Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Christus’ geslachtsregister |
1 HET boek des geslachts van JEZUS CHRISTUS, den Zoon van aDavid, den Zoon van Abraham. a Luk. 1:31, 32.  |
a Luk. 1:31 En zie, gij zult bevrucht worden en een Zoon baren, en zult Zijn Naam heten JEZUS. Luk. 1:32 Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven; |
2 bAbraham gewon Izak, en cIzak gewon Jakob, en dJakob gewon Juda en zijn broeders; b Gen. 21:2. c Gen. 25:26. d Gen. 29:35.  |
b Gen. 21:2 En Sara werd bevrucht, en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, te gezetter tijd, dien hem God gezegd had. c Gen. 25:26 En daarna kwam zijn broeder uit, wiens hand Ezaus verzenen hield; daarom noemde men zijn naam Jakob. En Izak was zestig jaar oud, als hij hen gewon. d Gen. 29:35 En zij werd weder bevrucht en baarde een zoon, en zeide: Ditmaal zal ik den HEERE loven. Daarom noemde zij zijn naam Juda. En zij hield op van baren. |
3 En eJuda gewon Fares en Zara bij Thamar; en fFares gewon Esrom, en gEsrom gewon Aram; e Gen. 38:27, 29. f Ruth 4:18. 1 Kron. 2:5. g Ruth 4:19. 1 Kron. 2:9.  |
e Gen. 38:27 En het geschiedde ten tijde als zij baren zou, zie, zo waren tweelingen in haar buik. Gen. 38:29 Maar het geschiedde als hij zijn hand weder intoog, zie, zo kwam zijn broeder uit; en zij zeide: Hoe zijt gij doorgebroken? Op u is de breuk. En men noemde zijn naam Perez. f Ruth 4:18 Dit nu zijn de geboorten van Perez: Perez gewon Hezron; 1 Kron. 2:5 De kinderen van Perez waren Hezron en Hamul. g Ruth 4:19 En Hezron gewon Ram, en Ram gewon Amminádab; 1 Kron. 2:9 En de kinderen van Hezron die hem geboren zijn, waren Jeráhmeël en Ram en Chelúbai. |
4 En Aram gewon Aminádab, en Aminádab gewon Naässon, en Naässon gewon Salmon; |
5 En Salmon gewon Boöz bij Rachab, en Boöz gewon Obed bij Ruth, en Obed gewon Jesse; |
6 En hJesse gewon David, den koning; en David, de koning, gewon Salomon bij degene die Uría’s vrouw was geweest; h Ruth 4:22. 1 Sam. 16:1; 17:12. 1 Kron. 2:15; 12:18.  |
h Ruth 4:22 En Obed gewon Isaï, en Isaï gewon David. 1 Sam. 16:1 TOEN zeide de HEERE tot Samuël: Hoelang draagt gij leed om Saul, dien Ik toch verworpen heb, dat hij geen koning zij over Israël? Vul uw hoorn met olie en ga heen; Ik zal u zenden tot Isaï, den Bethlehemiet, want Ik heb Mij een koning onder zijn zonen uitgezien. 1 Sam. 17:12 David nu was de zoon van den Efrathischen man van Bethlehem-Juda, wiens naam was Isaï en die
acht zonen had; en in de dagen van Saul was hij een man, oud, afgaande onder de mannen. 1 Kron. 2:15 Ozem, den zesde, David, den zevende. 1 Kron. 12:18 En de Geest toog Amásai aan, den overste der hoofdlieden, en hij zeide: Wij zijn uwe, o David, en met u zijn wij, gij zoon van Isaï; vrede, vrede zij u en vrede uw helpers, want uw God helpt u. Toen nam David hen aan en stelde hen tot hoofden der benden. |
7 En iSalomon gewon Róboam, en Róboam gewon Abía, en Abía gewon Asa; i 1 Kon. 11:43. 1 Kron. 3:10.  |
i 1 Kon. 11:43 Daarna ontsliep Sálomo met zijn vaderen en werd begraven in de stad van zijn vader David; en Rehábeam, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. 1 Kron. 3:10 Sálomo’s zoon nu was Rehábeam; zijn zoon was Abía; zijn zoon was Asa; zijn zoon was Jósafat; |
8 En Asa gewon Jósafat, en Jósafat gewon Joram, en Joram gewon Ozías; |
9 En Ozías gewon Jóatham, en Jóatham gewon Achaz, en Achaz gewon Ezekías; |
10 En Ezekías gewon Manasse, en Manasse gewon Amon, en Amon gewon Josías; |
11 En kJosías gewon Jechónias en zijn broeders, omtrent de Babylonische overvoering; k 1 Kron. 3:16.  |
k 1 Kron. 3:16 De kinderen van Jójakim nu waren: Jechónia zijn zoon, Zedekía zijn zoon. |
12 En na de Babylonische overvoering gewon lJechónias Saláthiël, en mSaláthiël gewon Zorobábel; l 1 Kron. 3:17. m Ezra 3:2.  |
l 1 Kron. 3:17 En de kinderen van Jechónia waren Assir; zijn zoon was Sealthiël. m Ezra 3:2 En Jésua, de zoon van Józadak, maakte zich op en zijn broederen, de priesters, en Zerubbábel, de zoon van Sealthiël, en zijn broederen, en zij bouwden het altaar des Gods van Israël, om daarop brandoffers te offeren, gelijk geschreven is in de wet van Mozes, den man Gods. |
13 En Zorobábel gewon Abiud, en Abiud gewon Eljakim, en Eljakim gewon Azor; |
14 En Azor gewon Sadok, en Sadok gewon Achim, en Achim gewon Eliud; |
15 En Eliud gewon Eleázar, en Eleázar gewon Mattan, en Mattan gewon Jakob; |
16 En Jakob gewon Jozef, den man van Maria, uit welke geboren is JEZUS, gezegd Christus. |
17 Al de geslachten dan van Abraham tot David zijn veertien geslachten, en van David tot de Babylonische overvoering zijn veertien geslachten, en van de Babylonische overvoering tot Christus zijn veertien geslachten. |
Christus’ geboorte |
18 De geboorte van Jezus Christus was nu aldus: nWant als Maria, Zijn moeder, met Jozef ondertrouwd was, eer zij samengekomen waren, werd zij zwanger bevonden uit den Heiligen Geest. n Luk. 1:27, 34.  |
n Luk. 1:27 Tot een maagd die ondertrouwd was met een man wiens naam was Jozef, uit het huis Davids; en de naam der maagd was Maria. Luk. 1:34 En Maria zeide tot den engel: Hoe zal dat wezen, dewijl ik geen man beken? |
19 Jozef nu, haar man, alzo hij rechtvaardig was, en haar niet wilde openbaarlijk te schande maken, was van wil haar heimelijk te verlaten. |
20 En alzo hij deze dingen in den zin had, zie, de engel des Heeren verscheen hem in den droom, zeggende: Jozef, gij zone Davids, zijt niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen; want Hetgeen in haar ontvangen is, Dat is uit den Heiligen Geest. |
21 En zij zal een Zoon baren, en ogij zult Zijn Naam heten JEZUS; want pHij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. o Luk. 1:31. p Hand. 4:12.  |
o Luk. 1:31 En zie, gij zult bevrucht worden en een Zoon baren, en zult Zijn Naam heten JEZUS. p Hand. 4:12 En de zaligheid is in geen ander; want er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden. |
22 En dit alles is geschied, opdat vervuld zou worden hetgeen van den Heere gesproken is door den profeet, zeggende: |
23 qZie, de maagd zal zwanger worden en een Zoon baren, en gij zult Zijn Naam heten Immánuël; hetwelk is, overgezet zijnde, God met ons. q Jes. 7:14.  |
q Jes. 7:14 Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven: Zie, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren en Zijn Naam IMMÁNUËL heten. |
24 Jozef dan, opgewekt zijnde van den slaap, deed gelijk de engel des Heeren hem bevolen had, en heeft zijn vrouw tot zich genomen, |
25 En bekende haar niet, totdat zij dezen haar eerstgeboren Zoon gebaard had, en rheette Zijn Naam JEZUS. r Luk. 2:21.  |
r Luk. 2:21 En als acht dagen vervuld waren, dat men het Kindeken besnijden zou, zo werd Zijn Naam genaamd JEZUS, welke genaamd was van den engel, eer Hij in het lichaam ontvangen was. |