Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 De farizeeën en sadduceeën eisen een teken, maar worden van Christus bestraft, en op het teken van Jona gewezen. 5 Christus waarschuwt Zijn discipelen voor derzelver zuurdesem. 13 Verscheiden gevoelen van het gemene volk van Christus. 15 Petrus’ belijdenis van Denzelven, welken Christus prijst, en belooft hem de sleutelen des hemelrijks. 21 Voorzegt Zijn dood en opstanding, en verwerpt de verkeerde afrading van Petrus. 24 Hoe men Christus moet navolgen en de ziel bewaren. 27 Van Christus’ toekomst in Zijn heerlijkheid. |
Een wonderteken geweigerd |
1 ENa de farizeeën en sadduceeën tot Hem gekomen zijnde en Hem 1verzoekende, begeerden van Hem dat Hij hun een teken 2uit den hemel zou tonen. | | a Matth. 12:38. Mark. 8:11. Luk. 11:29; 12:54. Joh. 6:30. Matth. 12:38 Toen antwoordden sommigen der schriftgeleerden en farizeeën, zeggende: Meester, wij wilden van U wel een teken zien. Mark. 8:11 En de farizeeën gingen uit en begonnen met Hem te twisten, begerende van Hem een teken van den hemel, Hem verzoekende. Luk. 11:29 En als de scharen dicht bijeenvergaderden, begon Hij te zeggen: Dit is een boos geslacht; het verzoekt een teken, en hun zal geen teken gegeven worden dan het teken van Jona, den profeet. Luk. 12:54 En Hij zeide ook tot de scharen: Wanneer gij een wolk ziet opgaan van het westen, terstond zegt gijlieden: Er komt regen; en het geschiedt alzo. Joh. 6:30 Zij zeiden dan tot Hem: Wat teken doet Gij dan, opdat wij het mogen zien en U geloven? Wat werkt Gij? |
1 Willende beproeven of Hij zulks zou kunnen doen, om Hem beschaamd te maken. |
2 Dat is, hetwelk uit, aan, of van den hemel zou geschieden, gelijk als op het gebed van Jozua de zon en maan stilstonden, Joz. 10:12, als het vuur uit den hemel kwam op het gebed van Elia, 2 Kon. 1:9, en als de zon ten tijde van Jesaja terugging, Jes. 38:8. Joz. 10:12 Toen sprak Jozua tot den HEERE, ten dage als de HEERE de Amorieten voor het aangezicht der kinderen Israëls overgaf, en zeide voor de ogen der Israëlieten: Zon, sta stil te Gíbeon, en gij maan, in het dal van Ajálon. 2 Kon. 1:9 En hij zond tot hem een hoofdman van vijftig met zijn vijftig. En als hij tot hem opkwam (want zie, hij zat op de hoogte eens bergs), zo sprak hij tot hem: Gij man Gods, de koning zegt: Kom af. Jes. 38:8 Zie, Ik zal de schaduw der graden, die met de zon in de graden van Achaz’ zonnewijzer nederwaarts gegaan is, tien graden achterwaarts doen keren. Dies is de zon tien graden teruggekeerd in de graden die zij nederwaarts gegaan was. |
2 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: bAls het avond geworden is, zegt gij: Schoon weder, want de hemel is 3rood. | | b Luk. 12:54. Luk. 12:54 En Hij zeide ook tot de scharen: Wanneer gij een wolk ziet opgaan van het westen, terstond zegt gijlieden: Er komt regen; en het geschiedt alzo. |
3 Gr. rood als vuur, dat is, schoon of klaar rood. |
3 En des morgens: Heden onweder, want de hemel is droevig rood. Gij geveinsden, het 4aanschijn des hemels weet gij wel te onderscheiden, en kunt gij 5de tekenen der tijden niet onderscheiden? | | 4 Dat is, gestalte of gedaante. |
5 Namelijk die naar de voorzegging der profeten de komst en tegenwoordigheid van den Messias aanwijzen. Zie Matth. 11:4, 5 en de aant. op Luk. 12:56. Matth. 11:4 En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gaat heen en boodschapt Johannes weder, hetgeen gij hoort en ziet: Matth. 11:5 De blinden worden ziende en de kreupelen wandelen, de melaatsen worden gereinigd en de doven horen, de doden worden opgewekt en den armen wordt het Evangelie verkondigd. Luk. 12:56 (kt.) Gij geveinsden, het aanschijn der aarde en des hemels weet gij te beproeven; en hoe beproeft gij dezen tijd niet? |
4 c6Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teken; en hun zal 7geen teken gegeven worden dan het teken van dJona, den profeet. En hen verlatende, ging Hij 8weg. | | c Matth. 12:39. Luk. 11:29. Matth. 12:39 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teken, en hun zal geen teken gegeven worden dan het teken van Jona, den profeet. Luk. 11:29 En als de scharen dicht bijeenvergaderden, begon Hij te zeggen: Dit is een boos geslacht; het verzoekt een teken, en hun zal geen teken gegeven worden dan het teken van Jona, den profeet. |
6 Zie hetzelfde Matth. 12:39. Matth. 12:39 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teken, en hun zal geen teken gegeven worden dan het teken van Jona, den profeet. |
7 Namelijk om hen krachtiger te overtuigen. |
d Jona 1:17. Jona 1:17 De HEERE nu beschikte een groten vis om Jona in te slokken; en Jona was in het ingewand van den vis, drie dagen en drie nachten. |
8 Namelijk over de zee. Zie Mark. 8:13, 14. Mark. 8:13 En Hij verliet hen, en wederom in het schip gegaan zijnde, voer Hij weg naar de andere zijde. Mark. 8:14 En Zijn discipelen hadden vergeten brood mede te nemen en hadden niets dan één brood met zich in het schip. |
5 En als Zijn discipelen op de andere zijde gekomen waren, hadden zij vergeten broden mede te nemen. | | |
6 eEn Jezus zeide tot hen: Ziet toe, en wacht u van den zuurdesem der farizeeën en sadduceeën. | | e Mark. 8:15. Luk. 12:1. Mark. 8:15 En Hij gebood hun, zeggende: Ziet toe, wacht u van den zuurdesem der farizeeën en van den zuurdesem van Herodes. Luk. 12:1 DAARENTUSSEN
als vele duizenden der schare bijeenvergaderd waren, zodat zij elkander vertraden, begon Hij te zeggen tot Zijn discipelen: Vooreerst wacht uzelven voor den zuurdesem der farizeeën, welke is geveinsdheid. |
7 En zij 9overlegden bij zichzelven, zeggende: Het is omdat wij geen broden medegenomen hebben. | | 9 Of: zij spraken onder elkander. |
8 En Jezus dat wetende, zeide tot hen: Wat overlegt gij bij uzelven, gij kleingelovigen, dat gij geen broden medegenomen hebt? | | |
9 fVerstaat gij nog niet? En gedenkt gij niet aan de vijf broden der vijfduizend mannen, en hoevele korven gij opnaamt? | | f Matth. 14:17. Mark. 6:38. Luk. 9:13. Joh. 6:9. Matth. 14:17 Doch zij zeiden tot Hem: Wij hebben hier niet dan vijf broden en twee vissen. Mark. 6:38 En Hij zeide tot hen: Hoevele broden hebt gij? Gaat heen en beziet het. En toen zij het vernomen hadden, zeiden zij: Vijf, en twee vissen. Luk. 9:13 Maar Hij zeide tot hen: Geeft gij hun te eten. En zij zeiden: Wij hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen; tenzij dan dat wij heengaan en spijze kopen voor al dit volk. Joh. 6:9 Hier is een jonksken dat vijf gerstebroden heeft en twee visjes; maar wat zijn deze onder zovelen? |
10 gNoch aan de zeven broden der vierduizend mannen, en hoevele manden gij opnaamt? | | g Matth. 15:34. Matth. 15:34 En Jezus zeide tot hen: Hoevele broden hebt gij? Zij zeiden: Zeven, en weinige visjes. |
11 Hoe verstaat gij niet dat Ik u van geen brood gesproken heb, als Ik zeide dat gij u wachten zoudt van den zuurdesem der farizeeën en sadduceeën? | | |
12 Toen verstonden zij dat Hij niet gezegd had dat zij zich wachten zouden van den zuurdesem des broods, maar van de 10leer der farizeeën en sadduceeën. | | 10 Die bij een zuurdesem hier vergeleken wordt, overmits dezelve de zuiverheid der ware leer met valse en van mensen ingestelde leer vermengde, en den mens door een ijdelen waan van eigengerechtigheid en met geveinsdheid opgeblazen maakte. |
De belijdenis van Petrus |
13 hAls nu Jezus gekomen was in de delen van 11Cesaréa Filippi, vraagde Hij Zijn discipelen, zeggende: Wie zeggen de mensen dat Ik, de Zoon des mensen, ben? | | h Mark. 8:27. Luk. 9:18. Mark. 8:27 En Jezus ging uit, en Zijn discipelen, naar de vlekken van Cesaréa Filippi. En op den weg vraagde Hij Zijn discipelen, zeggende tot hen: Wie zeggen de mensen dat Ik ben? Luk. 9:18 En het geschiedde als Hij alleen was, biddende, dat de discipelen met Hem waren, en Hij vraagde hun, zeggende: Wie zeggen de scharen dat Ik ben? |
11 Dit was een stad aan den voet van den berg Libanon, omtrent den oorsprong van de Jordaan, alzo genaamd omdat zij gebouwd was ter ere van den keizer Tiberius; en wordt toegenaamd Filippi, omdat zij gebouwd is van den viervorst Filippus, Josephus, Oudheden, boek 18, hfdst. 3, en tot onderscheid van een ander Cesarea van zijn vader Herodes ter ere van den keizer Augustus aan de Middellandse Zee gebouwd, Josephus, boek 15, hfdst. 13. Hand. 10:1. Hand. 10:1 EN er was een zeker man te Cesaréa, met name Cornelius, een hoofdman over honderd, uit de bende genaamd de Italiaanse, |
14 En zij zeiden: iSommigen: Johannes de Doper; en anderen: Elía; en anderen: Jeremía, of een van de profeten. | | i Matth. 14:2. Matth. 14:2 En zeide tot zijn knechten: Deze is Johannes de Doper; hij is opgewekt van de doden, en daarom werken die krachten in hem. |
15 Hij zeide tot hen: Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben? | | |
16 kEn Simon Petrus 12antwoordende zeide: Gij zijt 13de Christus, de Zoon des levenden Gods. | | k Joh. 6:69. Joh. 6:69 En wij hebben geloofd en bekend, dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods. |
12 Namelijk uit aller naam, alzo Christus hun allen gevraagd had. Daarom behoort ook het antwoord van Christus, hoewel het tot Petrus geschiedt, tot allen. |
13 Dat is, de Messias, of Gezalfde. Zie Joh. 1:42. Joh. 1:42 Deze vond eerst zijn broeder Simon, en zeide tot hem: Wij hebben gevonden den Messías, hetwelk is, overgezet zijnde, de Christus. |
17 En Jezus antwoordende zeide tot hem: Zalig zijt gij, Simon 14Bar-Jona; want 15vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, lmaar Mijn Vader, Die in de hemelen is. | | 14 Dat is, Jona’s zoon. Want het woord bar betekent in de Chaldeeuwse spraak een zoon. |
15 Dat is, noch uw eigen, noch enig natuurlijk vernuft, noch enig mens. Zie Gal. 1:16. Gal. 1:16 Zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Denzelven door het Evangelie onder de heidenen zou verkondigen, zo ben ik terstond niet te rade gegaan met vlees en bloed, |
l Matth. 11:25. Matth. 11:25 In dienzelven tijd antwoordde Jezus en zeide: Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard. |
18 mEn Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op ndeze 16petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en ode 17poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen. | | m Ps. 118:22. Joh. 1:43. Ps. 118:22 De steen dien de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden. Joh. 1:43 En hij leidde hem tot Jezus. En Jezus hem aanziende zeide: Gij zijt Simon, de zoon van Jona; gij zult genaamd worden Céfas, hetwelk overgezet wordt: Petrus. |
n Jes. 28:16. 1 Kor. 3:11. Jes. 28:16 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik leg een Grondsteen in Sion, een beproefden Steen, een kostelijken Hoeksteen, Die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten. 1 Kor. 3:11 Want niemand kan een ander fundament leggen dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus. |
16 Dat is, steen, of steenrots, namelijk op deze uw belijdenis, die gij van Mij doet. Of: op Mij, Dien gij beleden hebt. Want Christus is alleen het Fundament Zijner gemeente, 1 Kor. 3:11, hoewel ook Petrus en ook de andere apostelen, ten aanzien van hun leer, fundamenten der gemeente kunnen genaamd worden; gelijk te zien is Openb. 21:19. 1 Kor. 3:11 Want niemand kan een ander fundament leggen dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus. Openb. 21:19 En de fundamenten van den muur der stad waren met allerlei kostelijk gesteente versierd. Het eerste fundament was jaspis, het tweede saffier, het derde chalcedon, het vierde smaragd, |
o Jes. 33:20. Jes. 33:20 Schouw Sion aan, de stad onzer bijeenkomsten; uw ogen zullen Jeruzalem zien, een geruste woonplaats, een tent die niet ternedergeworpen zal worden, welker pinnen in der eeuwigheid niet zullen uitgetogen worden, en van welker zelen geen zullen verscheurd worden. |
17 Dat is, noch de listigheid, noch het geweld des duivels en zijner instrumenten. Want eertijds waren de raadhuizen en sterkten der steden in de poorten, Gen. 22:17. Gen. 22:17 Voorzeker zal Ik u grotelijks zegenen en uw zaad zeer vermenigvuldigen, als de sterren des hemels en als het zand dat aan den oever der zee is; en uw zaad zal de poort zijner vijanden erfelijk bezitten. |
19 pEn Ik zal u geven de 18sleutelen van het Koninkrijk der hemelen; en 19zo wat gij zult binden op de aarde, 20zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn. | | p Matth. 18:18. Joh. 20:22. Matth. 18:18 Voorwaar zeg Ik u: Al wat gij op de aarde binden zult, zal in den hemel gebonden wezen; en al wat gij op de aarde ontbinden zult, zal in den hemel ontbonden wezen. Joh. 20:22 En als Hij dit gezegd had, blies Hij op hen, en zeide tot hen: Ontvangt den Heiligen Geest. |
18 Dat is, een geestelijke macht om van Godswege en in Christus’ Naam te verkondigen den gelovigen en boetvaardigen vergeving hunner zonden, en dat zij deel hebben aan het Rijk Gods, en hetzelve door de heilige sacramenten aan hen te verzegelen. En daarentegen den ongelovigen en onboetvaardigen, dat zij geen deel hebben aan de vergeving der zonden en het Rijk Gods, en dienvolgens hen van het gebruik derzelver sacramenten te weren en van de gemeenschap der gelovigen uit te sluiten. Welke macht aan de gemeente, Matth. 18:18, en aan al de apostelen, Joh. 20:21, ook gegeven wordt. Zie 2 Kor. 10:8. Matth. 18:18 Voorwaar zeg Ik u: Al wat gij op de aarde binden zult, zal in den hemel gebonden wezen; en al wat gij op de aarde ontbinden zult, zal in den hemel ontbonden wezen. Joh. 20:21 Jezus dan zeide wederom tot hen: Vrede zij ulieden; gelijkerwijs Mij de Vader gezonden heeft, zend Ik ook ulieden. 2 Kor. 10:8 Want indien ik ook iets overvloediger zou roemen van onze macht, welke de Heere ons gegeven heeft tot stichting, en niet tot uw nederwerping, zo zal ik niet beschaamd worden; |
19 Namelijk naar Christus’ bevel en voorschrift. |
20 Dat is, God zal voor vast en bondig houden hetgeen alzo naar Zijn bevel door Zijn dienaars gedaan zal zijn. |
20 Toen verbood Hij Zijn discipelen, dat zij iemand zeggen zouden dat Hij was Jezus, de Christus. | | |
Eerste aankondiging van het lijden |
21 qVan toen aan begon Jezus Zijn discipelen te vertonen dat Hij 21moest heengaan naar Jeruzalem, en veel lijden van de 22ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood worden, en ten derden dage opgewekt worden. | | q Matth. 17:22; 20:18. Mark. 8:31; 9:31; 10:33. Luk. 9:22; 18:31; 24:7. Matth. 17:22 En als zij in Galiléa verkeerden, zeide Jezus tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen; Matth. 20:18 Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal den overpriesters en schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen; Mark. 8:31 En Hij begon hun te leren dat de Zoon des mensen veel moest lijden, en verworpen worden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood worden, en na drie dagen weder opstaan. Mark. 9:31 Want Hij leerde Zijn discipelen en zeide tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen, en zij zullen Hem doden; en gedood zijnde, zal Hij ten derden dage weder opstaan. Mark. 10:33 Zeggende: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal den overpriesters en den schriftgeleerden overgeleverd worden, en zij zullen Hem ter dood veroordelen en Hem den heidenen overleveren; Luk. 9:22 Zeggende: De Zoon des mensen moet veel lijden, en verworpen worden van de ouderlingen en overpriesters en schriftgeleerden, en gedood, en ten derden dage opgewekt worden. Luk. 18:31 En Hij nam de twaalve bij Zich en zeide tot hen: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en het zal alles volbracht worden aan den Zoon des mensen, wat geschreven is door de profeten. Luk. 24:7 Zeggende: De Zoon des mensen moet overgeleverd worden in de handen der zondige mensen, en gekruisigd worden, en ten derden dage weder opstaan. |
21 Namelijk omdat zulks van God besloten, Hand. 2:23, van de profeten voorzegd, Luk. 24:26, 27, en tot verzoening der zonden nodig was, Hebr. 9:23. Hand. 2:23 Dezen, door den bepaalden raad en voorkennis Gods overgegeven zijnde, hebt gij genomen en door de handen der onrechtvaardigen aan het kruis gehecht en gedood; Luk. 24:26 Moest de Christus niet deze dingen lijden, en alzo in Zijn heerlijkheid ingaan? Luk. 24:27 En begonnen hebbende van Mozes en van al de Profeten, legde Hij hun uit, in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was. Hebr. 9:23 Zo was het dan noodzaak dat wel de voorbeeldingen der dingen die in de hemelen zijn, door deze dingen gereinigd werden, maar de hemelse dingen zelve door betere offeranden dan deze. |
22 Dat is, de oudsten des volks. |
22 En Petrus Hem tot zich genomen hebbende, begon Hem te bestraffen, zeggende: 23Heere, zijt U genadig; dit zal U geenszins geschieden. | | 23 Of: God zij U genadig, Heere; dat is, God behoede U daarvoor. Dat zij verre van U. |
23 Maar Hij Zich omkerende, zeide tot Petrus: Ga weg achter Mij, 24satanas, rgij zijt 25Mij een aanstoot; want gij verzint niet de dingen die Gods zijn, maar die der mensen zijn. | | 24 Dat is, wederpartij. Welke naam wel voornamelijk den duivel wordt toegeschreven, zie Matth. 4:10, maar hier ook aan Petrus gegeven, omdat hij Christus uit verkeerde liefde in het uitvoeren van Zijn ambt zocht hinderlijk te zijn. Zie 2 Sam. 19:22. Matth. 4:10 Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan; want er staat geschreven: Den Heere uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. 2 Sam. 19:22 Maar David zeide: Wat heb ik met ulieden te doen, gij zonen van Zerúja, dat gij mij heden ten satan zoudt zijn? Zou heden iemand gedood worden in Israël? Want weet ik niet, dat ik heden koning geworden ben over Israël? |
r 2 Sam. 19:22. 2 Sam. 19:22 Maar David zeide: Wat heb ik met ulieden te doen, gij zonen van Zerúja, dat gij mij heden ten satan zoudt zijn? Zou heden iemand gedood worden in Israël? Want weet ik niet, dat ik heden koning geworden ben over Israël? |
25 Gr. Mijn aanstoot. |
Aansporing tot zelfverloochening |
24 Toen zeide Jezus tot Zijn discipelen: sZo iemand 26achter Mij wil komen, die 27verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op en volge Mij. | | s Matth. 10:38. Mark. 8:34. Luk. 9:23; 14:27. Matth. 10:38 En die zijn kruis niet op zich neemt en Mij navolgt, is Mijns niet waardig. Mark. 8:34 En tot Zich geroepen hebbende de schare met Zijn discipelen, zeide Hij tot hen: Zo wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op en volge Mij. Luk. 9:23 En Hij zeide tot allen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis dagelijks op en volge Mij. Luk. 14:27 En wie zijn kruis niet draagt en Mij navolgt, die kan Mijn discipel niet zijn. |
26 Dat is, Mij als een discipel wil volgen. |
27 Zichzelven verloochenen is van zijn eigen verstand, wil en genegenheden afgaan en dezelve aan Gods Woord en wil onderwerpen. |
25 tWant zo wie zijn 28leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen; maar zo wie zijn leven verliezen zal om Mijnentwil, die zal hetzelve vinden. | | t Matth. 10:39. Mark. 8:35. Luk. 9:24; 17:33. Joh. 12:25. Matth. 10:39 Die zijn ziel vindt, zal dezelve verliezen; en die zijn ziel zal verloren hebben om Mijnentwil, zal dezelve vinden. Mark. 8:35 Want zo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen; maar zo wie zijn leven zal verliezen om Mijnentwil en om des Evangelies wil, die zal hetzelve behouden. Luk. 9:24 Want zo wie zijn leven behouden wil, die zal het verliezen; maar zo wie zijn leven verliezen zal om Mijnentwil, die zal het behouden. Luk. 17:33 Zo wie zijn leven zal zoeken te behouden, die zal het verliezen; en zo wie hetzelve zal verliezen, die zal het in het leven behouden. Joh. 12:25 Die zijn leven liefheeft, zal hetzelve verliezen; en die zijn leven haat in deze wereld, zal hetzelve bewaren tot het eeuwige leven. |
28 Gr. ziel. Zie Matth. 10:39. Matth. 10:39 Die zijn ziel vindt, zal dezelve verliezen; en die zijn ziel zal verloren hebben om Mijnentwil, zal dezelve vinden. |
26 vWant wat baat het een mens, zo hij de gehele wereld gewint en lijdt schade zijner ziel? Of xwat zal een mens geven tot 29lossing van zijn ziel? | | v Luk. 9:25. Luk. 9:25 Want wat baat het een mens, die de gehele wereld zou winnen, en zichzelven verliezen of schade zijns zelfs lijden? |
x Ps. 49:9. Mark. 8:37. Ps. 49:9 (Want de verlossing hunner ziel is te kostelijk, en zal in eeuwigheid ophouden); Mark. 8:37 Of wat zal een mens geven tot lossing van zijn ziel? |
29 Gr. verwisseling, tegenlossing, of ruiling, waartegen of waarvoor iemand gelost wordt. |
27 yWant de Zoon des mensen zal komen in de zheerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen, en aalsdan zal Hij een iegelijk vergelden 30naar zijn doen. | | y Matth. 24:30; 25:31; 26:64. Matth. 24:30 En alsdan zal in den hemel verschijnen het teken van den Zoon des mensen; en dan zullen al de geslachten der aarde wenen en zullen den Zoon des mensen zien, komende op de wolken des hemels met grote kracht en heerlijkheid. Matth. 25:31 En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid. Matth. 26:64 Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg ulieden: Van nu aan zult gij zien den Zoon des mensen, zittende ter rechter hand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels. |
z Matth. 25:31. Matth. 25:31 En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid. |
a Job 34:11. Ps. 62:13. Rom. 2:6. Job 34:11 Want naar het werk des mensen vergeldt Hij hem, en naar eenieders weg doet Hij het hem vinden. Ps. 62:13 En de goedertierenheid, o Heere, is Uwe; want Gij zult een iegelijk vergelden naar zijn werk. Rom. 2:6 Welke een iegelijk vergelden zal naar zijn werken: |
30 Dat is, naar dat hij gedaan zal hebben, goed of kwaad. Zie de verklaring hiervan Matth. 25:36. Matth. 25:36 Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en gij zijt tot Mij gekomen. |
28 bVoorwaar zeg Ik u: Er zijn sommigen van die 31hier staan, dewelke den dood niet smaken zullen, totdat zij den Zoon des mensen zullen hebben 32zien komen in Zijn Koninkrijk. | | b Mark. 9:1. Luk. 9:27. Mark. 9:1 EN Hij zeide tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat er sommigen zijn van degenen die hier staan, die den dood niet zullen smaken, totdat zij zullen hebben gezien dat het Koninkrijk Gods met kracht gekomen is. Luk. 9:27 En Ik zeg u waarlijk: Er zijn sommigen dergenen die hier staan, die den dood niet zullen smaken, totdat zij het Koninkrijk Gods zullen gezien hebben. |
31 Dat is, die hier tegenwoordig zijn. |
32 Dit kan verstaan worden, óf van Zijn verrijzenis en hemelvaart, óf van de zending van den Heiligen Geest en verbreiding van het Evangelie onder de heidenen, óf ook van Zijn verheerlijking op den berg, waarvan gesproken wordt in het begin van het volgende hoofdstuk. |