Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 EN Hij begon wederom te leren omtrent de zee; en er vergaderde een grote schare bij Hem, alzo dat Hij, in het schip gegaan zijnde, nederzat op de zee; en de gehele schare was op het land aan de zee. |
2 En Hij leerde hun vele dingen door gelijkenissen, en Hij zeide in Zijn lering tot hen: |
3 Hoort toe: Zie, een zaaier ging uit om te zaaien. |
4 En het geschiedde in het zaaien, dat het ene deel van het zaad viel bij den weg; en de vogelen des hemels kwamen en aten het op. |
5 En het andere viel op het steenachtige, waar het niet veel aarde had; en het ging terstond op, omdat het geen diepte van aarde had. |
6 Maar als de zon opgegaan was, zo is het verbrand geworden, en omdat het geen wortel had, zo is het verdord. |
7 En het andere viel in de doornen, en de doornen wiesen op en verstikten hetzelve, en het gaf geen vrucht. |
8 En het andere viel in de goede aarde en gaf vrucht, die opging en wies; en het ene droeg dertig- en het andere zestig- en het andere honderdvoud. |
9 En Hij zeide tot hen: Wie oren heeft om te horen, die hore. |
10 En als Hij nu alleen was, vraagden Hem degenen die omtrent Hem waren, met de twaalve, naar de gelijkenis. |
11 En Hij zeide tot hen: Het is u gegeven te verstaan de verborgenheid van het Koninkrijk Gods; maar dengenen die buiten zijn, geschieden al deze dingen door gelijkenissen; |
12 Opdat zij ziende zien en niet bemerken, en horende horen en niet verstaan; opdat zij zich niet te eniger tijd bekeren en hun de zonden vergeven worden. |
13 En Hij zeide tot hen: Weet gij deze gelijkenis niet? En hoe zult gij al de gelijkenissen verstaan? |
14 De zaaier is die
het Woord zaait. |
15 En dezen zijn die bij den weg bezaaid worden, waarin het Woord gezaaid wordt; en als zij het gehoord hebben, zo komt de satan terstond en neemt het Woord weg, hetwelk in hun harten gezaaid was. |
16 En dezen zijn desgelijks, die op de steenachtige plaatsen bezaaid worden, welke, als zij het Woord gehoord hebben, terstond hetzelve met vreugde ontvangen; |
17 En hebben geen wortel in zichzelven, maar zijn voor een tijd; daarna, als verdrukking of vervolging komt om des Woords wil, zo worden zij terstond geërgerd. |
18 En dezen zijn die in de doornen bezaaid worden, namelijk degenen die het Woord horen; |
19 En de zorgvuldigheden dezer wereld en de verleiding des rijkdoms en de begeerlijkheden omtrent de andere dingen inkomende, verstikken het Woord, en het wordt onvruchtbaar. |
20 En dezen zijn die in de goede aarde bezaaid zijn, welke het Woord horen en aannemen en dragen vruchten, het ene dertig- en het andere zestig- en het andere honderdvoud. |
21 En Hij zeide tot hen: Komt ook de kaars opdat zij onder de korenmaat of onder het bed gezet worde? Is het niet opdat zij op den kandelaar gezet worde? |
22 Want er is niets verborgen, dat niet geopenbaard zal worden; en er is niets geschied om verborgen te zijn, maar opdat het in het openbaar zou komen. |
23 Zo iemand oren heeft om te horen, die hore. |
24 En Hij zeide tot hen: Ziet wat gij hoort. Met wat maat gij meet, zal u gemeten worden, en u die hoort, zal meer toegelegd worden. |
25 Want zo wie heeft, dien zal gegeven worden; en wie niet heeft, van dien zal genomen worden ook wat hij heeft. |
26 En Hij zeide: Alzo is het Koninkrijk Gods, gelijk of een mens het zaad in de aarde wierp; |
27 En voorts
sliep en opstond, nacht en dag; en het zaad uitsproot en lang werd, dat hij zelf niet wist hoe. |
28 Want de aarde brengt vanzelf vrucht voort: eerst het kruid, daarna de aar, daarna het volle koren in de aar. |
29 En als de vrucht zich voordoet, terstond zendt hij de sikkel daarin, omdat de oogst daar is. |
30 En Hij zeide: Waarbij zullen wij het Koninkrijk Gods vergelijken, of met wat gelijkenis zullen wij hetzelve gelijken? |
31 Namelijk
bij een mosterdzaad, hetwelk, wanneer het in de aarde gezaaid wordt, het minste is van al de zaden die op de aarde zijn. |
32 En wanneer het gezaaid is, gaat het op en wordt het meeste van al de moeskruiden, en maakt grote takken, alzo dat de vogelen des hemels onder zijn schaduw kunnen nestelen. |
33 En door vele zulke gelijkenissen sprak Hij hun het Woord, naar dat zij het horen konden. |
34 En zonder gelijkenis sprak Hij hun niet; maar Hij verklaarde alles Zijn discipelen in het bijzonder. |
35 En op denzelven dag, als het nu avond geworden was, zeide Hij tot hen: Laat ons overvaren aan de andere zijde. |
36 En zij de schare gelaten hebbende, namen Hem mede, gelijk Hij in het schip was; en er waren nog andere scheepjes met Hem. |
37 En er werd een grote storm van wind, en de baren sloegen over in het schip, alzo dat het nu vol werd. |
38 En Hij was in het achterschip, slapende op een oorkussen; en zij wekten Hem op en zeiden tot Hem: Meester, bekommert het U niet dat wij vergaan? |
39 En Hij opgewekt zijnde, bestrafte den wind, en zeide tot de zee: Zwijg, wees stil. En de wind ging liggen en er werd grote stilte. |
40 En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij zo vreesachtig? Hoe hebt gij geen geloof? |
41 En zij vreesden met grote vreze en zeiden tot elkander: Wie is toch Deze, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn? |