Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 EN in het schip gegaan zijnde, voer Hij over en kwam in Zijn stad. En zie, zij brachten tot Hem een geraakte, op een bed liggende. |
2 En Jezus hun geloof ziende, zeide tot den geraakte: Zoon, zijt welgemoed, uw zonden zijn u vergeven. |
3 En zie, sommigen der schriftgeleerden zeiden in zichzelven: Deze lastert God. |
4 En Jezus ziende hun gedachten, zeide: Waarom overdenkt gij kwaad in uw harten? |
5 Want wat is lichter, te zeggen: De zonden zijn u vergeven; of te zeggen: Sta op en wandel? |
6 Doch opdat gij moogt weten dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde de zonden te vergeven (toen zeide Hij tot den geraakte): Sta op, neem uw bed op en ga heen naar uw huis. |
7 En hij opgestaan zijnde, ging heen naar zijn huis. |
8 De scharen nu dat ziende, hebben zich verwonderd en God verheerlijkt, Die zodanige macht den mensen gegeven had. |
9 En Jezus vandaar voortgaande, zag een mens in het tolhuis zitten, genaamd Matthéüs, en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde Hem. |
10 En het geschiedde als Hij in het huis van Matthéüs aanzat, zie, vele tollenaars en zondaars kwamen en zaten mede aan, met Jezus en Zijn discipelen. |
11 En de farizeeën dat ziende, zeiden tot Zijn discipelen: Waarom eet uw Meester met de tollenaren en zondaren? |
12 Maar Jezus zulks horende, zeide tot hen: Die gezond zijn, hebben den medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn. |
13 Doch gaat heen en leert wat het is: Ik wil barmhartigheid, en niet offerande; want Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering. |
14 Toen kwamen de discipelen van Johannes tot Hem, zeggende: Waarom vasten wij en de farizeeën veel, en Uw discipelen vasten niet? |
15 En Jezus zeide tot hen: Kunnen ook de bruiloftskinderen treuren, zolang de Bruidegom bij hen is? Maar de dagen zullen komen wanneer de Bruidegom van hen zal weggenomen zijn, en dan zullen zij vasten. |
16 Ook zet niemand een lap ongevold laken op een oud kleed; want deszelfs aangezette lap scheurt af van het kleed, en er wordt een ergere scheur. |
17 En men doet geen nieuwen wijn in oude lederen zakken; anders zo bersten de lederen zakken, en de wijn wordt uitgestort, en de lederen zakken verderven; maar men doet nieuwen wijn in nieuwe lederen zakken, en beide tezamen worden behouden. |
18 Als Hij deze dingen tot hen sprak, zie, een overste kwam en aanbad Hem, zeggende: Mijn dochter is nu terstond gestorven, doch kom en leg Uw hand op haar, en zij zal leven. |
19 En Jezus opgestaan zijnde, volgde hem, en Zijn discipelen. |
20 (En zie, een vrouw die twaalf jaren het bloedvloeien gehad had, komende tot Hem van achteren, raakte den zoom Zijns kleeds aan. |
21 Want zij zeide in zichzelve: Indien ik alleenlijk Zijn kleed aanraak, zo zal ik gezond worden. |
22 En Jezus Zich omkerende en haar ziende, zeide: Zijt welgemoed, dochter, uw geloof heeft u behouden. En de vrouw werd gezond van dezelve ure af.) |
23 En als Jezus in het huis des oversten kwam en zag de pijpers en de woelende schare, |
24 Zeide Hij tot hen: Vertrekt; want het dochtertje is niet dood, maar slaapt. En zij belachten Hem. |
25 Als nu de schare uitgedreven was, ging Hij in en greep haar hand; en het dochtertje stond op. |
26 En dit gerucht ging uit door dat gehele land. |
27 En als Jezus vandaar voortging, zijn Hem twee blinden gevolgd, roepende en zeggende: Gij Zone Davids, ontferm U onzer! |
28 En als Hij in huis gekomen was, kwamen de blinden tot Hem. En Jezus zeide tot hen: Gelooft gij dat Ik dat doen kan? Zij zeiden tot Hem: Ja Heere. |
29 Toen raakte Hij hun ogen aan, zeggende: U geschiede naar uw geloof. |
30 En hun ogen zijn geopend geworden. En Jezus heeft hun zeer strengelijk verboden, zeggende: Ziet dat het niemand wete. |
31 Maar zij uitgegaan zijnde, hebben Hem ruchtbaar gemaakt door dat gehele land. |
32 Als dezen nu uitgingen, zie, zo brachten zij tot Hem een mens die stom en van den duivel bezeten was. |
33 En als de duivel uitgeworpen was, sprak de stomme. En de scharen verwonderden zich, zeggende: Er is nooit desgelijks in Israël gezien. |
34 Maar de farizeeën zeiden: Hij werpt de duivelen uit door den overste der duivelen. |
35 En Jezus omging al de steden en vlekken, lerende in hun synagogen, en predikende het Evangelie des Koninkrijks, en genezende alle ziekten en alle kwalen onder het volk. |
36 En Hij de scharen ziende, werd innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, gelijk schapen die geen herder hebben. |
37 Toen zeide Hij tot Zijn discipelen: De oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinige; |
38 Bidt dan den Heere des oogstes, dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitstote. |