Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Christus vast in de woestijn veertig dagen, en wordt van den duivel verzocht. 14 Keert wederom naar Galilea, en leert in de synagoge te Nazareth, uit Jesaja 61, dat Hij de beloofde Messias was. 23 En wijst aan met de voorbeelden van Elia en Elisa, waarom Hij daar geen wonderwerken deed. 28 Waarom zij toornig zijnde, trachten Hem te doden. 31 Leert te Kapernaüm op den sabbat. 33 En drijft aldaar een duivel uit. 38 Geneest de schoonmoeder van Petrus van de koorts, en vele andere kranken en bezetenen. 42 Gaat vandaar en predikt ook in de andere steden van Galilea. |
De verzoeking in de woestijn |
1 EN aJezus, vol des Heiligen Geestes, keerde weder van de Jordaan, en werd 1door den Geest geleid in de woestijn, | | a Matth. 4:1. Mark. 1:12. Matth. 4:1 TOEN werd Jezus van den Geest weggeleid in de woestijn, om verzocht te worden van den duivel. Mark. 1:12 En terstond dreef Hem de Geest uit in de woestijn. |
1 Gr. in den Geest, namelijk van Welken hij tevoren gesproken had. |
2 En werd 2veertig dagen verzocht van den duivel, ben 3at gans niet in die dagen; en als dezelve geëindigd waren, zo hongerde Hem ten laatste. | | 2 Doch voornamelijk op het einde, wanneer Hem de satan op het allerheftigst verzocht heeft, gelijk blijkt uit Matth. 4:2. Matth. 4:2 En als Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, hongerde Hem ten laatste. |
b Ex. 34:28. 1 Kon. 19:8. Ex. 34:28 En hij was aldaar met den HEERE veertig dagen en veertig nachten; hij at geen brood en hij dronk geen water; en Hij schreef op de tafelen de woorden des verbonds, de tien
woorden. 1 Kon. 19:8 Zo stond hij op, en at en dronk; en hij ging door de kracht derzelver spijze veertig dagen en veertig nachten, tot aan den berg Gods, Horeb. |
3 Van dit vasten van Christus, mitsgaders deze verzoekingen, zie de verklaringen op Mattheüs 4. Mattheüs 4 TOEN werd Jezus van den Geest weggeleid in de woestijn, om verzocht te worden van den duivel. |
3 En de duivel zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg tot dezen steen dat hij brood worde. | | |
4 En Jezus antwoordde hem, zeggende: cEr is geschreven, dat de mens bij brood alleen niet zal leven, maar bij alle woord Gods. | | c Deut. 8:3. Matth. 4:4. Deut. 8:3 En Hij verootmoedigde u en liet u hongeren, en spijsde u met het Man, dat gij niet kendet, noch uw vaderen gekend hadden; opdat Hij u bekendmaakte, dat de mens niet alleen van het brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit des HEEREN mond uitgaat. Matth. 4:4 Doch Hij antwoordende zeide: Er is geschreven: De mens zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord dat door den mond Gods uitgaat. |
5 4En als Hem de duivel geleid had op een hogen berg, toonde hij Hem al de koninkrijken der wereld in een 5ogenblik tijds. | | 4 Mattheüs verhaalt dit voor de derde verzoeking, Matth. 4:8, waaruit blijkt dat de evangelisten zich zozeer niet binden aan de orde als aan de zaak zelve. Matth. 4:8 Wederom nam Hem de duivel mede op een zeer hogen berg, en toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid, |
5 Gr. stipje of puntje des tijds. |
6 En de duivel zeide tot Hem: Ik zal U al deze macht en de heerlijkheid derzelver koninkrijken geven; 6want zij is mij overgegeven, en ik geef haar wien ik ook wil; | | 6 Hoewel de duivel tegen de waarheid zichzelven dit toeschrijft, als zijnde een leugenaar, Joh. 8:44, nochtans zo misbruikt hij dikwijls, door Gods toelating en rechtvaardig oordeel tegen de zonden der mensen, de eer en de rijkdommen der wereld, om de mensen te verleiden, zichzelven gedragende als een overste en god dezer wereld, Joh. 12:31. 2 Kor. 4:4. Ef. 6:12. Joh. 8:44 Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen. Die was een mensenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven; want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar en de vader derzelve leugen. Joh. 12:31 Nu is het oordeel dezer wereld; nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden. 2 Kor. 4:4 In dewelke de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft, namelijk der ongelovigen, opdat hen niet bestrale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, Die het Beeld Gods is. Ef. 6:12 Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. |
7 Indien Gij dan mij zult 7aanbidden, zo zal het alles Uwe zijn. | | 7 Of: voor mij nedervallen, namelijk om mij aan te bidden. |
8 En Jezus antwoordende zeide tot hem: 8Ga weg van Mij, satan, want er is geschreven: dGij zult den Heere uw God aanbidden en Hem alleen dienen. | | 8 Gr. Ga weg achter Mij. |
d Deut. 6:13; 10:20. 1 Sam. 7:3. Deut. 6:13 Gij zult den HEERE uw God vrezen en Hem dienen, en gij zult bij Zijn Naam zweren. Deut. 10:20 Den HEERE uw God zult gij vrezen, Hem zult gij dienen, en Hem zult gij aanhangen en bij Zijn Naam zweren. 1 Sam. 7:3 Toen sprak Samuël tot het ganse huis Israëls, zeggende: Indien gijlieden u met uw ganse hart tot den HEERE bekeert, zo doet de vreemde goden uit het midden van u weg, ook de Astharoths; en richt uw hart tot den HEERE en dient Hem alleen, zo zal Hij u uit de hand der Filistijnen rukken. |
9 En hij leidde Hem naar Jeruzalem en stelde Hem op de tinne des tempels en zeide tot Hem: Indien Gij de Zone Gods zijt, werp Uzelven vanhier nederwaarts; | | |
10 Want er is geschreven, edat Hij Zijn engelen van U bevelen zal, dat zij U bewaren zullen; | | e Ps. 91:11. Ps. 91:11 Want Hij zal Zijn engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in al uw wegen. |
11 En dat zij U op de handen nemen zullen, opdat Gij Uw voet niet te eniger tijd aan een steen stoot. | | |
12 En Jezus antwoordende zeide tot hem: Er is gezegd: fGij zult den Heere uw God niet verzoeken. | | f Deut. 6:16. Deut. 6:16 Gij zult den HEERE uw God niet verzoeken, gelijk als gij Hem verzocht hebt te Massa. |
13 En als de duivel alle verzoeking voleindigd had, week hij van Hem 9voor een tijd. | | 9 Want het blijkt dat hij tegen den tijd van Zijn lijden Hem wederom heftiglijk aangevallen heeft, Joh. 14:30. Joh. 14:30 Ik zal niet meer veel met u spreken; want de overste dezer wereld komt, en heeft aan Mij niets. |
Het begin van Jezus’ prediking |
14 gEn Jezus keerde weder 10door de kracht des Geestes naar Galiléa; en het gerucht van Hem ging uit door het gehele omliggende land. | | g Matth. 4:12. Mark. 1:14. Joh. 4:43. Hand. 10:37. Matth. 4:12 Als nu Jezus gehoord had dat Johannes overgeleverd was, is Hij wedergekeerd naar Galiléa; Mark. 1:14 En nadat Johannes overgeleverd was, kwam Jezus in Galiléa, predikende het Evangelie van het Koninkrijk Gods, Joh. 4:43 En na de twee dagen ging Hij vandaar, en ging heen naar Galiléa. Hand. 10:37 Gijlieden weet de zaak die geschied is door geheel Judéa, beginnende van Galiléa, na den doop welken Johannes gepredikt heeft, |
10 Gr. in de kracht. |
15 En Hij leerde in hun synagogen, en werd van allen 11geprezen. | | 11 Gr. verheerlijkt. |
Jezus in Nazareth verworpen |
16 hEn Hij kwam te Nazareth, waar Hij opgevoed was, en ging, naar Zijn gewoonte, op den dag 12des sabbats in de synagoge, ien stond op om te lezen. | | h Matth. 13:54. Mark. 6:1. Joh. 4:43. Matth. 13:54 En gekomen zijnde in Zijn vaderland, leerde Hij hen in hun synagoge, zodat zij zich ontzetten en zeiden: Vanwaar komt Dezen die wijsheid en die krachten? Mark. 6:1 EN Hij ging vandaar weg en kwam in Zijn vaderland, en Zijn discipelen volgden Hem. Joh. 4:43 En na de twee dagen ging Hij vandaar, en ging heen naar Galiléa. |
12 Gr. der sabbatten. |
i Neh. 8:5, 6. Neh. 8:5 En Ezra, de schriftgeleerde, stond op een hogen houten stoel, dien zij tot die zaak gemaakt hadden, en nevens hem stond Mattíthja en Sema en Anája en Uría en Hilkía en Maäséja aan zijn rechterhand; en aan zijn linkerhand Pedája en Mísaël en Malchía en Hasum en Hasbaddána, Zacharía en Mesullam. Neh. 8:6 En Ezra opende het boek voor de ogen des gansen volks, want hij was boven al het volk; en als hij het opende, stond al het volk. |
17 En Hem werd 13gegeven het boek van den profeet Jesaja; en als Hij het boek 14opengedaan had, vond Hij 15de plaats waar geschreven was: | | 13 Dat is, gelangd, of toegereikt. Zie Hand. 13:15. Hand. 13:15 En na het lezen der Wet en der Profeten zonden de oversten der synagoge tot hen, zeggende: Mannen broeders, indien er enig woord van vertroosting tot het volk in u is, zo spreekt. |
14 Gr. ontvouwd of ontrold had, gelijk veeltijds de boeken in oude tijden op perkamenten of papieren rollen geschreven werden, Ps. 40:8. Hebr. 10:7. Openb. 6:14. Ps. 40:8 Toen zeide Ik: Zie, Ik kom; in de rol des boeks is van Mij geschreven. Hebr. 10:7 Toen sprak Ik: Zie, Ik kom (in het begin des boeks is van Mij geschreven), om Uw wil te doen, o God. Openb. 6:14 En de hemel is weggeweken, als een boek dat toegerold wordt; en alle bergen en eilanden zijn bewogen uit hun plaatsen. |
15 Hier schijnt Christus twee plaatsen uit Jesaja samengevoegd te hebben; want sommige van deze woorden staan Jes. 61:1, en sommige Jes. 42:7. Jes. 61:1 DE Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; Jes. 42:7 Om te openen de blinde ogen, om den gebondene uit te voeren uit de gevangenis, en uit het gevangenhuis hen die in duisternis zitten. |
18 kDe Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden lom den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen die gebroken zijn van hart; | | k Jes. 61:1. Jes. 61:1 DE Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; |
l Matth. 11:5. Matth. 11:5 De blinden worden ziende en de kreupelen wandelen, de melaatsen worden gereinigd en de doven horen, de doden worden opgewekt en den armen wordt het Evangelie verkondigd. |
19 mOm den gevangenen te prediken loslating en den blinden 16het gezicht, om 17de verslagenen heen te zenden 18in vrijheid; om te prediken 19het aangename jaar des Heeren. | | m Jes. 42:7; 61:1, 2. Jes. 42:7 Om te openen de blinde ogen, om den gebondene uit te voeren uit de gevangenis, en uit het gevangenhuis hen die in duisternis zitten. Jes. 61:1 DE Geest des Heeren HEEREN is op Mij, omdat de HEERE Mij gezalfd heeft, om een blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; Jes. 61:2 Om uit te roepen het jaar van het welbehagen des HEEREN, en den dag der wrake onzes Gods, om alle treurigen te troosten; |
16 Gr. het verkrijgen des gezichts. |
17 Of: verwonden. |
18 Gr. in loslating. |
19 Zo wordt de tijd van de toekomst van den Messias en van de predicatie des Evangelies genaamd, omdat het aangename jubeljaar daarvan een voorbeeld is geweest, op welke alle goederen die vervreemd waren, tot hun eersten eigenaar kwamen, en alle dienstknechten uit de Israëlieten in vrijheid gesteld werden, Lev. 25:8, enz. Lev. 25:8 Gij zult u ook tellen zeven jaarweken, zevenmaal zeven jaren; zodat de dagen der zeven jaarweken u negen en veertig jaar zullen zijn. |
20 En als Hij het boek toegedaan en 20den dienaar wedergegeven had, zat Hij neder; en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem geslagen. | | 20 Namelijk van den overste der synagoge. |
21 En Hij begon tot hen te zeggen: 21Heden is deze Schrift in uw oren vervuld. | | 21 Dat is, gij hoort nu met uw oren dat heden geschiedt hetgeen in deze profetie tevoren gezegd is. |
22 En zij gaven Hem allen 22getuigenis, nen verwonderden zich 23over de aangename woorden die uit Zijn mond voortkwamen, en zeiden: oIs Deze niet de Zoon van Jozef? | | 22 Namelijk dat Hij een voortreffelijk Leraar was. Zie Mark. 6:2. Mark. 6:2 En als het sabbat geworden was, begon Hij in de synagoge te leren; en velen die Hem hoorden, ontzetten zich, zeggende: Vanwaar komen Dezen deze dingen? En wat wijsheid is dit, die Hem gegeven is, dat ook zulke krachten door Zijn handen geschieden? |
n Jes. 50:4. Matth. 13:54. Mark. 6:2. Luk. 2:47. Jes. 50:4 De Heere HEERE heeft Mij een tong der geleerden gegeven, opdat Ik wete met den moede een woord te rechter tijd te spreken; Hij wekt allen morgen, Hij wekt Mij het oor, dat Ik hore, gelijk die geleerd worden. Matth. 13:54 En gekomen zijnde in Zijn vaderland, leerde Hij hen in hun synagoge, zodat zij zich ontzetten en zeiden: Vanwaar komt Dezen die wijsheid en die krachten? Mark. 6:2 En als het sabbat geworden was, begon Hij in de synagoge te leren; en velen die Hem hoorden, ontzetten zich, zeggende: Vanwaar komen Dezen deze dingen? En wat wijsheid is dit, die Hem gegeven is, dat ook zulke krachten door Zijn handen geschieden? Luk. 2:47 En allen die Hem hoorden, ontzetten zich over Zijn verstand en antwoorden. |
23 Gr. over de woorden der genade of aangenaamheid. Zie Ps. 45:3. Joh. 1:14. Ps. 45:3 Gij zijt veel schoner dan de mensenkinderen; genade is uitgestort in Uw lippen; daarom heeft U God gezegend in eeuwigheid. Joh. 1:14 En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid. |
o Joh. 6:42. Joh. 6:42 En zij zeiden: Is Deze niet Jezus, de Zoon van Jozef, Wiens vader en moeder wij kennen? Hoe zegt Deze dan: Ik ben uit den hemel nedergedaald? |
23 En Hij zeide tot hen: Gij zult zonder twijfel tot Mij 24dit spreekwoord zeggen: Medicijnmeester, genees Uzelven; al wat wij gehoord hebben pdat in 25Kapérnaüm geschied is, doe dat ook hier in Uw vaderland. | | 24 Gr. deze parabel. |
p Matth. 4:13. Matth. 4:13 En Nazareth verlaten hebbende, is komen wonen te Kapérnaüm, gelegen aan de zee, in de landpalen van Zebulon en Naftali; |
25 Waar Christus Zijn woonplaats voordezen genomen had en vele wonderen gedaan, Matth. 4:13; 11:23. Matth. 4:13 En Nazareth verlaten hebbende, is komen wonen te Kapérnaüm, gelegen aan de zee, in de landpalen van Zebulon en Naftali; Matth. 11:23 En gij Kapérnaüm, die tot den hemel toe zijt verhoogd, gij zult tot de hel toe nedergestoten worden. Want zo in Sódom die krachten waren geschied die in u geschied zijn, zij zou tot op den huidigen dag gebleven zijn. |
24 En Hij zeide: Voorwaar Ik zeg u, qdat geen 26profeet aangenaam is in zijn vaderland. | | q Matth. 13:57. Mark. 6:4. Joh. 4:44. Matth. 13:57 En zij werden aan Hem geërgerd. Maar Jezus zeide tot hen: Een profeet is niet ongeëerd dan in zijn vaderland en in zijn huis. Mark. 6:4 En Jezus zeide tot hen: Een profeet is niet ongeëerd dan in zijn vaderland en onder zijn magen en in zijn huis. Joh. 4:44 Want Jezus heeft Zelf getuigd dat een profeet in zijn eigen vaderland geen eer heeft. |
26 Dat is, leraar van het Woord Gods. |
25 Maar Ik zeg u in der waarheid: Er waren rvele weduwen in Israël in de dagen van Elía, toen de hemel drie jaren en zes maanden 27gesloten was, zodat er grote hongersnood werd over het gehele land. | | r 1 Kon. 17:7. Jak. 5:17. 1 Kon. 17:7 En het geschiedde ten einde van vele dagen, dat de beek uitdroogde; want geen regen was in het land geweest. Jak. 5:17 Elía was een mens van gelijke bewegingen als wij; en hij bad een gebed, dat het niet zou regenen; en het regende niet op de aarde in drie jaren en zes maanden. |
27 Dat is, zonder regenen, 1 Kon. 17:1, 7. 1 Kon. 17:1 EN Elía, de Tisbiet, van de inwoners van Gilead, zeide tot Achab: Zo waarachtig als de HEERE, de God Israëls, leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, indien deze jaren dauw of regen zijn zal, tenzij dan naar mijn woord. 1 Kon. 17:7 En het geschiedde ten einde van vele dagen, dat de beek uitdroogde; want geen regen was in het land geweest. |
26 En tot geen van haar werd Elía gezonden dan naar Sarepta 28Sidonis, tot een vrouw die weduwe was. | | 28 Dat is, liggende onder het gebied der stad Sidon. |
27 En er waren svele melaatsen in Israël 29ten tijde van den profeet Elísa; en geen van hen werd gereinigd dan Naäman, de Syriër. | | s 2 Kon. 5:14. 2 Kon. 5:14 Zo klom hij af en doopte zich in de Jordaan zevenmaal, naar het woord van den man Gods; en zijn vlees kwam weder gelijk het vlees van een kleinen jongen, en hij werd rein. |
29 Of: onder den profeet Elisa. |
28 En zij werden allen in de synagoge met toorn vervuld als zij dit hoorden. | | |
29 En opstaande wierpen zij Hem uit buiten de stad, en leidden Hem op den top des bergs op denwelken hun stad gebouwd was, om Hem van de steilte af te werpen. | | |
30 Maar Hij, door het midden van hen 30doorgegaan zijnde, ging weg. | | 30 Namelijk hun ogen door Zijn Goddelijke kracht houdende dat zij Hem niet zagen, of hen wederhoudende, alzo Zijn ure nog niet gekomen was, Joh. 7:30. Joh. 7:30 Zij zochten Hem dan te grijpen; maar niemand sloeg de hand aan Hem, want Zijn ure was nog niet gekomen. |
De eerste genezing op den sabbat |
31 tEn Hij kwam af te Kapérnaüm, een stad van Galiléa, en leerde hen op de sabbatdagen. | | t Matth. 4:13. Mark. 1:21. Matth. 4:13 En Nazareth verlaten hebbende, is komen wonen te Kapérnaüm, gelegen aan de zee, in de landpalen van Zebulon en Naftali; Mark. 1:21 En zij kwamen binnen Kapérnaüm; en terstond op den sabbatdag in de synagoge gegaan zijnde, leerde Hij. |
32 vEn zij versloegen zich over Zijn leer, want Zijn woord was 31met macht. | | v Matth. 7:29. Mark. 1:22. Matth. 7:29 Want Hij leerde hen als macht hebbende, en niet als de schriftgeleerden. Mark. 1:22 En zij versloegen zich over Zijn leer; want Hij leerde hen als macht hebbende, en niet als de schriftgeleerden. |
31 Gr. in macht, dat is, van groot aanzien en kracht, Matth. 7:29. Matth. 7:29 Want Hij leerde hen als macht hebbende, en niet als de schriftgeleerden. |
33 xEn in de synagoge was een mens, hebbende een geest 32eens onreinen duivels, en riep uit met grote stem, | | x Mark. 1:23. Mark. 1:23 En er was in hun synagoge een mens met een onreinen geest, en hij riep uit, |
32 Dat is, die een onreine duivel was. |
34 Zeggende: Laat af, wat hebben wij met U te doen, Gij Jezus Nazaréner? Zijt Gij gekomen om ons te verderven? Ik ken U wie Gij zijt, namelijk
33de Heilige Gods. | | 33 Dat is, de Zaligmaker, Die daartoe van God geheiligd of afgezonderd is, Joh. 10:36. Joh. 10:36 Zegt gijlieden tot Mij, Dien de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: Gij lastert God; omdat Ik gezegd heb: Ik ben Gods Zoon? |
35 En Jezus bestrafte hem, zeggende: 34Zwijg stil en ga van hem uit. En de duivel hem in het midden geworpen hebbende, voer van hem uit zonder hem iets 35te beschadigen. | | 34 Gr. Word gemuilband. Zie de aant. op Mark. 1:25. Mark. 1:25 (kt.) En Jezus bestrafte hem, zeggende: Zwijg stil en ga uit van hem. |
35 Of: te kwetsen. |
36 En er kwam een verbaasdheid over allen, en zij spraken tezamen tot elkander, zeggende: Wat woord is dit, dat Hij met macht en kracht den onreinen geesten gebiedt en zij varen uit? | | |
37 En het gerucht van Hem ging uit in alle plaatsen des omliggenden lands. | | |
De schoonmoeder van Petrus |
38 yEn Jezus opgestaan zijnde uit de synagoge, ging in het huis van 36Simon; en Simons vrouws moeder was met een grote koorts bevangen, en zij baden Hem voor haar. | | y Matth. 8:14. Mark. 1:29. Matth. 8:14 En Jezus gekomen zijnde in het huis van Petrus, zag zijner vrouws moeder te bed liggen, hebbende de koorts. Mark. 1:29 En van stonden aan uit de synagoge gegaan zijnde, kwamen zij in het huis van Simon en Andréas, met Jakobus en Johannes. |
36 Namelijk Petrus. Zie Matth. 8:14. Matth. 8:14 En Jezus gekomen zijnde in het huis van Petrus, zag zijner vrouws moeder te bed liggen, hebbende de koorts. |
39 En staande 37boven haar, bestrafte Hij de koorts, en de koorts verliet haar; en zij van stonden aan opstaande, diende henlieden. | | 37 Of: over haar, namelijk met Zijn hoofd over haar buigende, om haar aan te spreken. |
40 zEn 38als de zon onderging, allen die kranken hadden, met verscheidene ziekten bevangen, brachten die tot Hem, aen Hij legde een iegelijk van hen de handen op en genas dezelve. | | z Matth. 8:16. Mark. 1:32. Matth. 8:16 En als het laat geworden was, hebben zij velen, van den duivel bezeten, tot Hem gebracht, en Hij wierp de boze geesten uit met het woord, en Hij genas allen die kwalijk gesteld waren; Mark. 1:32 Als het nu avond geworden was, toen de zon onderging, brachten zij tot Hem allen die kwalijk gesteld en van den duivel bezeten waren. |
38 Dat is, als de sabbat over was. Zie Mark. 1:32. Mark. 1:32 Als het nu avond geworden was, toen de zon onderging, brachten zij tot Hem allen die kwalijk gesteld en van den duivel bezeten waren. |
a Mark. 7:32; 8:23, 25. Mark. 7:32 En zij brachten tot Hem een dove, die zwaarlijk sprak, en baden Hem dat Hij de hand op hem legde. Mark. 8:23 En de hand des blinden genomen hebbende, leidde Hij hem uit buiten het vlek en spoog in zijn ogen en legde de handen op hem en vraagde hem of hij iets zag. Mark. 8:25 Daarna legde Hij de handen wederom op zijn ogen en deed hem opzien. En hij werd hersteld en zag hen allen ver en klaar. |
41 bEn er voeren ook duivelen uit van velen, roepende en zeggende: Gij zijt de Christus, de Zone Gods. En hen bestraffende, liet Hij die niet 39spreken, omdat zij wisten dat Hij de Christus was. | | b Mark. 1:34; 3:11. Mark. 1:34 En Hij genas er velen, die door verscheidene ziekten kwalijk gesteld waren, en wierp vele duivelen uit, en liet den duivelen niet toe te spreken, omdat zij Hem kenden. Mark. 3:11 En de onreine geesten, als zij Hem zagen, vielen voor Hem neder en riepen, zeggende: Gij zijt de Zone Gods. |
39 Of zeggen dat zij wisten dat Hij die Christus was. De reden hiervan zie Mark. 1:25. Mark. 1:25 En Jezus bestrafte hem, zeggende: Zwijg stil en ga uit van hem. |
Prediking in geheel Galiléa |
42 cEn als het dag werd, ging Hij uit en trok naar 40een woeste plaats; en de scharen zochten Hem en kwamen tot bij Hem en hielden Hem op, dat Hij van hen niet zou weggaan. | | c Mark. 1:35. Mark. 1:35 En des morgens vroeg, als het nog diep in den nacht was, opgestaan zijnde, ging Hij uit en ging heen in een woeste plaats en bad aldaar. |
40 Dat is, een eenzame plaats, om alleen te zijn. |
43 Maar Hij zeide tot hen: Ik moet ook anderen steden 41het Evangelie van het Koninkrijk Gods verkondigen; want daartoe ben Ik 42uitgezonden. | | 41 Gr. het Koninkrijk Gods evangeliseren. |
42 Namelijk van God den Vader. |
44 En Hij predikte in de synagogen van Galiléa. | | |