Statenvertaling.nl

sample header image

Mattheüs 26 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Inleiding Nieuwe Testament
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Mattheüs 26

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Vierde aankondiging van het lijden
1 EN het is geschied als Jezus al deze woorden geëindigd had, dat Hij tot Zijn discipelen zeide:
2 aGij weet dat na twee dagen het pascha is, en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden om gekruisigd te worden. a Mark. 14:1. Luk. 22:1. Joh. 13:1. verwijsteksten
 
Het besluit om Jezus te doden
3 bToen vergaderden de overpriesters en de schriftgeleerden en de ouderlingen des volks in de zaal des hogepriesters, die genaamd was Kájafas; b Ps. 2:2. Joh. 11:47. Hand. 4:27. verwijsteksten
4 En beraadslaagden tezamen dat zij Jezus met listigheid vangen en doden zouden.
5 Doch zij zeiden: Niet in het feest, opdat er geen oproer worde onder het volk.
 
De zalving in Bethanië
6 Als nu Jezus te Bethanië was, ten huize van Simon den melaatse,
7 cKwam tot Hem een vrouw, hebbende een albasten fles met zeer kostelijke zalf, en goot ze uit op Zijn hoofd, daar Hij aan tafel zat. c Mark. 14:3. Luk. 7:37. Joh. 11:2; 12:3. verwijsteksten
8 En Zijn discipelen dat ziende, namen het zeer kwalijk, zeggende: Waartoe dit verlies?
9 Want deze zalf had duur kunnen verkocht en de penningen den armen gegeven worden.
10 Maar Jezus zulks verstaande, zeide tot hen: Waarom doet gij deze vrouw moeite aan? Want zij heeft een goed werk aan Mij gewrocht.
11 dWant de armen hebt gij altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd. d Deut. 15:11. Mark. 14:7. Joh. 12:8. verwijsteksten
12 Want als zij deze zalf op Mijn lichaam gegoten heeft, zo heeft zij het gedaan tot een voorbereiding van Mijn begrafenis.
13 Voorwaar zeg Ik u: Alwaar dit Evangelie gepredikt zal worden in de gehele wereld, daar zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van hetgeen zij gedaan heeft.
 
Het verraad van Judas
14 eToen ging een van de twaalve, genaamd Judas Iskáriot, tot de overpriesters, e Mark. 14:10. Luk. 22:4. verwijsteksten
15 En zeide: Wat wilt gij mij geven, en ik zal Hem u overleveren? En zij hebben hem toegelegd fdertig zilveren penningen. f Zach. 11:12. verwijsteksten
16 En van toen af zocht hij gelegenheid, opdat hij Hem overleveren mocht.
 
De paasmaaltijd
17 gEn op den eersten dag hder ongehevelde broden kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende tot Hem: Waar wilt Gij dat wij U bereiden het pascha te eten? g Mark. 14:12. Luk. 22:7. h Ex. 12:17. verwijsteksten
18 En Hij zeide: Gaat heen in de stad tot zulk een, en zegt hem: De Meester zegt: Mijn tijd is nabij, Ik zal bij u het pascha houden met Mijn discipelen.
19 En de discipelen deden gelijk Jezus hun bevolen had, en bereidden het pascha.
20 iEn als het avond geworden was, zat Hij aan met de twaalve. i Mark. 14:17. Luk. 22:14. Joh. 13:21. verwijsteksten
21 En toen zij aten, zeide Hij: Voorwaar Ik zeg u, dat keen van u Mij zal verraden. k Hand. 1:17. verwijsteksten
22 En zij zeer bedroefd geworden zijnde, begon een iegelijk van hen tot Hem te zeggen: Ben ik het, Heere?
23 En Hij antwoordende zeide: lDie de hand met Mij in den schotel indoopt, die zal Mij verraden. l Ps. 41:10. Luk. 22:21. Joh. 13:18. verwijsteksten
24 De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven is; maar wee dien mens door welken de Zoon des mensen verraden wordt; het ware hem goed, zo die mens niet geboren ware geweest.
25 En Judas, die Hem verried, antwoordde en zeide: Ben ik het, Rabbi? Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd.
26 mEn als zij aten, nam Jezus het brood, en gezegend hebbende, brak Hij het en gaf het den discipelen en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam. m Mark. 14:22. Luk. 22:19. 1 Kor. 11:23. verwijsteksten
27 En Hij nam den drinkbeker, en gedankt hebbende, gaf hun dien, zeggende: Drinkt allen daaruit.
28 Want dat is Mijn bloed, nhet bloed des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt, tot vergeving der zonden. n Ex. 24:8. verwijsteksten
29 En Ik zeg u, dat Ik van nu aan niet zal drinken van deze vrucht des wijnstoks, tot op dien dag wanneer Ik met u dezelve nieuw zal drinken in het Koninkrijk Mijns Vaders.
30 oEn als zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den Olijfberg. o Mark. 14:26. Luk. 22:39. Joh. 18:1. verwijsteksten
 
Petrus’ verloochening voorzegd
31 Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen aan Mij geërgerd worden in dezen nacht; want er is geschreven: pIk zal den Herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden. p Zach. 13:7. Joh. 16:32. verwijsteksten
32 qMaar nadat Ik zal opgestaan zijn, zal Ik u voorgaan naar Galiléa. q Mark. 14:28; 16:7. verwijsteksten
33 Doch Petrus antwoordende zeide tot Hem: rAl werden zij ook allen aan U geërgerd, ik zal nimmermeer geërgerd worden. r Luk. 22:33. verwijsteksten
34 Jezus zeide tot hem: sVoorwaar Ik zeg u, dat gij in dezen zelven nacht, eer de haan gekraaid zal hebben, Mij driemaal zult verloochenen. s Joh. 13:38. verwijsteksten
35 Petrus zeide tot Hem: Al moest ik ook met U sterven, zo zal ik U geenszins verloochenen. Desgelijks zeiden ook al de discipelen.
 
Gethsémané
36 tToen ging Jezus met hen in een plaats, genaamd Gethsémané, en zeide tot de discipelen: Zit hier neder, totdat Ik heenga en aldaar zal gebeden hebben. t Mark. 14:32. Luk. 22:39. Joh. 18:1. verwijsteksten
37 En met Zich nemende Petrus en de twee zonen van Zebedéüs, begon Hij droevig en zeer beangst te worden.
38 vToen zeide Hij tot hen: Mijn ziel is geheel bedroefd tot den dood toe; blijft hier en waakt met Mij. v Joh. 12:27. verwijsteksten
39 En een weinig voortgegaan zijnde, viel Hij op Zijn aangezicht, biddende en zeggende: xMijn Vader, indien het mogelijk is, laat dezen ydrinkbeker van Mij voorbijgaan; zdoch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt. x Luk. 22:41. y Matth. 20:22, 23. z Joh. 6:38. verwijsteksten
40 En Hij kwam tot de discipelen en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Kunt gij dan niet één uur met Mij waken?
41 Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; ade geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak. a Gal. 5:17. verwijsteksten
42 Wederom ten tweeden male heengaande, bad Hij, zeggende: Mijn Vader, indien deze drinkbeker van Mij niet voorbij kan gaan, tenzij dat Ik hem drinke, Uw wil geschiede.
43 En komende bij hen, vond Hij hen wederom slapende; want hun ogen waren bezwaard.
44 En hen latende, ging Hij wederom heen en bad ten derden male, zeggende dezelfde woorden.
45 Toen kwam Hij tot Zijn discipelen en zeide tot hen: Slaapt nu voort en rust; zie, de ure is nabijgekomen, en de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der zondaren.
46 Staat op, laat ons gaan; zie, hij is nabij die Mij verraadt.
 
Jezus geeft Zich gevangen
47 bEn als Hij nog sprak, zie, Judas, een van de twaalve, kwam, en met hem een grote schare met zwaarden en stokken, gezonden van de overpriesters en ouderlingen des volks. b Mark. 14:43. Luk. 22:47. Joh. 18:3. verwijsteksten
48 En die Hem verried, had hun een teken gegeven, zeggende: Dien ik zal kussen, Dezelve is het; grijpt Hem.
49 En terstond komende tot Jezus, zeide hij: Wees gegroet, Rabbi; en hij ckuste Hem. c 2 Sam. 20:9. verwijsteksten
50 Maar Jezus zeide tot hem: Vriend, waartoe zijt gij hier? Toen kwamen zij toe en sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem.
51 En zie, een van degenen die met Jezus waren, de hand uitstekende, trok zijn zwaard uit, en slaande den dienstknecht des hogepriesters, hieuw zijn oor af.
52 Toen zeide Jezus tot hem: Keer uw zwaard weder in zijn plaats; dwant allen die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan. d Gen. 9:6. Openb. 13:10. verwijsteksten
53 Of meent gij dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten?
54 Hoe zouden dan de eSchriften vervuld worden, die zeggen dat het alzo geschieden moet? e Ps. 22:7; 69:2, 10. Luk. 24:25. verwijsteksten
55 Te zelver ure sprak Jezus tot de scharen: Gij zijt uitgegaan als tegen een moordenaar, met zwaarden en stokken, om Mij te vangen; dagelijks zat Ik bij u, lerende in den tempel, en gij hebt Mij niet gegrepen;
56 Doch dit alles is geschied, opdat de Schriften der profeten zouden vervuld worden. fToen vluchtten al de discipelen, Hem verlatende. f Job 19:13. Ps. 88:9. verwijsteksten
 
Voor den Groten Raad
57 gDie nu Jezus gevangen hadden, leidden Hem heen tot Kájafas, den hogepriester, alwaar de schriftgeleerden en ouderlingen vergaderd waren. g Mark. 14:53. Luk. 22:54. Joh. 18:12. verwijsteksten
58 En Petrus volgde Hem van verre tot aan de zaal des hogepriesters, en binnengegaan zijnde, zat hij bij de dienaren om het einde te zien.
59 hEn de overpriesters en de ouderlingen en de gehele Grote Raad zochten valse getuigenis tegen Jezus, opdat zij Hem doden mochten, en vonden niet. h Mark. 14:55. Hand. 6:13. verwijsteksten
60 En hoewel er vele valse getuigen toegekomen waren, zo vonden zij toch niet.
61 Maar ten laatste kwamen twee valse getuigen en zeiden: Deze heeft gezegd: iIk kan den tempel Gods afbreken en in drie dagen denzelven opbouwen. i Joh. 2:19. verwijsteksten
62 kEn de hogepriester opstaande zeide tot Hem: Antwoordt Gij niets? Wat getuigen dezen tegen U? k Mark. 14:60. verwijsteksten
63 lDoch Jezus zweeg stil. En de hogepriester antwoordende zeide tot Hem: Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt of Gij zijt de Christus, de Zone Gods. l Jes. 53:7. Matth. 27:12, 14. verwijsteksten
64 Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. mDoch Ik zeg ulieden: Van nu aan zult gij zien den Zoon des mensen, zittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels. m Ps. 110:1. Dan. 7:13. Matth. 16:27; 24:30. Mark. 14:62. Luk. 22:69. Hand. 1:11. Rom. 14:10. 1 Thess. 4:16. Openb. 1:7. verwijsteksten
65 Toen verscheurde de hogepriester zijn klederen, zeggende: Hij heeft God gelasterd; wat hebben wij nog getuigen van node? Zie, nu hebt gij Zijn godslastering gehoord.
66 Wat dunkt ulieden? En zij antwoordende zeiden: nHij is des doods schuldig. n Lev. 24:16. verwijsteksten
67 oToen spogen zij in Zijn aangezicht en sloegen Hem met vuisten. o Jes. 50:6. verwijsteksten
68 pEn anderen gaven Hem kinnebakslagen, zeggende: qProfeteer ons, Christus, wie is het die U geslagen heeft? p Job 16:10. Joh. 19:3. q Luk. 22:64. verwijsteksten
 
Jezus door Petrus verloochend
69 rEn Petrus zat buiten in de zaal; en een dienstmaagd kwam tot hem, zeggende: Gij waart ook met Jezus den Galileeër. r Mark. 14:66. Luk. 22:55. Joh. 18:16, 25. verwijsteksten
70 Maar hij loochende het voor allen, zeggende: Ik weet niet wat gij zegt.
71 En als hij naar de voorpoort uitging, zag hem een andere dienstmaagd en zeide tot degenen die aldaar waren: Deze was ook met Jezus den Nazaréner.
72 En hij loochende het wederom met een eed, zeggende: Ik ken den Mens niet.
73 En een weinig daarna, die er stonden, bijkomende, zeiden tot Petrus: Waarlijk, gij zijt ook van die, want ook uw spraak maakt u openbaar.
74 Toen begon hij zich te vervloeken en te zweren: Ik ken den Mens niet.
75 En terstond kraaide de haan; en Petrus werd indachtig het woord van Jezus, Die tot hem gezegd had: sEer de haan gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En naar buiten gaande, weende hij bitterlijk. s vers 34. Mark. 14:30. Luk. 22:61. Joh. 13:38. verwijsteksten

Einde Mattheüs 26