Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Christus doet Zijn inkomst binnen Jeruzalem, zittende op een ezel. 8 Wordt van het volk als de Messias geleid en ontvangen, met gelukwensing. 12 Vervloekt een vijgenboom die zonder vrucht was. 15 Drijft de kopers en verkopers uit den tempel. 20 Roemt de kracht des geloofs. 24 En vermaant dat men in het bidden geloven moet en zijn naaste vergeven. 27 Beantwoordt de vraag uit wat macht Hij dit alles deed, door een wedervraag van den doop van Johannes. |
De intocht in Jeruzalem |
1 ENa toen zij Jeruzalem genaakten, 1te Bethfagé en Bethanië aan den Olijfberg, zond Hij twee van Zijn discipelen uit, | | a Matth. 21:1. Luk. 19:29. Matth. 21:1 EN als zij nu Jeruzalem genaakten en gekomen waren te Bethfagé, aan den Olijfberg, toen zond Jezus twee discipelen, zeggende tot hen: Luk. 19:29 En het geschiedde als Hij nabij Bethfagé en Bethanië gekomen was, aan den berg genaamd den Olijfberg, dat Hij twee van Zijn discipelen uitzond, |
1 Gr. in, dat is, omtrent, gelijk uitgedrukt wordt Luk. 19:29. Van de ligging van deze twee plaatsen zie Matth. 21:1. Luk. 19:29 En het geschiedde als Hij nabij Bethfagé en Bethanië gekomen was, aan den berg genaamd den Olijfberg, dat Hij twee van Zijn discipelen uitzond, Matth. 21:1 EN als zij nu Jeruzalem genaakten en gekomen waren te Bethfagé, aan den Olijfberg, toen zond Jezus twee discipelen, zeggende tot hen: |
2 En zeide tot hen: Gaat heen in het vlek dat tegen u over is; en terstond als gij in hetzelve komt, zult gij vinden 2een veulen gebonden, op hetwelk 3geen mens gezeten heeft; ontbindt het en brengt het. | | 2 Matth. 21:2 wordt gezegd, dat daar ook een ezelin gebonden was met haar veulen. Doch Markus verhaalt alleen van het veulen, omdat Christus daarop gereden heeft. Zie Luk. 19:35. Matth. 21:2 Gaat heen in het vlek dat tegen u over ligt, en gij zult terstond een ezelin gebonden vinden en een veulen met haar; ontbindt ze en brengt ze tot Mij. Luk. 19:35 En zij brachten hetzelve tot Jezus. En hun klederen op het veulen geworpen hebbende, zetten zij Jezus daarop. |
3 Gr. geen der mensen, dat is, niemand. |
3 En indien iemand tot u zegt: Waarom doet gij dat? zo zegt dat de Heere hetzelve van node heeft, en hij zal het terstond herwaarts zenden. | | |
4 En zij gingen heen en vonden het veulen gebonden bij de deur, buiten aan de 4wegscheiding, en zij ontbonden hetzelve. | | 4 Of: tweesprong, tweeweg. |
5 En sommigen van degenen die aldaar stonden, zeiden tot hen: Wat doet gij, dat gij het veulen ontbindt? | | |
6 Doch zij zeiden tot hen gelijk Jezus bevolen had; en zij lieten hen gaan. | | |
7 5En zij brachten bhet veulen tot Jezus en wierpen chun klederen daarop; en Hij zat op hetzelve. | | 5 Zie van dezen ingang van Christus binnen Jeruzalem de aantt. op Matth. 21:1, enz. Matth. 21:1 (kt.) EN als zij nu Jeruzalem genaakten en gekomen waren te Bethfagé, aan den Olijfberg, toen zond Jezus twee discipelen, zeggende tot hen: |
b Joh. 12:14. Joh. 12:14 En Jezus vond een jongen ezel en zat daarop, gelijk geschreven is: |
c 2 Kon. 9:13. 2 Kon. 9:13 Toen haastten zij zich en een iegelijk nam zijn kleed en legde het onder hem op den hoogsten trap; en zij bliezen met de bazuin en zeiden: Jehu is koning geworden. |
8 En velen spreidden hun klederen op den weg, en anderen hieuwen 6meien van de bomen en spreidden ze op den weg. | | 6 Het Griekse woord betekent kleine, tere, groene takken, die bekwaam zijn om op te zitten en over te gaan. Zie ook Joh. 12:13. Joh. 12:13 Namen de takken van palmbomen, en gingen uit Hem tegemoet, en riepen: Hosanna, gezegend is Hij Die komt in den Naam des Heeren, Hij Die is de Koning Israëls! |
9 En die voorgingen en die volgden riepen, zeggende: 7Hosanna! d8Gezegend is Hij Die komt in den Naam des Heeren! | | 7 Wat dit woord betekent zie Matth. 21:9. Matth. 21:9 En de scharen die voorgingen en die volgden, riepen, zeggende: Hosanna den Zone Davids! Gezegend is Hij Die komt in den Naam des Heeren! Hosanna in de hoogste hemelen! |
d Ps. 118:26. Ps. 118:26 Gezegend zij hij die daar komt in den Naam des HEEREN; wij zegenen ulieden uit het huis des HEEREN. |
8 Of: Geprezen zij Hij. |
10 Gezegend zij het Koninkrijk van onzen vader David, hetwelk komt in den Naam des Heeren! Hosanna 9in de hoogste hemelen! | | 9 Dat is, Gij Die daar zijt in de hoogste hemelen. |
11 eEn Jezus kwam binnen Jeruzalem en in den tempel; en als Hij alles rondom bezien had, en het nu 10avondstond was, ging Hij uit naar Bethanië met de twaalve. | | e Matth. 21:12, 14. Luk. 19:45. Joh. 2:14. Matth. 21:12 En Jezus ging in den tempel Gods en dreef uit allen die verkochten en kochten in den tempel, en keerde om de tafels der wisselaars en de zitstoelen dergenen die de duiven verkochten. Matth. 21:14 En er kwamen blinden en kreupelen tot Hem in den tempel, en Hij genas dezelve. Luk. 19:45 En gegaan zijnde in den tempel, begon Hij uit te drijven degenen die daarin verkochten en kochten, Joh. 2:14 En Hij vond in den tempel, die ossen en schapen en duiven verkochten, en de wisselaars daar zittende. |
10 Gr. avonduur. |
De vijgenboom vervloekt |
12 fEn des anderen daags, als zij uit Bethanië gingen, hongerde Hem. | | f Matth. 21:18. Matth. 21:18 En des morgens vroeg, als Hij wederkeerde naar de stad, hongerde Hem. |
13 En ziende van verre een vijgenboom die bladeren had, ging Hij om te zien of Hij ook iets op denzelven zou vinden; en daarbij gekomen zijnde, vond Hij niets dan bladeren; want het was 11de tijd der vijgen niet. | | 11 Dat is, de rechte en gewone tijd dat de vijgenbomen hun volle en rijpe vruchten hebben; hoewel in die hete landen de vijgenbomen buitentijds ook enige ontijdige vruchten dragen, die van de gemene lieden plachten gegeten te worden, welke Christus schijnt gemeend te hebben daarop te vinden. |
14 En Jezus 12antwoordende zeide tot denzelven: Niemand ete enige vrucht meer van u in der eeuwigheid. En Zijn discipelen hoorden het. | | 12 Het woord antwoorden naar de Hebreeuwse manier van spreken, betekent dikmaals een rede beginnen, gelijk hier klaarlijk blijkt. |
De tempelreiniging |
15 En zij kwamen te Jeruzalem; gen Jezus in den tempel gegaan zijnde, begon degenen die in den tempel verkochten en kochten, uit te drijven; en de tafels der wisselaars en de zitstoelen dergenen die de duiven verkochten, keerde Hij om; | | g Matth. 21:12. Luk. 19:45. Joh. 2:14. Matth. 21:12 En Jezus ging in den tempel Gods en dreef uit allen die verkochten en kochten in den tempel, en keerde om de tafels der wisselaars en de zitstoelen dergenen die de duiven verkochten. Luk. 19:45 En gegaan zijnde in den tempel, begon Hij uit te drijven degenen die daarin verkochten en kochten, Joh. 2:14 En Hij vond in den tempel, die ossen en schapen en duiven verkochten, en de wisselaars daar zittende. |
16 En liet niet toe dat iemand enig 13vat door den tempel droeg. | | 13 Namelijk tot den godsdienst niet behorende. |
17 hEn Hij leerde, zeggende tot hen: Is er niet geschreven: iMijn huis zal een huis des gebeds 14genaamd worden allen volken? kMaar gij hebt dat tot een kuil der moordenaars gemaakt. | | h Matth. 21:13. Luk. 19:46. Matth. 21:13 En Hij zeide tot hen: Er is geschreven: Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden; maar gij hebt dat tot een moordenaarskuil gemaakt. Luk. 19:46 Zeggende tot hen: Er is geschreven: Mijn huis is een huis des gebeds; maar gij hebt dat tot een kuil der moordenaars gemaakt. |
i 1 Kon. 8:29. Jes. 56:7. 1 Kon. 8:29 Dat Uw ogen open zijn, nacht en dag, over dit huis, over deze plaats, van dewelke Gij gezegd hebt: Mijn Naam zal daar zijn; om te horen naar het gebed hetwelk Uw knecht bidden zal in deze plaats. Jes. 56:7 Die zal Ik ook brengen tot Mijn heiligen berg, en Ik zal hen verheugen in Mijn bedehuis; hun brandoffers en hun slachtoffers zullen aangenaam wezen op Mijn altaar; want Mijn huis zal een bedehuis genoemd worden voor alle volken. |
14 Dat is, zijn, en gehouden worden. |
k Jer. 7:11. Jer. 7:11 Is dan dit huis, dat naar Mijn Naam genoemd is, in uw ogen een spelonk der moordenaars? Zie, Ik heb het ook gezien, spreekt de HEERE. |
18 En de schriftgeleerden en overpriesters hoorden dat, en lzochten hoe zij Hem 15doden zouden; want zij vreesden Hem, omdat de ganse schare 16ontzet was over Zijn leer. | | l Joh. 7:19. Joh. 7:19 Heeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u doet de wet. Wat zoekt gij Mij te doden? |
15 Gr. verderven, of: vernielen. |
16 Of: verslagen was, namelijk door verwondering; en daarom vreesden zij, dat al het volk Zijn leer zou aanhangen en hen afvallen. |
19 En als het nu laat geworden was, ging Hij uit buiten de stad. | | |
De vijgenboom verdord |
20 En des morgens vroeg voorbijgaande, zagen zij dat de vijgenboom verdord was van de wortels af. | | |
21 En Petrus 17zulks indachtig geworden zijnde, zeide tot Hem: Rabbi, zie, de vijgenboom dien Gij vervloekt hebt, is verdord. | | 17 Namelijk hetgeen tevoren, vers 14, van Christus gezegd was. vers 14 En Jezus antwoordende zeide tot denzelven: Niemand ete enige vrucht meer van u in der eeuwigheid. En Zijn discipelen hoorden het. |
22 En Jezus antwoordende zeide tot hen: 18Hebt geloof op God. | | 18 Gr. Hebt het geloof Gods, dat is, hetwelk vastelijk steunt en vertrouwt op God en Zijn beloften. |
23 mWant voorwaar zeg Ik u, dat zo wie tot dezen berg zal zeggen: Word opgeheven en in de zee geworpen; en niet zal twijfelen in zijn hart, maar zal geloven dat hetgeen hij zegt geschieden zal, het zal hem geworden zo wat hij zegt. | | m Matth. 17:20; 21:21. Luk. 17:6. Matth. 17:20 En Jezus zeide tot hen: Om uws ongeloofs wil; want voorwaar zeg Ik u, zo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tot dezen berg zeggen: Ga heen vanhier derwaarts, en hij zal heengaan; en niets zal u onmogelijk zijn. Matth. 21:21 Doch Jezus antwoordende zeide tot hen: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij geloof hadt en niet twijfeldet, gij zoudt niet alleenlijk doen hetgeen den vijgenboom is geschied, maar indien gij ook tot dezen berg zeidet: Word opgeheven en in de zee geworpen, het zou geschieden. Luk. 17:6 En de Heere zeide: Zo gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tegen dezen moerbezieboom zeggen: Word ontworteld en in de zee geplant; en hij zou u gehoorzaam zijn. |
24 Daarom zeg Ik u: nAlle dingen die gij biddende 19begeert, gelooft dat gij ze 20ontvangen zult, en zij zullen u geworden. | | n Jer. 29:12. Matth. 7:7. Luk. 11:9. Joh. 14:13; 15:7; 16:24. Jak. 1:5, 6. 1 Joh. 3:22; 5:14. Jer. 29:12 Dan zult gij Mij aanroepen en heengaan en tot Mij bidden; en Ik zal naar u horen. Matth. 7:7 Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Luk. 11:9 En Ik zeg ulieden: Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Joh. 14:13 En zo wat gij begeren zult in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in den Zoon verheerlijkt worde. Joh. 15:7 Indien gij in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, zo wat gij wilt, zult gij begeren, en het zal u geschieden. Joh. 16:24 Tot nog toe hebt gij niet gebeden in Mijn Naam; bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij. Jak. 1:5 En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, Die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden. Jak. 1:6 Maar dat hij ze begere in geloof, niet twijfelende; want die twijfelt, is een baar der zee gelijk, die van den wind gedreven en op en neder geworpen wordt. 1 Joh. 3:22 En zo wat wij bidden, ontvangen wij van Hem, dewijl wij Zijn geboden bewaren en doen hetgeen behaaglijk is voor Hem. 1 Joh. 5:14 En dit is de vrijmoedigheid die wij tot Hem hebben, dat zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort. |
19 Namelijk naar den wil Gods. Zie 1 Joh. 5:14. 1 Joh. 5:14 En dit is de vrijmoedigheid die wij tot Hem hebben, dat zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort. |
20 Gr. ontvangt. |
25 En wanneer gij 21staat 22om te bidden, overgeeft indien gij iets hebt tegen iemand; opdat ook uw Vader, Die in de hemelen is, ulieden uw misdaden vergeve. | | 21 Dat is, voor God verschijnt en u daarstelt om te bidden. Want hoewel de Joden somtijds baden al staande, Job 30:20. Jer. 15:1. Luk. 18:13, nochtans zo baden zij meestendeels op hun knieën liggende, 2 Kron. 6:13. Dan. 6:11. Hand. 9:40; 20:36. Job 30:20 Ik schrei tot U, maar Gij antwoordt mij niet; ik sta, maar Gij acht niet op mij. Jer. 15:1 MAAR de HEERE zeide tot mij: Al stond Mozes en Samuël voor Mijn aangezicht, zo zou toch Mijn ziel tot dit volk niet wezen; drijf hen weg van Mijn aangezicht en laat hen uitgaan. Luk. 18:13 En de tollenaar van verre staande, wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende: O God, zijt mij zondaar genadig. 2 Kron. 6:13 (Want Sálomo had een koperen gestoelte gemaakt en had het gesteld in het midden des voorhofs, zijnde vijf ellen in zijn lengte en vijf ellen in zijn breedte en drie ellen in zijn hoogte; en hij stond daarop, en knielde op zijn knieën voor de ganse gemeente Israëls, en breidde zijn handen uit naar den hemel); Dan. 6:11 Toen nu Daniël verstond dat dit schrift getekend was, ging hij in zijn huis (hij nu had in zijn opperzaal open vensters tegen Jeruzalem aan), en hij knielde drie tijden des daags op zijn knieën, en hij bad en deed belijdenis voor zijn God, ganselijk gelijk hij voordezen gedaan had. Hand. 9:40 Maar Petrus, hebbende hen allen uitgedreven, knielde neder en bad; en zich kerende tot het lichaam, zeide hij: Tabítha, sta op. En zij deed haar ogen open, en Petrus gezien hebbende, zat zij overeind. Hand. 20:36 En als hij dit gezegd had, heeft hij nederknielende met hen allen gebeden. |
22 Gr. biddende. |
o Matth. 6:14. Kol. 3:13. Matth. 6:14 Want indien gij den mensen hun misdaden vergeeft, zo zal uw hemelse Vader ook u vergeven. Kol. 3:13 Verdragende elkander en vergevende de een den ander, zo iemand tegen iemand enige klacht heeft; gelijkerwijs als Christus u vergeven heeft, doet ook gij alzo. |
26 pMaar indien gij niet vergeeft, zo zal uw Vader, Die in de hemelen is, ook uw misdaden niet vergeven. | | p Matth. 18:35. Matth. 18:35 Alzo zal ook Mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet van harte vergeeft een iegelijk zijn broeder zijn misdaden. |
De vraag naar Jezus’ bevoegdheid |
27 qEn zij kwamen wederom te Jeruzalem. En als Hij in den tempel wandelde, kwamen tot Hem de overpriesters en de schriftgeleerden en de 23ouderlingen; | | q Matth. 21:23. Luk. 20:1. Matth. 21:23 En als Hij in den tempel gekomen was, kwamen tot Hem, terwijl Hij leerde, de overpriesters en de ouderlingen des volks, zeggende: Door wat macht doet Gij deze dingen? En wie heeft U deze macht gegeven? Luk. 20:1 EN het geschiedde in een van die dagen, als Hij in den tempel het volk leerde en het Evangelie verkondigde, dat de overpriesters en schriftgeleerden met de ouderlingen daarover kwamen, |
23 Dat is, de oversten of oudsten des volks, die met de overpriesters en schriftgeleerden in dien tijd den breden Raad der Joden maakten. |
28 En zeiden tot Hem: 24rDoor wat macht doet Gij deze dingen? En wie heeft U deze macht gegeven, dat Gij deze dingen doen zoudt? | | 24 Gr. In wat macht. |
r Ex. 2:14. Hand. 4:7; 7:27. Ex. 2:14 Hij dan zeide: Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gezet? Zegt gij dit om mij te doden, gelijk gij den Egyptenaar gedood hebt? Toen vreesde Mozes en zeide: Voorwaar, deze zaak is bekend geworden. Hand. 4:7 En als zij hen in het midden gesteld hadden, vraagden zij: Door wat kracht of door wat naam hebt gijlieden dit gedaan? Hand. 7:27 En die zijn naaste ongelijk deed, verstiet hem, zeggende: Wie heeft u tot een overste en rechter over ons gesteld? |
29 Maar Jezus antwoordende zeide tot hen: Ik zal u ook 25één woord vragen; antwoordt Mij ook, en zo zal Ik u zeggen door wat macht Ik deze dingen doe. | | 25 Dat is, één zaak. Hebr. |
30 De 26doop van Johannes, was die uit den hemel of uit de mensen? Antwoordt Mij. | | 26 Dat is, de leer van Johannes door zijn doop bevestigd, gelijk blijkt uit de volgende verzen. |
31 En zij overlegden onder elkander, zeggende: Indien wij zeggen: Uit den hemel, zo zal Hij zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd? | | |
32 Maar indien wij zeggen: Uit de mensen, 27zo vrezen wij het volk. sWant zij hielden allen van Johannes dat hij waarlijk een profeet was. | | 27 Gr. zij vreesden. Is een afgebroken wijze van spreken, waardoor hun versteldheid en overleggingen in het kort uitgedrukt worden. |
s Matth. 14:5. Mark. 6:20. Matth. 14:5 En willende hem doden, vreesde hij het volk, omdat zij hem hielden voor een profeet. Mark. 6:20 Want Herodes vreesde Johannes, wetende dat hij een rechtvaardig en heilig man was, en hield hem in waarde; en als hij hem hoorde, deed hij vele dingen, en hoorde hem gaarne. |
33 En antwoordende zeiden zij tot Jezus: Wij weten het niet. En Jezus antwoordende zeide tot hen: Zo zeg Ik u ook niet door wat macht Ik deze dingen doe. | | |