Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 ALSDAN zal het Koninkrijk der hemelen zijn gelijk tien maagden, welke haar lampen namen en gingen uit, den bruidegom tegemoet. |
2 En vijf van haar waren wijs, en vijf waren dwaas. |
3 Die dwaas waren, haar lampen nemende, namen geen olie met zich. |
4 Maar de wijzen namen olie in haar vaten, met haar lampen. |
5 Als nu de bruidegom vertoefde, werden zij allen sluimerig en vielen in slaap. |
6 En te middernacht geschiedde een geroep: Zie, de bruidegom komt, gaat uit, hem tegemoet. |
7 Toen stonden al die maagden op en bereidden haar lampen. |
8 En de dwazen zeiden tot de wijzen: Geeft ons van uw olie, want onze lampen gaan uit. |
9 Doch de wijzen antwoordden, zeggende: Geenszins, opdat er misschien voor ons en voor u niet genoeg zij; maar gaat liever tot de verkopers en koopt voor uzelven. |
10 Als zij nu heengingen om te kopen, kwam de bruidegom; en die gereed waren, gingen met hem in tot de bruiloft, en de deur werd gesloten. |
11 Daarna kwamen ook de andere maagden, zeggende: Heere, Heere, doe ons open. |
12 En hij antwoordende zeide: Voorwaar zeg ik u, ik ken u niet. |
13 Zo waakt dan; want gij weet den dag niet, noch de ure, in dewelke de Zoon des mensen komen zal. |
14 Want het is gelijk een mens die buitenslands reizende, zijn dienstknechten riep en gaf hun zijn goederen over. |
15 En den enen gaf hij vijf talenten en den anderen twee en den derden een, een iegelijk naar zijn vermogen, en verreisde terstond. |
16 Die nu de vijf talenten ontvangen had, ging heen en handelde daarmede en won andere vijf talenten. |
17 Desgelijks ook die de twee ontvangen had, die won ook andere twee. |
18 Maar die het ene ontvangen had, ging heen en groef in de aarde en verborg het geld zijns heren. |
19 En na een langen tijd kwam de heer van dezelve dienstknechten en hield rekening met hen. |
20 En die de vijf talenten ontvangen had, kwam en bracht tot hem andere vijf talenten, zeggende: Heere, vijf talenten hebt gij mij gegeven; zie, andere vijf talenten heb ik boven dezelve gewonnen. |
21 En zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heren. |
22 En die de twee talenten ontvangen had, kwam ook tot hem, en zeide: Heere, twee talenten hebt gij mij gegeven; zie, twee andere talenten heb ik boven dezelve gewonnen. |
23 Zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heren. |
24 Maar die het ene talent ontvangen had, kwam ook en zeide: Heere, ik kende u dat gij een hard mens zijt, maaiende waar gij niet gezaaid hebt, en vergaderende vandaar waar gij niet gestrooid hebt; |
25 En bevreesd zijnde, ben ik heengegaan en heb uw talent verborgen in de aarde; zie, gij hebt het uwe. |
26 Maar zijn heer antwoordende zeide tot hem: Gij boze en luie dienstknecht, gij wist dat ik maai waar ik niet gezaaid heb, en vandaar vergader waar ik niet gestrooid heb. |
27 Zo moest gij dan mijn geld den wisselaars gedaan hebben, en ik komende zou het mijne wedergenomen hebben met woeker. |
28 Neemt dan van hem het talent weg, en geeft het dengene die de tien talenten heeft. |
29 Want een iegelijk die heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar van dengene die niet heeft, van dien zal genomen worden ook wat hij heeft. |
30 En werpt den onnutten dienstknecht uit in de buitenste duisternis; daar zal wening zijn en knersing der tanden. |
31 En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid. |
32 En vóór Hem zullen al de volken vergaderd worden, en Hij zal hen van elkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt. |
33 En Hij zal de schapen tot Zijn rechterhand zetten, maar de bokken tot Zijn linkerhand. |
34 Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen die tot Zijn rechterhand zijn: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld. |
35 Want Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij geherbergd. |
36 Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en gij zijt tot Mij gekomen. |
37 Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden, zeggende: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien en gespijzigd, of dorstig en te drinken gegeven? |
38 En wanneer hebben wij U een vreemdeling gezien en geherbergd, of naakt en gekleed? |
39 En wanneer hebben wij U krank gezien of in de gevangenis en zijn tot U gekomen? |
40 En de Koning zal antwoorden en tot hen zeggen: Voorwaar zeg Ik u, voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan. |
41 Dan zal Hij zeggen ook tot degenen die ter linkerhand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is. |
42 Want Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij niet te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; |
43 Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij niet geherbergd; naakt en gij hebt Mij niet gekleed; krank en in de gevangenis en gij hebt Mij niet bezocht. |
44 Dan zullen ook dezen Hem antwoorden, zeggende: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien, of dorstig, of een vreemdeling, of naakt, of krank, of in de gevangenis, en hebben U niet gediend? |
45 Dan zal Hij hun antwoorden en zeggen: Voorwaar zeg Ik u, voor zoveel gij dit een van deze minsten niet gedaan hebt, zo hebt gij het Mij ook niet gedaan. |
46 En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn; maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven. |