Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De vrouwen komen tot het graf, om het lichaam van Christus te zalven. 4 Vinden den steen afgewenteld. 5 Worden door een engel onderricht dat Hij van de doden opgestaan was. 9 Christus verschijnt Zelf aan Maria Magdalena. 10 Die het den discipelen boodschapt, maar wordt niet geloofd. 12 Verschijnt nog aan twee discipelen op den weg. 14 Eindelijk ook aan de elve, welken Hij bevel geeft overal te prediken en dopen. 17 Belooft dat den gelovigen verscheidene tekenen zullen volgen. 19 Vaart op in den hemel. 20 En de apostelen voeren Christus’ bevel vruchtbaarlijk uit. |
De opstanding |
1 ENa als de sabbat voorbijgegaan was, 1hadden Maria Magdaléna en Maria, de moeder van Jakobus, en Salome specerijen gekocht, opdat zij kwamen en Hem 2zalfden. |
| a Matth. 28:1. Luk. 24:1. Joh. 20:1. |
| Matth. 28:1 EN laat na den sabbat, als het begon te lichten tegen den eersten dag der week, kwam Maria Magdaléna en de andere Maria, om het graf te bezien. Luk. 24:1 EN op den eersten dag
der week, zeer vroeg in den morgenstond, gingen zij naar het graf, dragende de specerijen die zij bereid hadden, en sommigen met haar. Joh. 20:1 EN
op den eersten dag der week ging Maria Magdaléna vroeg, als het nog duister was, naar het graf, en zag den steen van het graf weggenomen. |
| 1 Of: hebben, doch dit woord hadden komt hier beter, omdat de specerijen des avonds voor den sabbat nu al gekocht waren, gelijk Lukas verklaart, Luk. 23:56. |
| Luk. 23:56 En wedergekeerd zijnde, bereidden zij specerijen en zalven; en op den sabbat rustten zij naar het gebod. |
| 2 Dat is, balsemden. |
|
2 En zeer vroeg op den eersten dag
3der week, kwamen zij tot het graf, 4als de zon opging; |
| 3 Gr. der sabbatten, dewelke was de derde dag nadat Hij begraven was geweest; welke dag daarom genaamd is geworden de dag des Heeren, omdat Hij op dien dag opgestaan is. Zie Openb. 1:10. |
| Openb. 1:10 En ik was in den geest op den dag des Heeren, en ik hoorde achter mij een grote stem, als van een bazuin, |
| 4 Zij hadden zich wel met het krieken van den dag opgemaakt om te gaan, als het nog duister was, Joh. 20:1, maar zijn omtrent het graf gekomen met het opgaan van de zon. |
| Joh. 20:1 EN
op den eersten dag der week ging Maria Magdaléna vroeg, als het nog duister was, naar het graf, en zag den steen van het graf weggenomen. |
|
3 En zeiden tot elkander: Wie zal ons den steen van de deur des grafs afwentelen? |
4 (En opziende zagen zij dat de steen 5afgewenteld was) want hij was zeer groot. |
| 5 Namelijk van den engel, Matth. 28:2. |
| Matth. 28:2 En zie, er geschiedde een grote aardbeving; want een engel des Heeren, nederdalende uit den hemel, kwam toe en wentelde den steen af van de deur en zat op denzelven. |
|
5 bEn in het graf ingegaan zijnde, zagen zij 6een jongeling zittende ter rechterzijde, bekleed met een wit 7lang kleed, en werden verbaasd. |
| b Matth. 28:2. Joh. 20:12. |
| Matth. 28:2 En zie, er geschiedde een grote aardbeving; want een engel des Heeren, nederdalende uit den hemel, kwam toe en wentelde den steen af van de deur en zat op denzelven. Joh. 20:12 En zag twee engelen in witte klederen zitten, een aan het hoofd en een aan de voeten, waar het lichaam van Jezus gelegen had. |
| 6 Dat is, een engel in de gedaante van een jongeling. |
| 7 Gr. stole. Zie daarvan Mark. 12:38. |
| Mark. 12:38 En Hij zeide tot hen in Zijn leer: Wacht u voor de schriftgeleerden, die daar gaarne willen wandelen in lange klederen en gegroet zijn op de markten, |
|
6 Maar hij zeide tot haar: cZijt niet verbaasd. Gij zoekt Jezus den Nazaréner, Die gekruist was; Hij is opgestaan, Hij is hier niet; ziet de plaats waar zij Hem gelegd hadden. |
| c Matth. 28:5. Luk. 24:5. |
| Matth. 28:5 Maar de engel antwoordende zeide tot de vrouwen: Vreest gijlieden niet; want ik weet dat gij zoekt Jezus, Die gekruisigd was. Luk. 24:5 En als zij zeer bevreesd werden en het aangezicht naar de aarde neigden, zeiden zij tot haar: Wat zoekt gij den Levende bij de doden? |
|
7 Doch gaat heen, zegt Zijn discipelen 8en Petrus, dat Hij u dvoorgaat naar Galiléa; aldaar zult gij Hem zien, 9egelijk Hij ulieden gezegd heeft. |
| 8 Dat is, en bijzonderlijk Petrus, omdat hij vanwege zijn verzaking en droefheid inzonderheid troost van node had. |
| d Hand. 1:3; 13:31. 1 Kor. 15:5. |
| Hand. 1:3 Aan welke Hij ook, nadat Hij geleden had, Zichzelven levend vertoond heeft, met vele gewisse kentekenen, veertig dagen lang, zijnde van hen gezien, en sprekende van de dingen die het Koninkrijk Gods aangaan. Hand. 13:31 Welke gezien is geweest, vele dagen lang, van degenen die met Hem opgekomen waren van Galiléa tot Jeruzalem, die Zijn getuigen zijn bij het volk. 1 Kor. 15:5 En dat Hij is van Céfas gezien, daarna van de twaalve. |
| 9 Namelijk voor Zijn lijden, Mark. 14:28. |
| Mark. 14:28 Maar nadat Ik zal opgestaan zijn, zal Ik u voorgaan naar Galiléa. |
| e Matth. 26:32; 28:10. Mark. 14:28. |
| Matth. 26:32 Maar nadat Ik zal opgestaan zijn, zal Ik u voorgaan naar Galiléa. Matth. 28:10 Toen zeide Jezus tot haar: Vreest niet; gaat heen, boodschapt Mijn broederen dat zij heengaan naar Galiléa, en aldaar zullen zij Mij zien. Mark. 14:28 Maar nadat Ik zal opgestaan zijn, zal Ik u voorgaan naar Galiléa. |
|
8 fEn zij haastelijk uitgegaan zijnde, vloden van het graf; en beving en ontzetting had haar bevangen; en zij 10zeiden niemand iets, want zij waren bevreesd. |
| f Matth. 28:8. Luk. 24:9. Joh. 20:18. |
| Matth. 28:8 En haastelijk uitgaande van het graf met vreze en grote blijdschap, liepen zij heen om hetzelve Zijn discipelen te boodschappen. Luk. 24:9 En wedergekeerd zijnde van het graf, boodschapten zij al deze dingen aan de elve en aan al de anderen. Joh. 20:18 Maria Magdaléna ging en boodschapte den discipelen dat zij den Heere gezien had, en dat Hij haar dit gezegd had. |
| 10 Namelijk van degenen die haar ontmoetten, totdat zij tot de discipelen kwamen, dien zij het geboodschapt hebben, vers 10. Luk. 24:9. |
| vers 10 Deze heengaande boodschapte het dengenen die met Hem geweest waren, welke treurden en weenden. Luk. 24:9 En wedergekeerd zijnde van het graf, boodschapten zij al deze dingen aan de elve en aan al de anderen. |
Drie verschijningen |
9 En als Jezus opgestaan was des morgens vroeg op den eersten dag
11der week, 12verscheen Hij geerst aan Maria Magdaléna, huit welke Hij zeven duivelen uitgeworpen had. |
| 11 Gr. des sabbats; hetwelk ook somtijds voor de gehele week genomen wordt. Zie Luk. 18:12. |
| Luk. 18:12 Ik vast tweemaal per week; ik geef tienden van alles wat ik bezit. |
| 12 Van deze eerste verschijning zie breder Joh. 20:14. |
| Joh. 20:14 En als zij dit gezegd had, keerde zij zich achterwaarts, en zag Jezus staan, en zij wist niet dat het Jezus was. |
| g Joh. 20:14, 16. |
| Joh. 20:14 En als zij dit gezegd had, keerde zij zich achterwaarts, en zag Jezus staan, en zij wist niet dat het Jezus was. Joh. 20:16 Jezus zeide tot haar: Maria. Zij zich omkerende, zeide tot Hem: Rabbouni, hetwelk is gezegd: Meester. |
| h Luk. 8:2. |
| Luk. 8:2 En sommige vrouwen, die van boze geesten en krankheden genezen waren, namelijk
Maria genaamd Magdaléna, van welke zeven duivelen uitgegaan waren, |
|
10 Deze heengaande boodschapte het dengenen die met Hem geweest waren, welke treurden en weenden. |
11 En als dezen hoorden dat Hij leefde en van haar gezien was, geloofden zij het niet. |
12 iEn na dezen is Hij geopenbaard 13in een andere gedaante aan twee van hen, daar zij wandelden en 14in het veld gingen. |
| i Luk. 24:13. |
| Luk. 24:13 En zie, twee van hen gingen op denzelven dag naar een vlek dat zestig stadiën van Jeruzalem was, welks naam was Emmaüs; |
| 13 Niet die Hij waarlijk had, maar die Hij hun scheen te hebben, overmits hun ogen gehouden werden, dat zij Hem niet kenden, Luk. 24:16. |
| Luk. 24:16 En hun ogen werden gehouden, dat zij Hem niet kenden. |
| 14 Namelijk naar Emmaüs, Luk. 24:13. Zie daar ook deze historie breder beschreven. |
| Luk. 24:13 En zie, twee van hen gingen op denzelven dag naar een vlek dat zestig stadiën van Jeruzalem was, welks naam was Emmaüs; |
|
13 Dezen ook heengaande, boodschapten het den anderen, maar zij geloofden ook die niet. |
14 kDaarna is Hij geopenbaard aan de elve, 15daar zij aanzaten, en verweet hun hun ongelovigheid en hardigheid der harten, omdat zij niet geloofd hadden degenen die Hem gezien hadden nadat Hij opgestaan was. |
| k Luk. 24:36. Joh. 20:19. 1 Kor. 15:5. |
| Luk. 24:36 En als zij van deze dingen spraken, stond Jezus Zelf in het midden van hen, en zeide tot hen: Vrede zij ulieden. Joh. 20:19 Als het dan avond was op denzelven eersten dag der week, en als de deuren gesloten waren waar de discipelen vergaderd waren, om de vreze der Joden, kwam Jezus en stond in het midden en zeide tot hen: Vrede zij ulieden. 1 Kor. 15:5 En dat Hij is van Céfas gezien, daarna van de twaalve. |
| 15 Of: daar zij bijeenzaten. |
|
15 En Hij zeide tot hen: lGaat heen 16in de gehele wereld, predikt het Evangelie 17allen creaturen. |
| l Matth. 28:19. Joh. 15:16. |
| Matth. 28:19 Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. Joh. 15:16 Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren, en Ik heb u gesteld, dat gij zoudt heengaan en vrucht dragen, en dat uw vrucht blijve; opdat zo wat gij van den Vader begeren zult in Mijn Naam, Hij u dat geve. |
| 16 Gr. in al de wereld. |
| 17 Gr. allen creatuur of schepsel, dat is, allen volken, Matth. 28:19, namelijk niet alleen den Joden, maar ook den Grieken of heidenen, dat is, allerlei soorten van volken. Zie Kol. 1:23. |
| Matth. 28:19 Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. Kol. 1:23 Indien gij maar blijft in het geloof, gefundeerd en vast, en niet bewogen wordt van de hoop des Evangelies, dat gij gehoord hebt, hetwelk gepredikt is onder al de creatuur die onder den hemel is; van hetwelk ik, Paulus, een dienaar geworden ben; |
|
16 Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; mmaar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden. |
| m Joh. 3:18; 12:48. |
| Joh. 3:18 Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is alrede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in den Naam van den eniggeboren Zone Gods. Joh. 12:48 Die Mij verwerpt en Mijn woorden niet ontvangt, heeft die hem oordeelt: het Woord dat Ik gesproken heb, dat zal hem oordelen ten laatsten dage. |
|
17 En dengenen die geloofd zullen hebben, zullen 18deze tekenen volgen: nin Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; omet 19nieuwe tongen zullen zij spreken; |
| 18 Namelijk voor zoveel nodig zal zijn tot verbreiding en bevestiging der leer van het Evangelie. Want allen is de gave om wondertekenen te doen niet gegeven, 1 Kor. 12:28. En het is ook niet nodig wanneer het Evangelie genoegzaamlijk bevestigd is. |
| 1 Kor. 12:28 En God heeft er sommigen in de gemeente gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, daarna krachten, daarna gaven der gezondmakingen, behulpsels, regeringen, menigerlei talen. |
| n Luk. 10:17. Hand. 5:16; 8:7; 16:18; 19:12. |
| Luk. 10:17 En de zeventig zijn wedergekeerd met blijdschap, zeggende: Heere, ook de duivelen zijn ons onderworpen in Uw Naam. Hand. 5:16 En ook de menigte uit de omliggende steden kwam gezamenlijk te Jeruzalem, brengende kranken en die van onreine geesten gekweld waren; welke allen genezen werden. Hand. 8:7 Want van velen die onreine geesten hadden, gingen dezelve uit, roepende met grote stem; en vele geraakten en kreupelen werden genezen. Hand. 16:18 En dit deed zij vele dagen lang. Maar Paulus daarover ontevreden zijnde, keerde zich om en zeide tot den geest: Ik gebied u in den Naam van Jezus Christus, dat gij van haar uitgaat. En hij ging uit te zelver ure. Hand. 19:12 Alzo dat ook van zijn lijf op de kranken gedragen werden de zweetdoeken of gordeldoeken, en dat de ziekten van hen weken en de boze geesten van hen uitvoeren. |
| o Hand. 2:4; 10:46; 19:6. |
| Hand. 2:4 En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. Hand. 10:46 Want zij hoorden hen spreken met vreemde talen, en God grootmaken. Toen antwoordde Petrus: Hand. 19:6 En als Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken met vreemde talen en profeteerden. |
| 19 Dat is, met vreemde talen die zij niet geleerd hadden, Hand. 2:4. |
| Hand. 2:4 En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. |
|
18 20pSlangen zullen zij opnemen; en al is het dat zij iets dodelijks zullen drinken, dat zal hun niet schaden; qop kranken zullen zij de handen leggen, en 21zij zullen gezond worden. |
| 20 Namelijk onbeschadigd, gelijk Paulus gedaan heeft, Hand. 28:5. |
| Hand. 28:5 Maar hij schudde het beest af in het vuur en leed niets kwaads. |
| p Luk. 10:19. Hand. 28:5. |
| Luk. 10:19 Zie, Ik geef u de macht om op slangen en schorpioenen te treden, en over alle kracht des vijands; en geen ding zal u enigszins beschadigen. Hand. 28:5 Maar hij schudde het beest af in het vuur en leed niets kwaads. |
| q Hand. 28:8. |
| Hand. 28:8 En het geschiedde dat de vader van Publius, met koortsen en den rodeloop bevangen zijnde, te bed lag; tot denwelken Paulus inging, en als hij gebeden had, legde hij de handen op hem, en maakte hem gezond. |
| 21 Gr. zij zullen het wél hebben, dat is, het zal met hen wél worden. |
De hemelvaart |
19 De Heere dan, 22nadat Hij tot hen gesproken had, ris opgenomen in den hemel en is gezeten aan de rechterhand Gods. |
| 22 Namelijk veertig dagen lang, van het Koninkrijk Gods, Hand. 1:3. |
| Hand. 1:3 Aan welke Hij ook, nadat Hij geleden had, Zichzelven levend vertoond heeft, met vele gewisse kentekenen, veertig dagen lang, zijnde van hen gezien, en sprekende van de dingen die het Koninkrijk Gods aangaan. |
| r Luk. 24:50, 51. Hand. 1:9. |
| Luk. 24:50 En Hij leidde hen buiten tot aan Bethanië, en Zijn handen opheffende, zegende Hij hen. Luk. 24:51 En het geschiedde als Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde, en werd opgenomen in den hemel. Hand. 1:9 En als Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen daar zij het zagen, en een wolk nam Hem weg van hun ogen. |
|
20 En szij uitgegaan zijnde, predikten 23overal, en tde Heere 24wrocht mede en 25bevestigde 26het Woord door tekenen die daarop volgden. Amen. |
| s Hand. 1:2. 1 Tim. 3:16. |
| Hand. 1:2 Tot op den dag in welken Hij opgenomen is, nadat Hij door den Heiligen Geest aan de apostelen, die Hij uitverkoren had, bevelen had gegeven; 1 Tim. 3:16 En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid. |
| 23 Dat is, door de gehele wereld, Hand. 10:28, 42. |
| Hand. 10:28 En hij zeide tot hen: Gij weet hoe het een Joodsen man ongeoorloofd is, zich te voegen of te gaan tot een vreemde; doch God heeft mij getoond dat ik geen mens zou gemeen of onrein heten. Hand. 10:42 En heeft ons geboden den volke te prediken, en te betuigen dat Hij is Degene Die van God verordineerd is tot een Rechter van levenden en doden. |
| t Hand. 14:3. Hebr. 2:4. |
| Hand. 14:3 Zij verkeerden dan aldaar een langen tijd, vrijmoediglijk sprekende in den Heere, Die getuigenis gaf aan het woord Zijner genade, en gaf dat tekenen en wonderen geschiedden door hun handen. Hebr. 2:4 God bovendien medegetuigende door tekenen en wonderen en menigerlei krachten en bedelingen des Heiligen Geestes naar Zijn wil. |
| 24 Namelijk door de werking Zijns Geestes, de predicatie Zijns Woords in de harten der mensen bekrachtigende tot hun bekering. Zie Hand. 14:3; 16:14. 1 Kor. 3:7. |
| Hand. 14:3 Zij verkeerden dan aldaar een langen tijd, vrijmoediglijk sprekende in den Heere, Die getuigenis gaf aan het woord Zijner genade, en gaf dat tekenen en wonderen geschiedden door hun handen. Hand. 16:14 En een zekere vrouw met name Lydia, een purperverkoopster, van de stad Thyatíra, die God diende, hoorde ons; welker hart de Heere heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd. 1 Kor. 3:7 Zo is dan noch hij die plant iets, noch hij die natmaakt, maar God Die den wasdom geeft. |
| 25 Of: bekrachtigde. |
| 26 Namelijk van de predicatie des Evangelies. |