Statenvertaling.nl

sample header image

Mattheüs 21 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Inleiding Nieuwe Testament
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Mattheüs 21

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

De intocht in Jeruzalem
1 EN aals zij nu Jeruzalem genaakten en gekomen waren te Bethfagé, aan den Olijfberg, toen zond Jezus twee discipelen, zeggende tot hen: a Mark. 11:1. Luk. 19:29. verwijsteksten
2 Gaat heen in het vlek dat tegen u over ligt, en gij zult terstond een ezelin gebonden vinden en een veulen met haar; ontbindt ze en brengt ze tot Mij.
3 En indien iemand u iets zegt, zo zult gij zeggen dat de Heere deze van node heeft, en hij zal ze terstond zenden.
4 Dit alles nu is geschied, opdat vervuld worde hetgeen gesproken is door den profeet, zeggende:
5 bZegt de dochter Sions: Zie, uw Koning komt tot u, zachtmoedig en gezeten op een ezelin en een veulen, zijnde een jong ener jukdragende ezelin. b Jes. 62:11. Zach. 9:9. Joh. 12:15. verwijsteksten
6 En de discipelen heengegaan zijnde, en gedaan hebbende gelijk Jezus hun bevolen had,
7 Brachten de ezelin en het veulen, cen legden hun klederen op dezelve, en dzetten Hem daarop. c 2 Kon. 9:13. d Joh. 12:14. verwijsteksten
8 En de meeste schare spreidden hun klederen op den weg, en anderen hieuwen takken van de bomen en spreidden ze op den weg.
9 En de scharen die voorgingen en die volgden, riepen, zeggende: Hosanna den Zone Davids! eGezegend is Hij Die komt in den Naam des Heeren! Hosanna in de hoogste hemelen! e Ps. 118:25, 26. verwijsteksten
10 En als Hij te Jeruzalem inkwam, werd de gehele stad beroerd, zeggende: Wie is Deze?
11 En de scharen zeiden: Deze is Jezus, de Profeet van Nazareth in Galiléa.
 
De tempelreiniging
12 fEn Jezus ging in den tempel Gods en dreef uit allen die verkochten en kochten in den tempel, en keerde om de tafels der wisselaars en de zitstoelen dergenen die de duiven verkochten. f Deut. 14:26. Mark. 11:15. Luk. 19:45. Joh. 2:14. verwijsteksten
13 En Hij zeide tot hen: Er is geschreven: gMijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden; maar gij hebt dat tot een moordenaarskuil gemaakt. g 1 Kon. 8:29. Jes. 56:7. Jer. 7:11. Luk. 19:46. verwijsteksten
14 En er kwamen blinden en kreupelen tot Hem in den tempel, en Hij genas dezelve.
15 hAls nu de overpriesters en schriftgeleerden zagen de wonderheden die Hij deed, en de kinderen, roepende in den tempel en zeggende: Hosanna den Zone Davids! namen zij dat zeer kwalijk, h Mark. 11:27. verwijsteksten
16 En zeiden tot Hem: Hoort Gij wel wat dezen zeggen? En Jezus zeide tot hen: Ja; hebt gij nooit gelezen: iUit den mond der jonge kinderen en der zuigelingen hebt Gij U lof toebereid? i Ps. 8:3. verwijsteksten
17 En hen verlatende, ging Hij vandaar uit de stad naar Bethanië en overnachtte aldaar.
 
De verdorde vijgenboom
18 kEn des morgens vroeg, als Hij wederkeerde naar de stad, hongerde Hem. k Mark. 11:12, 20. verwijsteksten
19 En ziende een vijgenboom aan den weg, ging Hij naar hem toe en vond niets aan denzelven dan alleenlijk bladeren, en zeide tot hem: Uit u worde geen vrucht meer in der eeuwigheid. En de vijgenboom verdorde terstond.
20 En de discipelen dat ziende, verwonderden zich, zeggende: Hoe is de vijgenboom zo terstond verdord?
21 Doch Jezus antwoordende zeide tot hen: Voorwaar zeg Ik u: lIndien gij geloof hadt en niet twijfeldet, gij zoudt niet alleenlijk doen hetgeen den vijgenboom is geschied, maar indien gij ook tot dezen berg zeidet: Word opgeheven en in de zee geworpen, het zou geschieden. l Matth. 17:20. Luk. 17:6. verwijsteksten
22 mEn al wat gij zult begeren in het gebed, gelovende, zult gij ontvangen. m Matth. 7:7. Mark. 11:24. Luk. 11:9. Joh. 14:13; 16:24. Jak. 1:5. 1 Joh. 3:22. verwijsteksten
 
De vraag naar Jezus’ bevoegdheid
23 nEn als Hij in den tempel gekomen was, kwamen tot Hem, terwijl Hij leerde, de overpriesters en de ouderlingen des volks, zeggende: oDoor wat macht doet Gij deze dingen? En wie heeft U deze macht gegeven? n Mark. 11:27. Luk. 20:1. o Ex. 2:14. Hand. 4:7; 7:27. verwijsteksten
24 En Jezus antwoordende zeide tot hen: Ik zal u ook één woord vragen, hetwelk indien gij Mij zult zeggen, zo zal Ik u ook zeggen door wat macht Ik deze dingen doe.
25 De doop van Johannes, vanwaar was die? Uit den hemel of uit de mensen? En zij overlegden bij zichzelven en zeiden: Indien wij zeggen: Uit den hemel, zo zal Hij ons zeggen: Waarom hebt gij hem dan niet geloofd?
26 En indien wij zeggen: Uit de mensen, zo vrezen wij de schare; pwant zij houden allen Johannes voor een profeet. p Matth. 14:5. Mark. 6:20. verwijsteksten
27 En zij, Jezus antwoordende, zeiden: Wij weten het niet. En Hij zeide tot hen: Zo zeg Ik u ook niet, door wat macht Ik dit doe.
 
De twee zonen
28 Maar wat dunkt u? Een mens had twee zonen, en gaande tot den eerste, zeide: Zoon, ga heen, werk heden in mijn wijngaard.
29 Doch hij antwoordde en zeide: Ik wil niet; en daarna berouw hebbende, ging hij heen.
30 En gaande tot den tweede, zeide desgelijks. En deze antwoordde en zeide: qIk ga, heer; en hij ging niet. q Ez. 33:31. verwijsteksten
31 Wie van deze twee heeft den wil des vaders gedaan? Zij zeiden tot Hem: De eerste. Jezus zeide tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat de tollenaars en de hoeren u voorgaan in het Koninkrijk Gods.
32 rWant Johannes is tot u gekomen in den weg der gerechtigheid, en gij hebt hem niet geloofd; maar de tollenaars en hoeren hebben hem geloofd; doch gij, zulks ziende, hebt daarna geen berouw gehad, om hem te geloven. r Matth. 3:1. verwijsteksten
 
De boze wijngaardeniers
33 Hoort een andere gelijkenis. sEr was een heer des huizes, die een wijngaard plantte, en zette een tuin daarom, en groef een wijnpersbak daarin, en bouwde een toren, en verhuurde dien den landlieden, en reisde buitenslands. s Ps. 80:9. Jes. 5:1. Jer. 2:21; 12:10. Mark. 12:1. Luk. 20:9. verwijsteksten
34 Toen nu de tijd der vruchten genaakte, zond hij zijn dienstknechten tot de landlieden om zijn vruchten te ontvangen.
35 En de landlieden nemende zijn dienstknechten, hebben den ene geslagen en den andere gedood en den derde tgestenigd. t 2 Kron. 24:21. verwijsteksten
36 Wederom zond hij andere dienstknechten, meer in getal dan de eerste, en zij deden hun desgelijks.
37 En ten laatste zond hij tot hen zijn zoon, zeggende: Zij zullen mijn zoon ontzien.
38 Maar de landlieden den zoon ziende, zeiden onder elkander: vDeze is de erfgenaam; xkomt, laat ons hem doden en zijn erfenis aan ons behouden. v Ps. 2:8. Hebr. 1:2. x Gen. 37:18. Ps. 2:1. Matth. 26:3; 27:1. Joh. 11:53. verwijsteksten
39 En hem nemende, wierpen zij hem uit, buiten den wijngaard, en doodden hem.
40 Wanneer dan de heer des wijngaards komen zal, wat zal hij dien landlieden doen?
41 Zij zeiden tot Hem: Hij zal den kwaden een kwaden dood aandoen, en zal den wijngaard anderen landlieden verhuren, die hem de vruchten op haar tijden zullen geven.
42 Jezus zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen in de Schriften: yDe Steen Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot een Hoofd des hoeks; van den Heere is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen? y Ps. 118:22. Jes. 8:14; 28:16. Mark. 12:10. Luk. 20:17. Hand. 4:11. Rom. 9:33. 1 Petr. 2:6. verwijsteksten
43 Daarom zeg Ik ulieden, zdat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden, aen een volk gegeven dat zijn vruchten voortbrengt. z Ex. 32:10. Matth. 8:12. a Jes. 55:5. verwijsteksten
44 bEn wie op dezen Steen valt, die zal verpletterd worden; en cop wien Hij valt, dien zal Hij vermorzelen. b Jes. 8:15. Zach. 12:3. Luk. 20:18. c Dan. 2:34. verwijsteksten
45 dEn als de overpriesters en farizeeën deze Zijn gelijkenissen hoorden, verstonden zij dat Hij van hen sprak. d Luk. 20:19. verwijsteksten
46 En zoekende Hem te vangen, vreesden zij de scharen, dewijl deze Hem hielden evoor een profeet. e Luk. 7:16. Joh. 7:40. verwijsteksten

Einde Mattheüs 21