Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De ware reinheid |
1 TOENa kwamen tot Jezus enige schriftgeleerden en farizeeën, die van Jeruzalem waren, zeggende: a Mark. 7:1.  |
a Mark. 7:1 EN tot Hem vergaderden de farizeeën en sommigen der schriftgeleerden, die van Jeruzalem gekomen waren; |
2 Waarom overtreden Uw discipelen de inzetting der ouden? Want zij wassen hun handen niet wanneer zij brood zullen eten. |
3 Maar Hij antwoordende zeide tot hen: Waarom overtreedt ook gij het gebod Gods door uw inzetting? |
4 bWant God heeft geboden, zeggende: Eer uw vader en moeder; en: cWie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven. b Ex. 20:12. Deut. 5:16. Ef. 6:2. c Ex. 21:17. Lev. 20:9. Spr. 20:20.  |
b Ex. 20:12 Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat u de HEERE uw God geeft. Deut. 5:16 Eer uw vader en uw moeder, gelijk als de HEERE uw God u geboden heeft, opdat uw dagen verlengd worden en opdat het u welga in het land dat u de HEERE uw God geven zal. Ef. 6:2 Eer uw vader en moeder (hetwelk het eerste gebod is met een belofte), c Ex. 21:17 Wie ook zijn vader of zijn moeder vloekt, die zal zekerlijk gedood worden. Lev. 20:9 Als er iemand is die zijn vader of zijn moeder zal gevloekt hebben, die zal zekerlijk gedood worden; hij heeft zijn vader of zijn moeder gevloekt; zijn bloed is op hem. Spr. 20:20 Wie zijn vader of zijn moeder vloekt, diens lamp zal uitgeblust worden in zwarte duisternis. |
5 Maar gij zegt: Zo wie tot vader of moeder zal zeggen: Het is een gave, zo wat u van mij zou kunnen ten nutte komen; en zijn vader of zijn moeder geenszins zal eren, die voldoet. |
6 dEn gij hebt alzo Gods gebod krachteloos gemaakt door uw inzetting. d Mark. 7:13. 1 Tim. 4:3. 2 Tim. 3:2.  |
d Mark. 7:13 Makende alzo Gods woord krachteloos door uw inzetting, die gij ingezet hebt; en diergelijke dingen doet gij vele. 1 Tim. 4:3 Verbiedende te huwen, gebiedende van spijzen te onthouden, die God geschapen heeft tot nuttiging met dankzegging, voor de gelovigen en die de waarheid hebben bekend. 2 Tim. 3:2 Want de mensen zullen zijn liefhebbers van zichzelven, geldgierig, laatdunkend, hovaardig, lasteraars, den ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig; |
7 Gij geveinsden, wel heeft Jesaja van u geprofeteerd, zeggende: |
8 eDit volk genaakt Mij met hun mond en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij; e Jes. 29:13. Ez. 33:31. Mark. 7:6.  |
e Jes. 29:13 Want de Heere heeft gezegd: Daarom dat dit volk tot Mij nadert met zijn mond en zij Mij met hun lippen eren, doch hun hart verre van Mij doen; en hun vreze, waarmede zij Mij vrezen, mensengeboden zijn, die hun geleerd zijn; Ez. 33:31 En zij komen tot u gelijk het volk pleegt te komen, en zitten voor uw aangezicht als Mijn volk, en horen uw woorden, maar zij doen ze niet; want zij maken liefkozingen met hun mond, maar hun hart wandelt hun gierigheid na. Mark. 7:6 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Wel heeft Jesaja van u, geveinsden, geprofeteerd, gelijk geschreven is: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij; |
9 Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen die fgeboden van mensen zijn. f Mark. 7:6, 7. Kol. 2:18, 20, 22.  |
f Mark. 7:6 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Wel heeft Jesaja van u, geveinsden, geprofeteerd, gelijk geschreven is: Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij; Mark. 7:7 Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen die geboden zijn der mensen. Kol. 2:18 Dat dan niemand u overheerse naar zijn wil in nederigheid en dienst der engelen, intredende in hetgeen hij niet gezien heeft, tevergeefs opgeblazen zijnde door het verstand zijns vleses; Kol. 2:20 Indien gij dan met Christus de eerste beginselen der wereld zijt afgestorven, wat wordt gij, gelijk of gij in de wereld leefdet, met inzettingen belast, Kol. 2:22 Welke dingen alle verderven door het gebruik, ingevoerd naar de geboden en leringen der mensen; |
10 gEn als Hij de schare tot Zich geroepen had, zeide Hij tot hen: Hoort en verstaat. g Mark. 7:14.  |
g Mark. 7:14 En tot Zich de ganse schare geroepen hebbende, zeide Hij tot hen: Hoort Mij allen en verstaat: |
11 hHetgeen ten monde ingaat, ontreinigt den mens niet; maar hetgeen ten monde uitgaat, dat ontreinigt den mens. h Hand. 10:15. Rom. 14:17, 20. Tit. 1:15.  |
h Hand. 10:15 En een stem geschiedde wederom ten tweeden male tot hem: Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken. Rom. 14:17 Want het Koninkrijk Gods is niet spijze en drank, maar rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door den Heiligen Geest. Rom. 14:20 Verbreek het werk Gods niet om der spijze wil. Alle dingen zijn wel rein, maar het is kwaad voor den mens die met aanstoot eet. Tit. 1:15 Alle dingen zijn wel rein den reinen, maar den bevlekten en ongelovigen is geen ding rein, maar beide hun verstand en consciëntie zijn bevlekt. |
12 Toen kwamen Zijn discipelen tot Hem en zeiden tot Hem: Weet Gij wel dat de farizeeën deze rede horende, geërgerd zijn geweest? |
13 Maar Hij antwoordende zeide: iAlle plant die Mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden. i Joh. 15:2.  |
i Joh. 15:2 Alle rank die in Mij geen vrucht draagt, die neemt Hij weg; en alle die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage. |
14 Laat hen varen; kzij zijn blinde leidslieden der blinden. Indien nu de blinde den blinde leidt, zo zullen zij beiden in de gracht vallen. k Jes. 42:19. Luk. 6:39.  |
k Jes. 42:19 Wie is er blind dan Mijn knecht, en doof gelijk Mijn bode dien Ik zend? Wie is blind gelijk de volmaakte, en blind gelijk de knecht des HEEREN? Luk. 6:39 En Hij zeide tot hen een gelijkenis: Kan ook wel een blinde een blinde op den weg leiden? Zullen zij niet beiden in de gracht vallen? |
15 lEn Petrus antwoordende zeide tot Hem: Verklaar ons deze gelijkenis. l Mark. 7:17.  |
l Mark. 7:17 En toen Hij van de schare in huis gekomen was, vraagden Hem Zijn discipelen van de gelijkenis. |
16 Maar Jezus zeide: Zijt ook gijlieden alsnog onwetend? |
17 Verstaat gij nog niet, dat al wat ten monde ingaat, in den buik komt en in de heimelijkheid wordt uitgeworpen? |
18 Maar die dingen die ten monde uitgaan, komen voort uit het hart, en dezelve ontreinigen den mens. |
19 mWant uit het hart komen voort boze bedenkingen, doodslagen, overspelen, hoererijen, dieverijen, valse getuigenissen, lasteringen. m Gen. 6:5; 8:21. Spr. 6:14. Jer. 17:9.  |
m Gen. 6:5 En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was. Gen. 8:21 En de HEERE rook dien lieflijken reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil, want het gedichtsel van des mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb. Spr. 6:14 In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te allen tijde kwaad, hij werpt twisten in. Jer. 17:9 Arglistig is het hart, meer dan enig ding, ja, dodelijk is het; wie zal het kennen? |
20 Deze dingen zijn het die den mens ontreinigen; maar het eten met ongewassen handen ontreinigt den mens niet. |
De Kananese vrouw |
21 nEn Jezus vandaar gaande, vertrok naar de delen van Tyrus en Sidon. n Mark. 7:24.  |
n Mark. 7:24 En vandaar opstaande ging Hij weg naar de landpalen van Tyrus en Sidon; en in een huis gegaan zijnde, wilde Hij niet dat het iemand wist, en Hij kon nochtans niet verborgen zijn. |
22 En zie, een Kananese vrouw uit die landpalen komende, riep tot Hem, zeggende: Heere, Gij Zone Davids, ontferm U mijner; mijn dochter is deerlijk van den duivel bezeten. |
23 Doch Hij antwoordde haar niet een woord. En Zijn discipelen tot Hem komende, baden Hem, zeggende: Laat haar van U, want zij roept ons na. |
24 Maar Hij antwoordende zeide: oIk ben niet gezonden dan tot de verloren schapen van het huis Israëls. o Matth. 10:6. Hand. 13:46.  |
o Matth. 10:6 Maar gaat veelmeer heen tot de verloren schapen van het huis Israëls. Hand. 13:46 Maar Paulus en Bárnabas vrijmoedigheid gebruikende, zeiden: Het was nodig dat eerst tot u het Woord Gods gesproken zou worden; doch nademaal gij hetzelve verstoot, en uzelven des eeuwigen levens niet waardig oordeelt, zie, wij keren ons tot de heidenen. |
25 En zij kwam en aanbad Hem, zeggende: Heere, help mij! |
26 Doch Hij antwoordde en zeide: Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen en den hondekens voor te werpen. |
27 En zij zeide: Ja Heere; doch de hondekens eten ook van de brokskens die er vallen van de tafel hunner heren. |
28 Toen antwoordde Jezus en zeide tot haar: O vrouw, groot is uw geloof; u geschiede gelijk gij wilt. En haar dochter werd gezond van diezelve ure. |
Genezingen bij de Zee van Galiléa |
29 pEn Jezus vandaar vertrekkende, kwam aan de Zee van Galiléa, en klom op den berg en zat daar neder. p Mark. 7:31.  |
p Mark. 7:31 En Hij wederom weggegaan zijnde van de landpalen van Tyrus en Sidon, kwam aan de Zee van Galiléa, door het midden der landpalen van Dekápolis. |
30 qEn vele scharen zijn tot Hem gekomen, hebbende bij zich kreupelen, blinden, stommen, lammen en vele anderen, en wierpen hen voor de voeten van Jezus, en Hij genas dezelve; q Jes. 29:18; 35:5. Matth. 11:5. Luk. 7:22.  |
q Jes. 29:18 En te dien dage zullen de doven horen de woorden des Boeks; en de ogen der blinden, zijnde uit de donkerheid en uit de duisternis, zullen zien. Jes. 35:5 Alsdan zullen der blinden ogen opengedaan worden, en der doven oren zullen geopend worden. Matth. 11:5 De blinden worden ziende en de kreupelen wandelen, de melaatsen worden gereinigd en de doven horen, de doden worden opgewekt en den armen wordt het Evangelie verkondigd. Luk. 7:22 En Jezus antwoordende zeide tot hen: Gaat heen en boodschapt Johannes weder de dingen die gij gezien en gehoord hebt, namelijk
dat de blinden ziende worden, de kreupelen wandelen, de melaatsen gereinigd worden, de doven horen, de doden opgewekt worden, den armen het Evangelie verkondigd wordt; |
31 Alzo dat de scharen zich verwonderden, ziende de stommen sprekende, de lammen gezond, de kreupelen wandelende, en de blinden ziende; en zij verheerlijkten den God Israëls. |
De tweede wonderbare spijziging |
32 rEn Jezus Zijn discipelen tot Zich geroepen hebbende, zeide: Ik word innerlijk met ontferming bewogen over de schare, omdat zij nu drie dagen bij Mij gebleven zijn en hebben niet wat zij eten zouden; en Ik wil hen niet nuchter van Mij laten, opdat zij op den weg niet bezwijken. r Mark. 8:1.  |
r Mark. 8:1 IN dezelve dagen, als er een geheel grote schare was, en zij niet hadden wat zij eten zouden, riep Jezus Zijn discipelen tot Zich en zeide tot hen: |
33 En Zijn discipelen zeiden tot Hem: Vanwaar zullen wij zovele broden in de woestijn bekomen, dat wij zulk een grote schare zouden verzadigen? |
34 En Jezus zeide tot hen: Hoevele broden hebt gij? Zij zeiden: Zeven, en weinige visjes. |
35 En Hij gebood de scharen neder te zitten op de aarde. |
36 En Hij nam de zeven broden en de vissen, en als Hij sgedankt had, brak Hij ze en gaf ze Zijn discipelen, en de discipelen gaven ze de schare. s 1 Sam. 9:13.  |
s 1 Sam. 9:13 Wanneer gijlieden in de stad komt, alzo zult gij hem vinden, eer hij opgaat op de hoogte om te eten; want het volk zal niet eten totdat hij komt, want hij zegent het offer, daarna eten de genodigden. Daarom, gaat nu op, want hem, als heden zult gij hem vinden. |
37 En zij aten allen en werden verzadigd, en zij namen op het overschot der brokken, zeven volle manden. |
38 En die daar gegeten hadden, waren vierduizend mannen, zonder de vrouwen en kinderen. |
39 En de scharen van Zich gelaten hebbende, ging Hij in het schip en kwam in de landpalen van Mágdala. |