Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Voor Pilatus |
1 ENa
de gehele menigte van hen stond op en leidde Hem tot Pilatus. a Matth. 27:2. Mark. 15:1. Joh. 18:28. |
a Matth. 27:2 En Hem gebonden hebbende, leidden zij Hem weg en gaven Hem over aan Pontius Pilatus, den stadhouder. Mark. 15:1 EN terstond des morgens vroeg hielden de overpriesters tezamen raad met de ouderlingen en schriftgeleerden en den gehelen Raad; en Jezus gebonden hebbende, brachten zij Hem heen en gaven Hem
aan Pilatus over. Joh. 18:28 Zij dan leidden Jezus van Kájafas in het rechthuis. En het was des morgens vroeg; en zij gingen niet in het rechthuis, opdat zij niet verontreinigd zouden worden, maar opdat zij het pascha eten mochten. |
2 En zij begonnen Hem te beschuldigen, zeggende: Wij hebben bevonden dat Deze het volk verkeert, en bverbiedt den keizer schattingen te geven, czeggende dat Hij Zelf Christus, de Koning, is. b Matth. 17:25; 22:21. Mark. 12:17. Luk. 20:25. Rom. 13:7. c Hand. 17:7. |
b Matth. 17:25 Hij zeide: Ja. En toen hij in huis gekomen was, voorkwam hem Jezus, zeggende: Wat dunkt u, Simon? De koningen der aarde, van wie nemen zij tollen of schatting, van hun zonen of van de vreemden? Matth. 22:21 Zij zeiden tot Hem: Des keizers. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan den keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is. Mark. 12:17 En Jezus antwoordende zeide tot hen: Geeft dan den keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is. En zij verwonderden zich over Hem. Luk. 20:25 En Hij zeide tot hen: Geeft dan den keizer wat des keizers is, en Gode wat Gods is. Rom. 13:7 Zo geeft dan een iegelijk wat gij schuldig zijt, schatting dien gij de schatting, tol dien gij den tol, vreze dien gij de vreze, eer dien gij de eer schuldig zijt. c Hand. 17:7 Welke Jason in zijn huis genomen heeft; en al dezen doen tegen de geboden des keizers, zeggende dat er een andere Koning is, namelijk een Jezus. |
3 dEn Pilatus vraagde Hem, zeggende: Zijt Gij de Koning der Joden? En Hij antwoordde hem en zeide: Gij zegt het. d Matth. 27:11. Mark. 15:2. Joh. 18:33. |
d Matth. 27:11 En Jezus stond voor den stadhouder; en de stadhouder vraagde Hem, zeggende: Zijt Gij de Koning der Joden? En Jezus zeide hem: Gij zegt het. Mark. 15:2 En Pilatus vraagde Hem: Zijt Gij de Koning der Joden? En Hij antwoordende zeide tot hem: Gij zegt het. Joh. 18:33 Pilatus dan ging wederom in het rechthuis, en riep Jezus, en zeide tot Hem: Zijt Gij de Koning der Joden? |
4 En Pilatus zeide tot de overpriesters en de scharen: Ik vind geen schuld in dezen Mens. |
5 En zij hielden te sterker aan, zeggende: Hij beroert het volk, lerende door geheel Judéa, begonnen hebbende van Galiléa tot hiertoe. |
6 Als nu Pilatus van Galiléa hoorde, vraagde hij of die Mens een Galileeër was. |
7 eEn verstaande dat Hij uit het gebied van Herodes was, zond hij Hem heen tot Herodes, die ook zelf in die dagen binnen Jeruzalem was. e Luk. 3:1. |
e Luk. 3:1 EN in het vijftiende jaar der regering van den keizer Tibérius, als Pontius Pilatus stadhouder was over Judéa, en Herodes een viervorst over Galiléa, en Filippus, zijn broeder, een viervorst over Ituréa en over het land Trachonítis, en Lysánias een viervorst over Abiléne, |
Voor Herodes |
8 fEn als Herodes Jezus zag, werd hij zeer verblijd; want hij was van overlang begerig geweest Hem te zien omdat hij veel van Hem hoorde; en hoopte enig teken te zien, dat van Hem gedaan zou worden. f Luk. 9:7. |
f Luk. 9:7 En Herodes, de viervorst, hoorde al de dingen die van Hem geschiedden; en was twijfelmoedig, omdat van sommigen gezegd werd dat Johannes van de doden was opgestaan, |
9 En hij vraagde Hem met vele woorden; doch Hij antwoordde hem niets. |
10 En de overpriesters en de schriftgeleerden stonden en beschuldigden Hem heftiglijk. |
11 En Herodes met zijn krijgslieden Hem veracht en bespot hebbende, deed Hem een blinkend kleed aan en zond Hem weder tot Pilatus. |
12 gEn op denzelfden dag werden Pilatus en Herodes vrienden met elkander; want zij waren tevoren in vijandschap tegen elkander. g Hand. 4:27. |
g Hand. 4:27 Want in der waarheid zijn vergaderd tegen Uw heilig Kind Jezus, Welken Gij gezalfd hebt, beide Herodes en Pontius Pilatus, met de heidenen en de volken Israëls, |
Barábbas of Jezus |
13 hEn als Pilatus de overpriesters en de oversten en het volk bijeengeroepen had, zeide hij tot hen: h Matth. 27:23. Mark. 15:14. Joh. 18:38; 19:4. |
h Matth. 27:23 Doch de stadhouder zeide: Wat heeft Hij dan kwaads gedaan? En zij riepen te meer, zeggende: Laat Hem gekruisigd worden. Mark. 15:14 Doch Pilatus zeide tot hen: Wat heeft Hij dan kwaads gedaan? En zij riepen te meer: Kruis Hem. Joh. 18:38 Pilatus zeide tot Hem: Wat is waarheid? En als hij dat gezegd had, ging hij wederom uit tot de Joden, en zeide tot hen: Ik vind geen schuld in Hem. Joh. 19:4 Pilatus dan kwam wederom uit, en zeide tot hen: Zie, ik breng Hem tot ulieden uit, opdat gij weet dat ik in Hem geen schuld vind. |
14 Gij hebt dezen Mens tot mij gebracht als een die het volk afkerig maakt; en zie, ik heb Hem in uw tegenwoordigheid ondervraagd, en heb in dezen Mens geen schuld gevonden van hetgeen waar gij Hem mede beschuldigt; |
15 Ja, ook Herodes niet; want ik heb ulieden tot hem gezonden, en zie, er is van Hem niets gedaan dat des doods waardig is. |
16 Zo zal ik Hem dan kastijden en loslaten. |
17 iEn hij moest hun op het feest een loslaten. i Matth. 27:15. Mark. 15:6. Joh. 18:39. |
i Matth. 27:15 En op het feest was de stadhouder gewoon het volk een gevangene los te laten, welken zij wilden. Mark. 15:6 En op het feest liet hij hun één gevangene los, wien zij ook begeerden. Joh. 18:39 Doch gij hebt een gewoonte, dat ik u op het pascha een loslaat. Wilt gij dan dat ik u den Koning der Joden loslaat? |
18 Doch al de menigte riep gelijkelijk, zeggende: kWeg met Dezen en laat ons Barábbas los. k Hand. 3:14. |
k Hand. 3:14 Maar gij hebt den Heilige en Rechtvaardige verloochend, en hebt begeerd dat u een man die een doodslager was, zou geschonken worden; |
19 Dewelke was om zeker oproer dat in de stad geschied was, en om een doodslag, in de gevangenis geworpen. |
20 Pilatus dan riep hun wederom toe, willende Jezus loslaten. |
21 Maar zij riepen daartegen, zeggende: Kruis Hem, kruis Hem. |
22 En hij zeide ten derden male tot hen: Wat heeft Deze dan kwaads gedaan? Ik heb geen schuld des doods in Hem gevonden. Zo zal ik Hem dan kastijden en loslaten. |
23 Maar zij hielden aan met groot geroep, eisende dat Hij zou gekruist worden; en hun en der overpriesters geroep werd geweldiger. |
24 lEn Pilatus oordeelde dat hun eis geschieden zou. l Matth. 27:26. Mark. 15:15. Joh. 19:16. |
l Matth. 27:26 Toen liet hij hun Barábbas los, maar Jezus gegeseld hebbende, gaf hij Hem over om gekruisigd te worden. Mark. 15:15 Pilatus nu, willende de schare genoegdoen, heeft hun Barábbas losgelaten, en gaf Jezus over, als hij Hem gegeseld had, om gekruist te worden. Joh. 19:16 Toen gaf hij Hem dan hun over, opdat Hij gekruist zou worden. En zij namen Jezus en leidden Hem weg. |
25 En hij liet hun los dengene die om oproer en doodslag in de gevangenis geworpen was, welken zij geëist hadden; maar Jezus gaf hij over tot hun wil. |
Jezus weggeleid |
26 mEn als zij Hem wegleidden, namen zij enen Simon van Cyréne, komende van den akker, en legden hem het kruis op, dat hij het achter Jezus droeg. m Matth. 27:32. Mark. 15:21. |
m Matth. 27:32 En uitgaande, vonden zij een man van Cyréne, met name Simon; dezen dwongen zij dat hij Zijn kruis droeg. Mark. 15:21 En zij dwongen enen Simon van Cyréne, die daar voorbijging, komende van den akker, den vader van Alexander en Rufus, dat hij Zijn kruis droeg. |
27 En een grote menigte van volk en van vrouwen volgde Hem, welke ook weenden en Hem beklaagden. |
28 En Jezus Zich tot haar kerende zeide: Gij dochteren van Jeruzalem, weent niet over Mij, maar weent over uzelven en over uw kinderen. |
29 Want zie, er komen dagen in welke men zeggen zal: Zalig zijn
de onvruchtbaren, en de buiken die niet gebaard hebben, en de borsten die niet gezoogd hebben. |
30 Alsdan zullen zij beginnen te zeggen tot de bergen: nValt op ons; en tot de heuvelen: Bedekt ons. n Jes. 2:19. Hos. 10:8. Openb. 6:16; 9:6. |
n Jes. 2:19 Dan zullen zij in de spelonken der rotsstenen gaan, en in de holen der aarde, vanwege den schrik des HEEREN en vanwege de heerlijkheid Zijner majesteit, wanneer Hij Zich opmaken zal om de aarde te verschrikken. Hos. 10:8 En de hoogten van Aven, Israëls zonde, zullen verdelgd worden; doornen en distelen zullen op hunlieder altaren opkomen; en zij zullen zeggen tot de bergen: Bedekt ons; en tot de heuvelen: Valt op ons. Openb. 6:16 En zeiden tot de bergen en tot de steenrotsen: Valt op ons, en verbergt ons van het aangezicht Desgenen Die op den troon zit, en van den toorn des Lams; Openb. 9:6 En in die dagen zullen de mensen den dood zoeken, en zullen dien niet vinden; en zij zullen begeren te sterven, en de dood zal van hen vlieden. |
31 oWant indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal aan het dorre geschieden? o Jer. 25:29. 1 Petr. 4:17. |
o Jer. 25:29 Want zie, in de stad die naar Mijn Naam genoemd is, begin Ik te plagen, en zoudt gij enigszins onschuldig gehouden worden? Gij zult niet onschuldig worden gehouden; want Ik roep het zwaard over alle inwoners der aarde, spreekt de HEERE der heirscharen. 1 Petr. 4:17 Want het is de tijd dat het oordeel begint van het huis Gods; en indien het eerst van ons begint, welk zal het einde zijn dergenen die het Evangelie Gods ongehoorzaam zijn? |
32 pEn er werden ook twee anderen, zijnde kwaaddoeners, geleid om met Hem gedood te worden. p Joh. 19:18. |
p Joh. 19:18 Alwaar zij Hem kruisten, en met Hem twee anderen, aan elke zijde een, en Jezus in het midden. |
Golgotha |
33 qEn toen zij kwamen op de plaats genaamd Hoofdschedelplaats, kruisigden zij Hem aldaar, en de kwaaddoeners, den een ter rechter- en den ander ter linkerzijde. q Matth. 27:33, 38. Mark. 15:22. Joh. 19:18. |
q Matth. 27:33 En gekomen zijnde tot de plaats genaamd Golgotha, welke is gezegd Hoofdschedelplaats, Matth. 27:38 Toen werden met Hem twee moordenaars gekruisigd, een ter rechter- en een ter linkerzijde. Mark. 15:22 En zij brachten Hem tot de plaats Golgotha, hetwelk is, overgezet zijnde, Hoofdschedelplaats. Joh. 19:18 Alwaar zij Hem kruisten, en met Hem twee anderen, aan elke zijde een, en Jezus in het midden. |
34 En Jezus zeide: rVader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. sEn verdelende Zijn klederen, wierpen zij het lot. r Hand. 7:60. 1 Kor. 4:12. s Ps. 22:19. Matth. 27:35. Mark. 15:24. Joh. 19:23. |
r Hand. 7:60 En vallende op de knieën, riep hij met grote stem: Heere, reken hun deze zonde niet toe. En als hij dat gezegd had, ontsliep hij. 1 Kor. 4:12 En arbeiden, werkende met onze eigen handen; wij worden gescholden en wij zegenen; wij worden vervolgd en wij verdragen; s Ps. 22:19 Zij delen Mijn klederen onder zich, en werpen het lot over Mijn gewaad. Matth. 27:35 Toen zij nu Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, het lot werpende; opdat vervuld zou worden hetgeen gezegd is door den profeet: Zij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld, en hebben het lot over Mijn kleding geworpen. Mark. 15:24 En als zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, werpende het lot over dezelve, wat een iegelijk wegnemen zou. Joh. 19:23 De krijgsknechten dan, als zij Jezus gekruist hadden, namen Zijn klederen (en maakten vier delen, voor elken krijgsknecht een deel) en den rok. De rok nu was zonder naad, van boven af geheel geweven. |
35 En het volk stond en zag het aan. En ook tde oversten met hen beschimpten Hem, zeggende: Anderen heeft Hij verlost; dat Hij nu Zichzelven verlosse, zo Hij is de Christus, de Uitverkorene Gods. t Matth. 27:39. Mark. 15:29. |
t Matth. 27:39 En die voorbijgingen lasterden Hem, schuddende hun hoofden, Mark. 15:29 En die voorbijgingen lasterden Hem, schuddende hun hoofden, en zeggende: Ha, Gij Die den tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, |
36 En ook de krijgsknechten tot Hem komende, bespotten Hem en brachten Hem edik, |
37 En zeiden: Indien Gij de Koning der Joden zijt, zo verlos Uzelven. |
38 vEn er was ook een opschrift boven Hem geschreven, met Griekse en Romeinse en Hebreeuwse letters: DEZE IS DE KONING DER JODEN. v Matth. 27:37. Mark. 15:26. Joh. 19:19. |
v Matth. 27:37 En zij stelden boven Zijn hoofd Zijn beschuldiging geschreven: DEZE IS JEZUS, DE KONING DER JODEN. Mark. 15:26 En het opschrift Zijner beschuldiging was boven Hem geschreven: DE KONING DER JODEN. Joh. 19:19 En Pilatus schreef ook een opschrift en zette dat op het kruis; en er was geschreven: JEZUS DE NAZARENER, DE KONING DER JODEN. |
39 En een van de kwaaddoeners, die gehangen waren, lasterde Hem, zeggende: Indien Gij de Christus zijt, verlos Uzelven en ons. |
40 Maar de andere antwoordende bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt? |
41 En wij toch rechtvaardiglijk, want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. |
42 En hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk mijner als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn. |
43 En Jezus zeide tot hem: Voorwaar zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn. |
44 xEn het was omtrent de zesde ure, en er werd duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe. x Matth. 27:45. Mark. 15:33. |
x Matth. 27:45 En van de zesde ure aan werd er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe. Mark. 15:33 En als de zesde ure gekomen was, werd er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe. |
45 En de zon werd verduisterd, yen het voorhangsel des tempels scheurde middendoor. y Matth. 27:51. Mark. 15:38. |
y Matth. 27:51 En zie, het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden; en de aarde beefde, en de steenrotsen scheurden. Mark. 15:38 En het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden. |
46 En Jezus roepende met grote stem, zeide: zVader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest. En als Hij dat gezegd had, gaf Hij den geest. z Ps. 31:6. Matth. 27:50. Mark. 15:37. Joh. 19:30. Hand. 7:59. |
z Ps. 31:6 In Uw hand beveel ik mijn geest; Gij hebt mij verlost, HEERE, Gij God der waarheid. Matth. 27:50 En Jezus wederom met een grote stem roepende, gaf den geest. Mark. 15:37 En Jezus een grote stem van Zich gegeven hebbende, gaf den geest. Joh. 19:30 Toen Jezus dan den edik genomen had, zeide Hij: Het is volbracht; en het hoofd buigende, gaf den geest. Hand. 7:59 En zij stenigden Stéfanus, aanroepende en zeggende: Heere Jezus, ontvang mijn geest. |
47 aAls nu de hoofdman over honderd zag wat er geschied was, verheerlijkte hij God en zeide: Waarlijk, deze Mens was rechtvaardig. a Matth. 27:54. Mark. 15:39. |
a Matth. 27:54 En de hoofdman over honderd, en die met hem Jezus bewaarden, ziende de aardbeving en de dingen die geschied waren, werden zeer bevreesd, zeggende: Waarlijk, Deze was Gods Zoon. Mark. 15:39 En de hoofdman over honderd, die daarbij tegenover Hem stond, ziende dat Hij alzo roepende den geest gegeven had, zeide: Waarlijk, deze Mens was Gods Zoon. |
48 En al de scharen die daar samengekomen waren om dit te aanschouwen, ziende de dingen die geschied waren, keerden weder, slaande op hun borsten. |
49 En al Zijn bekenden stonden van verre, ook de vrouwen die Hem tezamen gevolgd waren van Galiléa, en zagen dit aan. |
De begrafenis |
50 bEn zie, een man, met name Jozef, zijnde een raadsheer, een goed en rechtvaardig man b Matth. 27:57. Mark. 15:43. Joh. 19:38. |
b Matth. 27:57 En als het avond geworden was, kwam een rijk man van Arimathéa, met name Jozef, die ook zelf een discipel van Jezus was. Mark. 15:43 Kwam Jozef, die van Arimathéa was, een eerlijk raadsheer, die ook zelf het Koninkrijk Gods was verwachtende, en zich verstoutende, ging hij in tot Pilatus en begeerde het lichaam van Jezus. Joh. 19:38 En daarna Jozef van Arimathéa (die een discipel van Jezus was, maar bedekt om de vreze der Joden), bad Pilatus dat hij mocht het lichaam van Jezus wegnemen; en Pilatus liet het toe. Hij dan ging en nam het lichaam van Jezus weg. |
51 (Deze had niet medebewilligd in hun raad en handel), van Arimathéa, een stad der Joden, en die ook zelf het Koninkrijk Gods verwachtte; |
52 Deze ging tot Pilatus en begeerde het lichaam van Jezus. |
53 En als hij hetzelve afgenomen had, wond hij dat in een fijn lijnwaad, cen legde het in een graf, in een rots gehouwen, waarin nog nooit iemand gelegd was. c Matth. 12:40; 26:12; 27:59. Mark. 15:46. |
c Matth. 12:40 Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten was in den buik van den walvis, alzo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten wezen in het hart der aarde. Matth. 26:12 Want als zij deze zalf op Mijn lichaam gegoten heeft, zo heeft zij het gedaan tot een voorbereiding van Mijn begrafenis. Matth. 27:59 En Jozef het lichaam nemende, wond hetzelve in een zuiver fijn lijnwaad, Mark. 15:46 En hij kocht fijn lijnwaad, en Hem afgenomen hebbende, wond Hem in dat fijne lijnwaad, en legde Hem in een graf, hetwelk uit een steenrots gehouwen was; en hij wentelde een steen tegen de deur des grafs. |
54 En het was de dag der voorbereiding, en de sabbat kwam aan. |
55 En ook de vrouwen ddie met Hem gekomen waren uit Galiléa, volgden na en aanschouwden het graf, en hoe Zijn lichaam gelegd werd. d Luk. 8:2. |
d Luk. 8:2 En sommige vrouwen, die van boze geesten en krankheden genezen waren, namelijk
Maria genaamd Magdaléna, van welke zeven duivelen uitgegaan waren, |
56 En wedergekeerd zijnde, bereidden zij specerijen en zalven; en op den sabbat rustten zij naar het gebod. |