Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Het einde van Judas |
1 ALSa het nu morgenstond geworden was, hebben al de overpriesters en de ouderlingen des volks tezamen raad genomen tegen Jezus, dat zij Hem doden zouden. a Ps. 2:2. Mark. 15:1. Luk. 22:66; 23:2. Joh. 18:28. |
a Ps. 2:2 De koningen der aarde stellen zich op, en de vorsten beraadslagen tezamen, tegen den HEERE en tegen Zijn Gezalfde, zeggende: Mark. 15:1 EN terstond des morgens vroeg hielden de overpriesters tezamen raad met de ouderlingen en schriftgeleerden en den gehelen Raad; en Jezus gebonden hebbende, brachten zij Hem heen en gaven Hem
aan Pilatus over. Luk. 22:66 En als het dag geworden was, vergaderden de ouderlingen des volks, en de overpriesters en schriftgeleerden, en brachten Hem in hun Raad, Luk. 23:2 En zij begonnen Hem te beschuldigen, zeggende: Wij hebben bevonden dat Deze het volk verkeert, en verbiedt den keizer schattingen te geven, zeggende dat Hij Zelf Christus, de Koning, is. Joh. 18:28 Zij dan leidden Jezus van Kájafas in het rechthuis. En het was des morgens vroeg; en zij gingen niet in het rechthuis, opdat zij niet verontreinigd zouden worden, maar opdat zij het pascha eten mochten. |
2 En Hem gebonden hebbende, leidden zij Hem weg en gaven Hem over aan bPontius Pilatus, den stadhouder. b Hand. 3:13. |
b Hand. 3:13 De God Abrahams en Izaks en Jakobs, de God onzer vaderen, heeft Zijn Kind Jezus verheerlijkt, Welken gij overgeleverd hebt, en hebt Hem verloochend voor het aangezicht van Pilatus, als hij oordeelde dat men Hem zou loslaten. |
3 Toen heeft Judas, die Hem verraden had, ziende dat Hij veroordeeld was, berouw gehad, en heeft de dertig zilveren penningen den overpriesters en den ouderlingen wedergebracht, |
4 Zeggende: Ik heb gezondigd, verradende het onschuldig bloed. Maar zij zeiden: Wat gaat ons dat aan? Gij moogt toezien. |
5 En als hij de zilveren penningen in den tempel geworpen had, vertrok hij, en cheengaande verworgde zichzelven. c 2 Sam. 17:23. Hand. 1:18. |
c 2 Sam. 17:23 Als nu Achitófel zag dat zijn raad niet gedaan was, zadelde hij den ezel en maakte zich op, en toog naar zijn huis in zijn stad en gaf bevel aan zijn huis en verhing zich. Alzo stierf hij en werd begraven in zijns vaders graf. Hand. 1:18 Deze dan heeft verworven een akker door het loon der ongerechtigheid, en voorwaarts over gevallen zijnde, is midden opgeborsten, en al zijn ingewanden zijn uitgestort. |
6 En de overpriesters, de zilveren penningen nemende, zeiden: Het is niet geoorloofd dezelve in de offerkist te leggen, dewijl het een prijs des bloeds is. |
7 En tezamen raad genomen hebbende, kochten zij daarmede den dakker des pottenbakkers, tot een begrafenis voor de vreemdelingen. d Hand. 1:19. |
d Hand. 1:19 En het is bekend geworden allen die te Jeruzalem wonen, alzo dat die akker in hun eigen taal genoemd wordt Akeldama, dat is een akker des bloeds. |
8 Daarom is die akker genaamd de akker des bloeds, tot op den huidigen dag. |
9 Toen is vervuld geworden hetgeen gesproken is edoor den profeet Jeremía, zeggende: En zij hebben de dertig zilveren penningen genomen, de waarde des Gewaardeerden van de kinderen Israëls, Denwelken zij gewaardeerd hebben; e Zach. 11:12. |
e Zach. 11:12 Want Ik had tot henlieden gezegd: Indien het goed is in uw ogen, brengt Mijn loon, en zo niet, laat het na. En zij hebben Mijn loon gewogen, dertig zilverlingen. |
10 En hebben dezelve gegeven voor den akker des pottenbakkers, volgens hetgeen mij de Heere bevolen heeft. |
Voor Pilatus |
11 fEn Jezus stond voor den stadhouder; en de stadhouder vraagde Hem, zeggende: Zijt Gij de Koning der Joden? En Jezus zeide hem: Gij zegt het. f Mark. 15:2. Luk. 23:3. Joh. 18:33. |
f Mark. 15:2 En Pilatus vraagde Hem: Zijt Gij de Koning der Joden? En Hij antwoordende zeide tot hem: Gij zegt het. Luk. 23:3 En Pilatus vraagde Hem, zeggende: Zijt Gij de Koning der Joden? En Hij antwoordde hem en zeide: Gij zegt het. Joh. 18:33 Pilatus dan ging wederom in het rechthuis, en riep Jezus, en zeide tot Hem: Zijt Gij de Koning der Joden? |
12 En als Hij van de overpriesters en de ouderlingen beschuldigd werd, antwoordde Hij niets. |
13 gToen zeide Pilatus tot Hem: Hoort Gij niet hoevele zaken zij tegen U getuigen? g Matth. 26:62. |
g Matth. 26:62 En de hogepriester opstaande zeide tot Hem: Antwoordt Gij niets? Wat getuigen dezen tegen U? |
14 hMaar Hij antwoordde hem niet op een enig woord, alzo dat de stadhouder zich zeer verwonderde. h Jes. 53:7. Hand. 8:32. |
h Jes. 53:7 Als
dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open. Hand. 8:32 En de plaats der Schriftuur, die hij las, was deze: Hij is gelijk een schaap ter slachting geleid; en gelijk een lam stemmeloos is voor dien die het scheert, alzo doet Hij Zijn mond niet open. |
15 iEn op het feest was de stadhouder gewoon het volk een gevangene los te laten, welken zij wilden. i Mark. 15:6. Luk. 23:17. Joh. 18:39. |
i Mark. 15:6 En op het feest liet hij hun één gevangene los, wien zij ook begeerden. Luk. 23:17 En hij moest hun op het feest een loslaten. Joh. 18:39 Doch gij hebt een gewoonte, dat ik u op het pascha een loslaat. Wilt gij dan dat ik u den Koning der Joden loslaat? |
16 kEn zij hadden toen een welbekenden gevangene, genaamd Barábbas. k Mark. 15:7. Luk. 23:19. Joh. 18:40. |
k Mark. 15:7 En er was een, genaamd Barábbas, gevangen met andere medeoproermakers, die in het oproer een doodslag gedaan had. Luk. 23:19 Dewelke was om zeker oproer dat in de stad geschied was, en om een doodslag, in de gevangenis geworpen. Joh. 18:40 Zij dan riepen allen wederom, zeggende: Niet Dezen, maar Barábbas. En Barábbas was een moordenaar. |
17 Als zij dan vergaderd waren, zeide Pilatus tot hen: Welken wilt gij dat ik u zal loslaten, Barábbas, of Jezus, Die genaamd wordt Christus? |
18 Want hij wist dat zij Hem door nijdigheid overgeleverd hadden. |
19 En als hij op den rechterstoel zat, zo heeft zijn huisvrouw tot hem gezonden, zeggende: Heb toch niet te doen met dien Rechtvaardige; want ik heb heden veel geleden in den droom om Zijnentwil. |
20 lMaar de overpriesters en de ouderlingen hebben den scharen aangeraden dat zij zouden Barábbas begeren en Jezus doden. l Mark. 15:11. Luk. 23:18. Joh. 18:40. Hand. 3:14. |
l Mark. 15:11 Maar de overpriesters bewogen de schare, dat hij hun liever Barábbas zou loslaten. Luk. 23:18 Doch al de menigte riep gelijkelijk, zeggende: Weg met Dezen en laat ons Barábbas los. Joh. 18:40 Zij dan riepen allen wederom, zeggende: Niet Dezen, maar Barábbas. En Barábbas was een moordenaar. Hand. 3:14 Maar gij hebt den Heilige en Rechtvaardige verloochend, en hebt begeerd dat u een man die een doodslager was, zou geschonken worden; |
21 En de stadhouder antwoordende zeide tot hen: Welken van deze twee wilt gij dat ik u zal loslaten? En zij zeiden: Barábbas. |
22 Pilatus zeide tot hen: Wat zal ik dan doen met Jezus, Die genaamd wordt Christus? Zij zeiden allen tot hem: Laat Hem gekruisigd worden. |
23 Doch de stadhouder zeide: Wat heeft Hij dan kwaads gedaan? En zij riepen te meer, zeggende: Laat Hem gekruisigd worden. |
24 Als nu Pilatus zag dat hij niet vorderde, maar veelmeer dat er oproer werd, nam hij water en wies de handen voor de schare, zeggende: Ik ben onschuldig van het bloed dezes Rechtvaardigen; gijlieden moogt toezien. |
25 En al het volk antwoordende zeide: mZijn bloed kome over ons en over onze kinderen. m Hand. 5:28. |
m Hand. 5:28 Hebben wij u niet ernstiglijk aangezegd, dat gij in dezen Naam niet zoudt leren? En zie, gij hebt met deze uw leer Jeruzalem vervuld, en gij wilt het bloed van dezen Mens over ons brengen. |
26 Toen liet hij hun Barábbas los, maar Jezus gegeseld hebbende, gaf hij Hem over om gekruisigd te worden. |
Jezus bespot en weggeleid |
27 nToen namen de krijgsknechten des stadhouders Jezus met zich in het rechthuis en vergaderden over Hem de ganse bende. n Mark. 15:16. Joh. 19:2. |
n Mark. 15:16 En de krijgsknechten leidden Hem binnen in de zaal, welke is het rechthuis, en riepen de ganse bende tezamen; Joh. 19:2 En de krijgsknechten een kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten die op Zijn hoofd, en wierpen Hem een purperen kleed om, |
28 En als zij Hem ontkleed hadden, deden zij Hem een purperen mantel om; |
29 En een kroon van doornen gevlochten hebbende, zetten die op Zijn hoofd, en een rietstok in Zijn rechterhand; en vallende op hun knieën voor Hem, bespotten zij Hem, zeggende: Wees gegroet, Gij Koning der Joden. |
30 En op Hem gespogen hebbende, namen zij den rietstok en sloegen op Zijn hoofd. |
31 En toen zij Hem bespot hadden, deden zij Hem den mantel af en deden Hem Zijn klederen aan en leidden Hem heen om te kruisigen. |
32 oEn uitgaande, vonden zij een man van Cyréne, met name Simon; dezen dwongen zij dat hij Zijn kruis droeg. o Mark. 15:21. Luk. 23:26. |
o Mark. 15:21 En zij dwongen enen Simon van Cyréne, die daar voorbijging, komende van den akker, den vader van Alexander en Rufus, dat hij Zijn kruis droeg. Luk. 23:26 En als zij Hem wegleidden, namen zij enen Simon van Cyréne, komende van den akker, en legden hem het kruis op, dat hij het achter Jezus droeg. |
Golgotha |
33 pEn gekomen zijnde tot de plaats genaamd Golgotha, welke is gezegd Hoofdschedelplaats, p Ps. 69:22. Mark. 15:22. Luk. 23:33. Joh. 19:17. |
p Ps. 69:22 Ja, zij hebben mij gal tot mijn spijze gegeven; en in mijn dorst hebben zij mij edik te drinken gegeven. Mark. 15:22 En zij brachten Hem tot de plaats Golgotha, hetwelk is, overgezet zijnde, Hoofdschedelplaats. Luk. 23:33 En toen zij kwamen op de plaats genaamd Hoofdschedelplaats, kruisigden zij Hem aldaar, en de kwaaddoeners, den een ter rechter- en den ander ter linkerzijde. Joh. 19:17 En Hij dragende Zijn kruis, ging uit naar de plaats genaamd Hoofdschedelplaats, welke in het Hebreeuws genaamd wordt Golgotha; |
34 Gaven zij Hem te drinken edik met gal gemengd; en als Hij dien gesmaakt had, wilde Hij niet drinken. |
35 qToen zij nu Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, het lot werpende; opdat vervuld zou worden hetgeen gezegd is door den profeet: rZij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld, en hebben het lot over Mijn kleding geworpen. q Mark. 15:24. Joh. 19:23. r Ps. 22:19. |
q Mark. 15:24 En als zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, werpende het lot over dezelve, wat een iegelijk wegnemen zou. Joh. 19:23 De krijgsknechten dan, als zij Jezus gekruist hadden, namen Zijn klederen (en maakten vier delen, voor elken krijgsknecht een deel) en den rok. De rok nu was zonder naad, van boven af geheel geweven. r Ps. 22:19 Zij delen Mijn klederen onder zich, en werpen het lot over Mijn gewaad. |
36 En zij nederzittende, bewaarden Hem aldaar. |
37 sEn zij stelden boven Zijn hoofd Zijn beschuldiging geschreven: DEZE IS JEZUS, DE KONING DER JODEN. s Mark. 15:26. Luk. 23:38. Joh. 19:19. |
s Mark. 15:26 En het opschrift Zijner beschuldiging was boven Hem geschreven: DE KONING DER JODEN. Luk. 23:38 En er was ook een opschrift boven Hem geschreven, met Griekse en Romeinse en Hebreeuwse letters: DEZE IS DE KONING DER JODEN. Joh. 19:19 En Pilatus schreef ook een opschrift en zette dat op het kruis; en er was geschreven: JEZUS DE NAZARENER, DE KONING DER JODEN. |
38 tToen werden met Hem twee moordenaars gekruisigd, een ter rechter- en een ter linkerzijde. t Jes. 53:12. |
t Jes. 53:12 Daarom zal Ik Hem een deel geven van velen, en Hij zal de machtigen als een roof delen, omdat Hij Zijn ziel uitgestort heeft in den dood, en met de overtreders is geteld geweest; en Hij veler zonde gedragen heeft, en voor de overtreders gebeden heeft. |
39 vEn die voorbijgingen lasterden Hem, schuddende hun hoofden, v Ps. 22:8; 69:21. Mark. 15:29. Luk. 23:35. |
v Ps. 22:8 Allen die Mij zien, bespotten Mij; zij steken de lip uit, zij schudden het hoofd, zeggende: Ps. 69:21 De versmaadheid heeft mijn hart gebroken en ik ben zeer zwak; en ik heb gewacht naar medelijden, maar er is geen; en naar vertroosters, maar heb ze niet gevonden. Mark. 15:29 En die voorbijgingen lasterden Hem, schuddende hun hoofden, en zeggende: Ha, Gij Die den tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, Luk. 23:35 En het volk stond en zag het aan. En ook de oversten met hen beschimpten Hem, zeggende: Anderen heeft Hij verlost; dat Hij nu Zichzelven verlosse, zo Hij is de Christus, de Uitverkorene Gods. |
40 En zeggende: xGij Die den tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelven; indien Gij de Zone Gods zijt, zo kom af van het kruis. x Matth. 26:61. Joh. 2:19. |
x Matth. 26:61 Maar ten laatste kwamen twee valse getuigen en zeiden: Deze heeft gezegd: Ik kan den tempel Gods afbreken en in drie dagen denzelven opbouwen. Joh. 2:19 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Breekt dezen tempel, en in drie dagen zal Ik denzelven oprichten. |
41 En desgelijks ook de overpriesters met de schriftgeleerden en ouderlingen en farizeeën Hem bespottende, zeiden: |
42 Anderen heeft Hij verlost, Hij kan Zichzelven niet verlossen. Indien Hij de Koning Israëls is, dat Hij nu afkome van het kruis, en wij zullen Hem geloven. |
43 yHij heeft op God betrouwd; dat Hij Hem nu verlosse, indien Hij Hem wel wil; want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. y Ps. 22:9. |
y Ps. 22:9 Hij heeft het op den HEERE gewenteld, dat Hij Hem nu uithelpe, dat Hij Hem redde, dewijl Hij lust aan Hem heeft. |
44 En hetzelve verweten Hem ook de moordenaars die met Hem gekruisigd waren. |
45 zEn van de zesde ure aan werd er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe. z Mark. 15:33. Luk. 23:44. |
z Mark. 15:33 En als de zesde ure gekomen was, werd er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe. Luk. 23:44 En het was omtrent de zesde ure, en er werd duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe. |
46 En omtrent de negende ure ariep Jezus met een grote stem, zeggende: ELI, ELI, LAMA SABACHTHANI? Dat is: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? a Ps. 22:2. Hebr. 5:7. |
a Ps. 22:2 Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten, verre zijnde van Mijn verlossing, van de woorden Mijns brullens? Hebr. 5:7 Die in de dagen Zijns vleses, gebeden en smekingen tot Dengene Die Hem uit den dood kon verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd hebbende, en verhoord zijnde uit de vreze, |
47 En sommigen van die daar stonden, zulks horende, zeiden: Deze roept Elía. |
48 bEn terstond een van hen toelopende, nam een spons, en die met edik gevuld hebbende, stak ze op een rietstok, en gaf Hem te drinken. b Ps. 69:22. Joh. 19:29. |
b Ps. 69:22 Ja, zij hebben mij gal tot mijn spijze gegeven; en in mijn dorst hebben zij mij edik te drinken gegeven. Joh. 19:29 Er stond dan een vat vol edik, en zij vulden een spons met edik, en omlegden ze met hysop, en brachten ze aan Zijn mond. |
49 Doch de anderen zeiden: Houd op, laat ons zien of Elía komt om Hem te verlossen. |
50 cEn Jezus wederom met een grote stem roepende, gaf den geest. c Luk. 23:46. |
c Luk. 23:46 En Jezus roepende met grote stem, zeide: Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest. En als Hij dat gezegd had, gaf Hij den geest. |
51 dEn zie, het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden; en de aarde beefde, en de steenrotsen scheurden. d 2 Kron. 3:14. Mark. 15:38. Luk. 23:45. |
d 2 Kron. 3:14 Hij maakte ook den voorhang van hemelsblauw en purper en karmozijn en fijn linnen; en hij maakte cherubs daarop. Mark. 15:38 En het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden. Luk. 23:45 En de zon werd verduisterd, en het voorhangsel des tempels scheurde middendoor. |
52 En de graven werden geopend, en vele lichamen der heiligen die ontslapen waren, werden opgewekt; |
53 En uit de graven uitgegaan zijnde na Zijn opstanding, kwamen zij in de heilige stad en zijn velen verschenen. |
54 eEn de hoofdman over honderd, en die met hem Jezus bewaarden, ziende de aardbeving en de dingen die geschied waren, werden zeer bevreesd, zeggende: Waarlijk, Deze was Gods Zoon. e Mark. 15:39. Luk. 23:47. |
e Mark. 15:39 En de hoofdman over honderd, die daarbij tegenover Hem stond, ziende dat Hij alzo roepende den geest gegeven had, zeide: Waarlijk, deze Mens was Gods Zoon. Luk. 23:47 Als nu de hoofdman over honderd zag wat er geschied was, verheerlijkte hij God en zeide: Waarlijk, deze Mens was rechtvaardig. |
55 fEn aldaar waren vele vrouwen gvan verre aanschouwende, die Jezus gevolgd waren van Galiléa om Hem hte dienen; f Mark. 15:40. Luk. 23:49. g Ps. 38:12. h Luk. 8:2. |
f Mark. 15:40 En er waren ook vrouwen van verre dit aanschouwende, onder welke ook was Maria Magdaléna, en Maria, de moeder van Jakobus den kleine en van Joses, en Salome; Luk. 23:49 En al Zijn bekenden stonden van verre, ook de vrouwen die Hem tezamen gevolgd waren van Galiléa, en zagen dit aan. g Ps. 38:12 Mijn liefhebbers en mijn vrienden staan van tegenover mijn plaag, en mijn nabestaanden staan van verre. h Luk. 8:2 En sommige vrouwen, die van boze geesten en krankheden genezen waren, namelijk
Maria genaamd Magdaléna, van welke zeven duivelen uitgegaan waren, |
56 Onder dewelke was Maria Magdaléna, en Maria, de moeder van Jakobus en Joses, en de moeder der zonen van Zebedéüs. |
De begrafenis |
57 iEn als het avond geworden was, kwam een rijk man van Arimathéa, met name Jozef, die ook zelf een discipel van Jezus was. i Mark. 15:42. Luk. 23:50. Joh. 19:38. |
i Mark. 15:42 En als het nu avond was geworden, dewijl het de voorbereiding was, welke is de voorsabbat, Luk. 23:50 En zie, een man, met name Jozef, zijnde een raadsheer, een goed en rechtvaardig man Joh. 19:38 En daarna Jozef van Arimathéa (die een discipel van Jezus was, maar bedekt om de vreze der Joden), bad Pilatus dat hij mocht het lichaam van Jezus wegnemen; en Pilatus liet het toe. Hij dan ging en nam het lichaam van Jezus weg. |
58 Deze kwam tot Pilatus en begeerde het lichaam van Jezus. Toen beval Pilatus dat hem het lichaam gegeven zou worden. |
59 En Jozef het lichaam nemende, wond hetzelve in een zuiver fijn lijnwaad, |
60 kEn legde dat in zijn nieuw graf, hetwelk hij in een steenrots uitgehouwen had; en een groten steen tegen de deur des grafs gewenteld hebbende, ging hij weg. k Mark. 15:46. Luk. 23:53. |
k Mark. 15:46 En hij kocht fijn lijnwaad, en Hem afgenomen hebbende, wond Hem in dat fijne lijnwaad, en legde Hem in een graf, hetwelk uit een steenrots gehouwen was; en hij wentelde een steen tegen de deur des grafs. Luk. 23:53 En als hij hetzelve afgenomen had, wond hij dat in een fijn lijnwaad, en legde het in een graf, in een rots gehouwen, waarin nog nooit iemand gelegd was. |
61 En aldaar was Maria Magdaléna en de andere Maria, zittende tegenover het graf. |
De wacht bij het graf |
62 Des anderen daags nu, welke is na de voorbereiding, vergaderden de overpriesters en de farizeeën tot Pilatus, |
63 Zeggende: Heer, wij zijn indachtig dat deze verleider, nog levende, gezegd heeft: lNa drie dagen zal Ik opstaan. l Matth. 16:21; 17:23; 20:19. Mark. 8:31; 10:34. Luk. 9:22; 18:33; 24:6. |
l Matth. 16:21 Van toen aan begon Jezus Zijn discipelen te vertonen dat Hij moest heengaan naar Jeruzalem, en veel lijden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood worden, en ten derden dage opgewekt worden. Matth. 17:23 En zij zullen Hem doden, en ten derden dage zal Hij opgewekt worden. En zij werden zeer bedroefd. Matth. 20:19 En zij zullen Hem den heidenen overleveren, om Hem te bespotten en te geselen en te kruisigen; en ten derden dage zal Hij weder opstaan. Mark. 8:31 En Hij begon hun te leren dat de Zoon des mensen veel moest lijden, en verworpen worden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood worden, en na drie dagen weder opstaan. Mark. 10:34 En zij zullen Hem bespotten en Hem geselen en Hem bespuwen en Hem doden; en ten derden dage zal Hij weder opstaan. Luk. 9:22 Zeggende: De Zoon des mensen moet veel lijden, en verworpen worden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood, en ten derden dage opgewekt worden. Luk. 18:33 En Hem gegeseld hebbende, zullen zij Hem doden; en ten derden dage zal Hij weder opstaan. Luk. 24:6 Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan. Gedenkt hoe Hij tot u gesproken heeft, als Hij nog in Galiléa was, |
64 Beveel dan dat het graf verzekerd worde tot den derden dag toe, opdat Zijn discipelen misschien niet komen bij nacht en stelen Hem, en zeggen tot het volk: Hij is opgestaan van de doden. En zo zal de laatste dwaling erger zijn dan de eerste. |
65 En Pilatus zeide tot henlieden: Gij hebt een wacht; gaat heen, verzekert het gelijk gij het verstaat. |
66 En zij heengaande, verzekerden het graf met de wacht, den steen verzegeld hebbende. |