 gAls nu de boden van Johannes weggegaan waren, begon Hij tot de scharen, van Johannes te zeggen: Wat zijt gij uitgegaan in de woestijn te aanschouwen? Een riet dat van den wind ginds en weder bewogen wordt? g Matth. 11:7. |
g Matth. 11:7 Als nu dezen heengingen, heeft Jezus tot de scharen begonnen te zeggen van Johannes: Wat zijt gij uitgegaan in de woestijn te aanschouwen? Een riet dat van den wind ginds en weder bewogen wordt? |
25 Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een mens met zachte klederen bekleed? Zie, die in heerlijke kleding en wellust zijn, die zijn in de koninklijke hoven. |
26 Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een profeet? Ja, Ik zeg u, ook veel meer dan een profeet. |
27 Deze is het van welken geschreven is: hZie, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal. h Mal. 3:1. Mark. 1:2. |
h Mal. 3:1 ZIE, Ik zend Mijn engel, die voor Mijn aangezicht den weg bereiden zal; en snellijk zal tot Zijn tempel komen die Heere Dien gijlieden zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan Denwelken gij lust hebt; zie, Hij komt, zegt de HEERE der heirscharen. Mark. 1:2 Gelijk geschreven is in de Profeten: Zie, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal. |
28 Want Ik zeg ulieden: Onder die van vrouwen geboren zijn, is niemand meerder profeet dan Johannes de Doper; maar de minste in het Koninkrijk Gods is meerder dan hij. |
29 En al het volk hem horende, en de tollenaars, die met den doop van Johannes gedoopt waren, rechtvaardigden God. |
30 Maar de farizeeën en de wetgeleerden hebben den raad Gods tegen zichzelven verworpen, van hem niet gedoopt zijnde. |
31 iEn de Heere zeide: Bij wien zal Ik dan de mensen van dit geslacht vergelijken, en wien zijn zij gelijk? i Matth. 11:16. |
i Matth. 11:16 Doch waarbij zal Ik dit geslacht vergelijken? Het is gelijk den kinderkens die op de markten zitten en hun gezellen toeroepen, |
32 Zij zijn gelijk den kinderen die op de markt zitten en elkander toeroepen en zeggen: Wij hebben u op de fluit gespeeld en gij hebt niet gedanst; wij hebben u klaagliederen gezongen en gij hebt niet geweend. |
33 kWant Johannes de Doper is gekomen, noch brood etende noch wijn drinkende, en gij zegt: Hij heeft den duivel. k Matth. 3:4. Mark. 1:6. |
k Matth. 3:4 En dezelve Johannes had zijn kleding van kemelshaar en een lederen gordel om zijn lendenen; en zijn voedsel was sprinkhanen en wilde honing. Mark. 1:6 En Johannes was gekleed met kemelshaar, en met een lederen gordel om zijn lendenen, en at sprinkhanen en wilden honing. |
34 De Zoon des mensen is gekomen, etende en drinkende, en gij zegt: Ziedaar een Mens Die
een vraat en wijnzuiper is, een vriend van tollenaren en zondaren. |
35 Doch de Wijsheid is gerechtvaardigd geworden van al Haar kinderen. |
De zalving bij Simon den farizeeër |
36 lEn een der farizeeën bad Hem dat Hij met hem ate; en ingegaan zijnde in des farizeeërs huis, zat Hij aan. l Matth. 26:6. Mark. 14:3. Joh. 11:2; 12:3. |
l Matth. 26:6 Als nu Jezus te Bethanië was, ten huize van Simon den melaatse, Mark. 14:3 En als Hij te Bethanië was in het huis van Simon den melaatse, daar Hij aan tafel zat, kwam een vrouw, hebbende een albasten fles met zalf van onvervalsten nardus, van groten prijs; en de albasten fles gebroken hebbende, goot die op Zijn hoofd. Joh. 11:2 (Maria nu was degene die den Heere gezalfd heeft met zalf, en Zijn voeten afgedroogd heeft met haar haren; welker broeder Lázarus krank was.) Joh. 12:3 Maria dan, genomen hebbende een pond zalf van onvervalsten zeer kostelijken nardus, heeft de voeten van Jezus gezalfd, en met haar haren Zijn voeten afgedroogd; en het huis werd vervuld van den reuk der zalf. |
37 En zie, een vrouw in de stad, welke een zondares was, verstaande dat Hij in des farizeeërs huis aanzat, bracht een albasten fles met zalf. |
38 En staande achter aan Zijn voeten, wenende, begon zij Zijn voeten nat te maken met tranen, en zij droogde ze af met het haar van haar hoofd, en kuste Zijn voeten en zalfde ze met de zalf. |
39 En de farizeeër die Hem genood had, zulks ziende, sprak bij zichzelven, zeggende: mDeze, indien Hij een profeet was, zou wel weten wat en hoedanige vrouw deze is, die Hem aanraakt; want zij is een zondares. m Luk. 15:2. |
m Luk. 15:2 En de farizeeën en de schriftgeleerden murmureerden, zeggende: Deze ontvangt de zondaars, en eet met hen. |
40 En Jezus antwoordende zeide tot hem: Simon, Ik heb u wat te zeggen. En hij sprak: Meester, zeg het. |
41 Jezus zeide:
Een zeker schuldheer had twee schuldenaars; de een was schuldig vijfhonderd penningen, en de ander vijftig; |
42 En als zij niet hadden om te betalen, schold hij het hun beiden kwijt. Zeg dan, wie van dezen zal hem meer liefhebben? |
43 En Simon antwoordende zeide: Ik acht dat hij het is, dien hij het meeste kwijtgescholden heeft. En Hij zeide tot hem: Gij hebt recht geoordeeld. |
44 En Hij Zich omkerende naar de vrouw, zeide tot Simon: Ziet gij deze vrouw? Ik ben in uw huis gekomen; water hebt gij niet tot Mijn voeten gegeven; maar deze heeft Mijn voeten met tranen natgemaakt en met het haar van haar hoofd afgedroogd. |
45 Gij hebt Mij geen kus gegeven; maar deze, van dat zij ingekomen is, heeft niet afgelaten Mijn voeten te kussen. |
46 Met olie hebt gij Mijn hoofd niet gezalfd; maar deze heeft Mijn voeten met zalf gezalfd. |
47 Daarom zeg Ik u: Haar zonden zijn haar vergeven, die vele waren; want zij heeft veel liefgehad; maar dien weinig vergeven wordt, die heeft weinig lief. |
48 En Hij zeide tot haar: nUw zonden zijn u vergeven. n Matth. 9:2. |
n Matth. 9:2 En Jezus hun geloof ziende, zeide tot den geraakte: Zoon, zijt welgemoed, uw zonden zijn u vergeven. |
49 En die medeaanzaten, begonnen te zeggen bij zichzelven: oWie is Deze, Die ook de zonden vergeeft? o Matth. 9:3. |
o Matth. 9:3 En zie, sommigen der schriftgeleerden zeiden in zichzelven: Deze lastert God. |
50 Maar Hij zeide tot de vrouw: Uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede. |