Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De heiligheid van het huwelijk |
1 EN ahet geschiedde toen Jezus deze woorden geëindigd had, dat Hij vertrok van Galiléa en kwam over de Jordaan in de landpalen van Judéa. a Mark. 10:1. |
a Mark. 10:1 EN
vandaar opgestaan zijnde, ging Hij naar de landpalen van Judéa, door de overzijde van de Jordaan; en de scharen kwamen wederom tezamen bij Hem, en gelijk Hij gewoon was, leerde Hij hen wederom. |
2 En vele scharen volgden Hem, en Hij genas hen aldaar. |
3 bEn de farizeeën kwamen tot Hem, verzoekende Hem en zeggende tot Hem: Is het een mens geoorloofd zijn vrouw te verlaten om allerlei oorzaak? b Mark. 10:2. |
b Mark. 10:2 En de farizeeën tot Hem komende, vraagden Hem of het een man geoorloofd is zijn vrouw te verlaten, Hem verzoekende. |
4 Doch Hij antwoordende zeide tot hen: Hebt gij niet gelezen, Die cvan den beginne den mens gemaakt heeft, dat Hij hen gemaakt heeft man en vrouw? c Gen. 1:27. |
c Gen. 1:27 En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het beeld Gods schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen. |
5 dEn gezegd heeft: Daarom zal een mens vader en moeder verlaten en zal zijn vrouw aanhangen, en edie twee zullen tot één vlees zijn? d Gen. 2:24. Ef. 5:31. e 1 Kor. 6:16. |
d Gen. 2:24 Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aankleven, en zij zullen tot één vlees zijn. Ef. 5:31 Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten en zal zijn vrouw aanhangen, en zij twee zullen tot één vlees wezen. e 1 Kor. 6:16 Of weet gij niet dat die de hoer aanhangt, één lichaam met haar is? Want die twee, zegt Hij, zullen tot één vlees wezen. |
6 Alzo dat zij niet meer twee zijn, maar één vlees. fHetgeen dan God samengevoegd heeft, scheide de mens niet. f 1 Kor. 7:10. |
f 1 Kor. 7:10 Doch den getrouwden gebied niet ik, maar de Heere, dat de vrouw van den man niet scheide; |
7 Zij zeiden tot Hem: gWaarom heeft dan Mozes geboden een scheidbrief te geven en haar te verlaten? g Deut. 24:1. Jer. 3:1. |
g Deut. 24:1 WANNEER een man een vrouw zal genomen en die getrouwd hebben, zo zal het geschieden, indien zij geen genade zal vinden in zijn ogen, omdat hij iets schandelijks aan haar gevonden heeft, dat hij haar een scheidbrief zal schrijven en in haar hand geven en haar laten gaan uit zijn huis. Jer. 3:1 MEN zegt: Zo een man zijn huisvrouw verlaat, en zij gaat van hem en wordt eens anderen mans, zal hij ook tot haar nog wederkeren? Zou datzelve land niet grotelijks ontheiligd worden? Gij nu hebt met vele boeleerders gehoereerd, keer nochtans weder tot Mij, spreekt de HEERE. |
8 Hij zeide tot hen: Mozes heeft vanwege de hardigheid uwer harten u toegelaten uw vrouwen te verlaten; maar van den beginne is het alzo niet geweest. |
9 hMaar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaat, anders dan om hoererij, en een andere trouwt, die doet overspel; en die de verlatene trouwt, doet ook overspel. h Matth. 5:32. Mark. 10:11. Luk. 16:18. 1 Kor. 7:10. |
h Matth. 5:32 Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaten zal, anders dan uit oorzaak van hoererij, die maakt dat zij overspel doet; en zo wie de verlatene zal trouwen, die doet overspel. Mark. 10:11 En Hij zeide tot hen: Zo wie zijn vrouw verlaat en een andere trouwt, die doet overspel tegen haar. Luk. 16:18 Een iegelijk die zijn vrouw verlaat en een andere trouwt, die doet overspel; en een iegelijk die de verlatene van den man trouwt, die doet ook overspel. 1 Kor. 7:10 Doch den getrouwden gebied niet ik, maar de Heere, dat de vrouw van den man niet scheide; |
10 Zijn discipelen zeiden tot Hem: Indien de zaak des mensen met de vrouw alzo staat, zo is het niet oorbaar te trouwen. |
11 Doch Hij zeide tot hen: iAllen vatten dit woord niet, maar dien het gegeven is. i 1 Kor. 7:7, 17. |
i 1 Kor. 7:7 Want ik wilde dat alle mensen waren gelijk als ik zelf ben; maar een iegelijk heeft zijn eigen gave van God, de een wel aldus, maar de ander alzo. 1 Kor. 7:17 Doch gelijk God aan een iegelijk heeft uitgedeeld, gelijk de Heere een iegelijk geroepen heeft, dat hij alzo wandele; en alzo ordineer ik in al de gemeenten. |
12 Want er zijn gesnedenen die uit moeders lijf alzo geboren zijn; en er zijn gesnedenen die van de mensen gesneden zijn; en er zijn gesnedenen die zichzelven gesneden hebben om het Koninkrijk der hemelen. Die dit vatten kan, vatte het. |
Jezus zegent de kinderen |
13 kToen werden kinderkens tot Hem gebracht, opdat Hij de handen hun zou opleggen en bidden; en de discipelen bestraften dezelve. k Mark. 10:13. Luk. 18:15. |
k Mark. 10:13 En zij brachten kinderkens tot Hem, opdat Hij hen aanraken zou; en de discipelen bestraften degenen die hen tot Hem brachten. Luk. 18:15 En zij brachten ook de kinderkens tot Hem, opdat Hij die zou aanraken; en de discipelen dat ziende, bestraften dezelve. |
14 Maar Jezus zeide: lLaat af van de kinderkens, en verhindert hen niet tot Mij te komen; want derzulken is het Koninkrijk der hemelen. l Matth. 18:3. 1 Kor. 14:20. 1 Petr. 2:2. |
l Matth. 18:3 En zeide: Voorwaar zeg Ik u: Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan. 1 Kor. 14:20 Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, maar zijt kinderen in de boosheid, en wordt in het verstand volwassen. 1 Petr. 2:2 En als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen; |
15 En als Hij hun de handen opgelegd had, vertrok Hij vandaar. |
De rijke jongeling |
16 mEn zie, er kwam een tot Hem en zeide tot Hem: Goede Meester, wat zal ik goeds doen, opdat ik het eeuwige leven hebbe? m Mark. 10:17. Luk. 18:18. |
m Mark. 10:17 En als Hij uitging op den weg, liep een tot Hem, en voor Hem op de knieën vallende, vraagde Hem: Goede Meester, wat zal ik doen, opdat ik het eeuwige leven beërve? Luk. 18:18 En een zeker overste vraagde Hem, zeggende: Goede Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven? |
17 En Hij zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan Eén, namelijk God. Doch wilt gij in het leven ingaan, onderhoud de geboden. |
18 Hij zeide tot Hem: Welke? En Jezus zeide: Deze: nGij zult niet doden; gij zult geen overspel doen; gij zult niet stelen; gij zult geen valse getuigenis geven; n Ex. 20:12. Deut. 5:17. Rom. 13:9. |
n Ex. 20:12 Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat u de HEERE uw God geeft. Deut. 5:17 Gij zult niet doodslaan. Rom. 13:9 Want dit: Gij zult geen overspel doen, gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult geen valse getuigenis geven, gij zult niet begeren, en zo er enig ander gebod is, wordt in dit woord als in een hoofdsom begrepen, namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven. |
19 Eer uw vader en moeder; en: oGij zult uw naaste liefhebben als uzelven. o Lev. 19:17. Matth. 22:39. Mark. 12:31. Gal. 5:14. Jak. 2:8. |
o Lev. 19:17 Gij zult uw broeder in uw hart niet haten; gij zult uw naaste naarstiglijk berispen en zult de zonde in hem niet verdragen. Matth. 22:39 En het tweede, aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Mark. 12:31 En het tweede, aan dit gelijk, is dit: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Er is geen ander gebod groter dan deze. Gal. 5:14 Want de gehele wet wordt in één woord vervuld, namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven. Jak. 2:8 Indien gij dan de koninklijke wet volbrengt, naar de Schrift: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven, zo doet gij wel; |
20 De jongeling zeide tot Hem: Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid af; wat ontbreekt mij nog? |
21 Jezus zeide tot hem: Zo gij wilt volmaakt zijn, pga heen, verkoop wat gij hebt qen geef het den armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, volg Mij. p Luk. 12:33; 16:9. q Matth. 6:19. 1 Tim. 6:19. |
p Luk. 12:33 Verkoopt hetgeen gij hebt en geeft aalmoes. Maakt uzelven buidels die niet verouden, een schat die niet afneemt, in de hemelen, waar de dief niet bij komt, noch de mot verderft. Luk. 16:9 En Ik zeg ulieden: Maakt uzelven vrienden uit den onrechtvaardigen Mammon, opdat wanneer u ontbreken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige tabernakelen. q Matth. 6:19 Vergadert u geen schatten op de aarde, waar ze de mot en roest verderft, en waar de dieven doorgraven en stelen; 1 Tim. 6:19 Leggende voor zichzelven weg tot een schat een goed fundament tegen het toekomende, opdat zij het eeuwige leven verkrijgen mogen. |
22 Als nu de jongeling dit woord hoorde, ging hij bedroefd weg; want hij had vele goederen. |
23 En Jezus zeide tot Zijn discipelen: Voorwaar Ik zeg u, rdat een rijke zwaarlijk in het Koninkrijk der hemelen zal ingaan. r Spr. 11:28. Mark. 10:23. Luk. 18:24. |
r Spr. 11:28 Wie op zijn rijkdom vertrouwt, die zal vallen; maar de rechtvaardigen zullen groenen als loof. Mark. 10:23 En Jezus rondom ziende, zeide tot Zijn discipelen: Hoe zwaarlijk zullen degenen die goed hebben, in het Koninkrijk Gods inkomen! Luk. 18:24 Jezus nu ziende dat hij geheel droevig geworden was, zeide: Hoe zwaarlijk zullen degenen die goed hebben, in het Koninkrijk Gods ingaan. |
24 En wederom zeg Ik u: Het is lichter dat een kemel gaat door het oog van een naald, dan dat een rijke ingaat in het Koninkrijk Gods. |
25 Zijn discipelen nu dit horende, werden zeer verslagen, zeggende: Wie kan dan zalig worden? |
26 En Jezus hen aanziende, zeide tot hen: Bij de mensen is dat onmogelijk, smaar bij God zijn alle dingen mogelijk. s Job 42:2. Jer. 32:17. Zach. 8:6. Luk. 1:37; 18:27. |
s Job 42:2 Ik weet dat Gij alles vermoogt, en dat geen van Uw gedachten kan afgesneden worden. Jer. 32:17 Ach Heere HEERE, zie, Gij hebt de hemelen en de aarde gemaakt door Uw grote kracht en door Uw uitgestrekten arm; geen ding is U te wonderlijk. Zach. 8:6 Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Omdat het wonderlijk is in de ogen van het overblijfsel dezes volks in deze dagen, zou het daarom ook in Mijn ogen wonderlijk zijn? spreekt de HEERE der heirscharen. Luk. 1:37 Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn. Luk. 18:27 En Hij zeide: De dingen die onmogelijk zijn bij de mensen, zijn mogelijk bij God. |
27 tToen antwoordde Petrus en zeide tot Hem: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd; wat zal ons dan geworden? t Matth. 4:20. Mark. 10:28. Luk. 5:11; 18:28. |
t Matth. 4:20 Zij dan terstond de netten verlatende, zijn Hem nagevolgd. Mark. 10:28 En Petrus begon tot Hem te zeggen: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd. Luk. 5:11 En als zij de schepen aan land gestuurd hadden, verlieten zij alles en volgden Hem. Luk. 18:28 En Petrus zeide: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd. |
28 En Jezus zeide tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat gij, die Mij gevolgd zijt, in de wedergeboorte wanneer de Zoon des mensen zal gezeten zijn op den troon Zijner heerlijkheid, vdat gij ook zult zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls. v Luk. 22:30. |
v Luk. 22:30 Opdat gij eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk, en zit op tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls. |
29 xEn zo wie zal verlaten hebben huizen of broeders of zusters of vader of moeder of vrouw of kinderen of akkers om Mijns Naams wil, ydie zal honderdvoud ontvangen en het eeuwige leven beërven. x Deut. 33:9. y Job 42:12. |
x Deut. 33:9 Die tot zijn vader en tot zijn moeder zeide: Ik zie hem niet; en die zijn broederen niet kende en zijn zonen niet achtte; want zij onderhielden Uw woord en bewaarden Uw verbond. y Job 42:12 En de HEERE zegende Jobs laatste meer dan zijn eerste, want hij had veertienduizend schapen en zesduizend kemels en duizend juk runderen en duizend ezelinnen. |
30 zMaar vele eersten zullen de laatsten zijn, en vele laatsten de eersten. z Mark. 10:31. Luk. 13:30. |
z Mark. 10:31 Maar vele eersten zullen de laatsten zijn, en velen die de laatsten zijn, de eersten. Luk. 13:30 En zie, er zijn laatsten die de eersten zullen zijn; en er zijn eersten die de laatsten zullen zijn. |