Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 Afkomst van Jezus Christus naar het vlees uit de voorvaderen van Abraham af. 18 Zijn ontvangenis van den Heiligen Geest en geboorte uit de maagd Maria. 22 Gelijk voorzegd was door den profeet. |
Christus’ geslachtsregister |
1 HET 1boek des geslachts van JEZUS CHRISTUS, 2den Zoon van aDavid, den Zoon van Abraham. | | 1 Dat is, geslachtsregister of boom der voorouders van Christus. Is een Hebreeuwse wijze van spreken. Zie Gen. 5:1. Gen. 5:1 DIT is het boek van Adams geslacht. Ten dage als God den mens schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Godes. |
2 Deze twee, David en Abraham, worden hier vooraan gesteld, en Christus wordt bijzonderlijk hun beider Zoon genaamd, omdat dezen beiden bijzondere beloften waren gedaan, dat Hij uit hun zaad zou geboren worden. Zie Gen. 22:18. 2 Sam. 7:12. Ps. 89:30; 132:11. Waarom ook Mattheüs dit geslachtsregister eerst van Abraham heeft willen beginnen; gelijk hij ook vers 6 David bijzonderlijk een koning noemt, omdat David de eerste koning uit den stam van Juda is geweest en een klaar voorbeeld van Christus’ eeuwig Koninkrijk, Luk. 1:32. Gen. 22:18 En in uw Zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, naardien gij Mijn stem gehoorzaam geweest zijt. 2 Sam. 7:12 Wanneer uw dagen zullen vervuld zijn en gij met uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad na u doen opstaan, dat uit uw lijf voortkomen zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen. Ps. 89:30 En Ik zal zijn zaad in eeuwigheid zetten, en zijn troon als de dagen der hemelen. Ps. 132:11 De HEERE heeft David de waarheid gezworen, waarvan Hij niet wijken zal, zeggende: Van de vrucht uws buiks zal Ik op uw troon zetten. vers 6 En Jesse gewon David, den koning; en David, de koning, gewon Salomon bij degene die Uría’s vrouw was geweest; Luk. 1:32 Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven; |
a Luk. 1:31, 32. Luk. 1:31 En zie, gij zult bevrucht worden en een Zoon baren, en zult Zijn Naam heten JEZUS. Luk. 1:32 Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven; |
2 bAbraham 3gewon Izak, en cIzak gewon Jakob, en dJakob gewon Juda en zijn broeders; | | b Gen. 21:2. Gen. 21:2 En Sara werd bevrucht, en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, te gezetter tijd, dien hem God gezegd had. |
3 De andere overzetting heeft gegenereerd. Alzo dit een Latijns woord is, is beter geacht te behouden het woord gewinnen, hetwelk meest alle oude Nederduitse overzettingen hier gebruiken. |
c Gen. 25:26. Gen. 25:26 En daarna kwam zijn broeder uit, wiens hand Ezaus verzenen hield; daarom noemde men zijn naam Jakob. En Izak was zestig jaar oud, als hij hen gewon. |
d Gen. 29:35. Gen. 29:35 En zij werd weder bevrucht en baarde een zoon, en zeide: Ditmaal zal ik den HEERE loven. Daarom noemde zij zijn naam Juda. En zij hield op van baren. |
3 En eJuda gewon Fares en Zara 4bij Thamar; en fFares gewon Esrom, en gEsrom gewon Aram; | | e Gen. 38:27, 29. Gen. 38:27 En het geschiedde ten tijde als zij baren zou, zie, zo waren tweelingen in haar buik. Gen. 38:29 Maar het geschiedde als hij zijn hand weder intoog, zie, zo kwam zijn broeder uit; en zij zeide: Hoe zijt gij doorgebroken? Op u is de breuk. En men noemde zijn naam Perez. |
4 Gr. uit. Deze vrouw, alsook hierna Rachab en Ruth, vers 5, en Bathseba, vers 6, worden van den evangelist hier verhaald omdat de Schrift van dezelve iets zegt, dienende tot den staat der vernedering van Christus, en ook omdat enigen derzelve van heidense afkomst zijn geweest; opdat daarmede aangewezen zou worden, dat ook grote zondaren, en de heidenen zelve, deel zouden hebben aan de vruchten der geboorte van Christus. vers 5 En Salmon gewon Boöz bij Rachab, en Boöz gewon Obed bij Ruth, en Obed gewon Jesse; vers 6 En Jesse gewon David, den koning; en David, de koning, gewon Salomon bij degene die Uría’s vrouw was geweest; |
f Ruth 4:18. 1 Kron. 2:5. Ruth 4:18 Dit nu zijn de geboorten van Perez: Perez gewon Hezron; 1 Kron. 2:5 De kinderen van Perez waren Hezron en Hamul. |
g Ruth 4:19. 1 Kron. 2:9. Ruth 4:19 En Hezron gewon Ram, en Ram gewon Amminádab; 1 Kron. 2:9 En de kinderen van Hezron die hem geboren zijn, waren Jeráhmeël en Ram en Chelúbai. |
4 En 5Aram gewon Aminádab, en Aminádab gewon Naässon, en Naässon gewon Salmon; | | 5 Deze Aram wordt Ram genaamd, Ruth 4:19. Ruth 4:19 En Hezron gewon Ram, en Ram gewon Amminádab; |
5 En Salmon gewon Boöz bij Rachab, en Boöz gewon Obed bij Ruth, en Obed gewon Jesse; | | |
6 En hJesse gewon David, den koning; en David, de koning, gewon 6Salomon bij 7degene die Uría’s vrouw was geweest; | | h Ruth 4:22. 1 Sam. 16:1; 17:12. 1 Kron. 2:15; 12:18. Ruth 4:22 En Obed gewon Isaï, en Isaï gewon David. 1 Sam. 16:1 TOEN zeide de HEERE tot Samuël: Hoelang draagt gij leed om Saul, dien Ik toch verworpen heb, dat hij geen koning zij over Israël? Vul uw hoorn met olie en ga heen; Ik zal u zenden tot Isaï, den Bethlehemiet, want Ik heb Mij een koning onder zijn zonen uitgezien. 1 Sam. 17:12 David nu was de zoon van den Efrathischen man van Bethlehem-Juda, wiens naam was Isaï en die
acht zonen had; en in de dagen van Saul was hij een man, oud, afgaande onder de mannen. 1 Kron. 2:15 Ozem, den zesde, David, den zevende. 1 Kron. 12:18 En de Geest toog Amásai aan, den overste der hoofdlieden, en hij zeide: Wij zijn uwe, o David, en met u zijn wij, gij zoon van Isaï; vrede, vrede zij u en vrede uw helpers, want uw God helpt u. Toen nam David hen aan en stelde hen tot hoofden der benden. |
6 Lukas stelt in plaats van Salomo en zijn nakomelingen Nathan, een anderen zoon van David, met zijn nakomelingen. De reden van deze verscheidenheid zie op Luk. 3:31. Luk. 3:31 (kt.) Den zoon van Melea, den zoon van Maïnan, den zoon van Mattatha, den zoon van Nathan, den zoon van David, |
7 Namelijk Bathseba. Zie 2 Sam. 11:3, 27; 12:24, bij welke David Salomo gewon, als zij na den dood van haar man Uria met hem getrouwd was. 2 Sam. 11:3 En David zond heen en ondervraagde naar deze vrouw; en men zeide: Is dat niet Bathséba, de dochter van Elíam, de huisvrouw van Uría, den Hethiet? 2 Sam. 11:27 En als de rouw was overgegaan, zond David heen, en nam haar in zijn huis; en zij werd hem ter vrouw en baarde hem een zoon. Doch deze zaak die David gedaan had, was kwaad in de ogen des HEEREN. 2 Sam. 12:24 Daarna troostte David zijn huisvrouw Bathséba en ging tot haar in en lag bij haar. En zij baarde een zoon, wiens naam hij noemde Sálomo; en de HEERE had hem lief, |
7 En iSalomon gewon Róboam, en Róboam gewon Abía, en Abía gewon Asa; | | i 1 Kon. 11:43. 1 Kron. 3:10. 1 Kon. 11:43 Daarna ontsliep Sálomo met zijn vaderen en werd begraven in de stad van zijn vader David; en Rehábeam, zijn zoon, werd koning in zijn plaats. 1 Kron. 3:10 Sálomo’s zoon nu was Rehábeam; zijn zoon was Abía; zijn zoon was Asa; zijn zoon was Jósafat; |
8 En Asa gewon Jósafat, en Jósafat gewon Joram, en Joram gewon 8Ozías; | | 8 Hier worden drie koningen overgeslagen en voorbijgegaan, namelijk Ahazia, Joas en Amazia, om het getal van veertien niet te buiten te gaan, vers 17. Van dergelijke uitlating zie een voorbeeld Ezra 7:3, vergeleken met 1 Kron. 6:7. Deze Ozias wordt ook Azaria genaamd, 1 Kron. 3:12. vers 17 Al de geslachten dan van Abraham tot David zijn veertien geslachten, en van David tot de Babylonische overvoering zijn veertien geslachten, en van de Babylonische overvoering tot Christus zijn veertien geslachten. Ezra 7:3 Den zoon van Amárja, den zoon van Azárja, den zoon van Merájoth, 1 Kron. 6:7 Merájoth gewon Amárja, en Amárja gewon Ahítub; 1 Kron. 3:12 Zijn zoon was Amázia; zijn zoon was Azária; zijn zoon was Jotham; |
9 En Ozías gewon Jóatham, en Jóatham gewon Achaz, en Achaz gewon Ezekías; | | |
10 En Ezekías gewon Manasse, en Manasse gewon Amon, en Amon gewon Josías; | | |
11 En kJosías gewon 9Jechónias en zijn broeders, 10omtrent de Babylonische overvoering; | | k 1 Kron. 3:16. 1 Kron. 3:16 De kinderen van Jójakim nu waren: Jechónia zijn zoon, Zedekía zijn zoon. |
9 Enigen voegen hierbij Jakim, en Jakim gewon Jechonias, hetwelk schijnt met het register der koningen van Juda, 1 Kron. 3:16, enz., en met het getal van veertien alhier, vers 17, niet kwalijk overeen te komen. Maar alzo meest alle oude boeken en overzettingen dit bijvoegsel van Jakim niet hebben, zo wordt datzelve hier nagelaten; temeer omdat door Jechonias in het 11de vers verstaan kan worden de vader, die ook Joakim is genaamd, en door Jechonias in het 12de vers de zoon, die ook Joachin is genaamd, en aldus wordt hier het getal van veertien ook vervuld. 1 Kron. 3:16 De kinderen van Jójakim nu waren: Jechónia zijn zoon, Zedekía zijn zoon. vers 17 Al de geslachten dan van Abraham tot David zijn veertien geslachten, en van David tot de Babylonische overvoering zijn veertien geslachten, en van de Babylonische overvoering tot Christus zijn veertien geslachten. |
10 Of: in, of: ten tijde, dat is, tegen den tijd van de gevankelijke wegvoering der Joden naar Babylon. |
12 En na de Babylonische overvoering gewon lJechónias 11Saláthiël, en mSaláthiël gewon Zorobábel; | | l 1 Kron. 3:17. 1 Kron. 3:17 En de kinderen van Jechónia waren Assir; zijn zoon was Sealthiël. |
11 Velen menen dat deze Salathiël niet is geweest een natuurlijke zoon van Jechonias, alzo hij Luk. 3:27 gezegd wordt te zijn een zoon van Neri, en het schijnt, Jer. 22:30, dat Jechonias geen kinderen nagelaten heeft; maar dat hij zijn zoon genaamd zou worden, omdat hij, als zijn naaste bloedverwant, hem in de regering van het Israëlitische volk gevolgd is. Gelijk 1 Kron. 3:16 Zedekia genaamd wordt een zoon van Jechonias, omdat hij hem ook in het rijk gevolgd is, die nochtans 2 Kon. 24:17 zijn oom genaamd wordt. Temeer omdat Luk. 3:27 gezegd wordt dat Salathiël afkomstig is geweest van het geslacht van Nathan, bij hetwelk na de Babylonische gevangenis de regering van het Joodse volk is geweest, gelijk schijnt afgeleid te kunnen worden uit Zach. 12:12. Doch anderen menen dat deze Salathiël is geweest een natuurlijke zoon van Jechonias, en dat Salathiël van welken Lukas spreekt Luk. 3:27, een andere Salathiël is geweest dan deze, alzo dezelve aldaar genaamd wordt een zoon van Neri. Zie de aant. aldaar. Luk. 3:27 Den zoon van Joannas, den zoon van Rhesa, den zoon van Zorobábel, den zoon van Saláthiël, den zoon van Neri, Jer. 22:30 Zo zegt de HEERE: Schrijft dezen zelven man kinderloos; een man die niet voorspoedig zal zijn in zijn dagen; want er zal niemand van zijn zaad voorspoedig zijn, zittende op den troon Davids en heersende meer in Juda. 1 Kron. 3:16 De kinderen van Jójakim nu waren: Jechónia zijn zoon, Zedekía zijn zoon. 2 Kon. 24:17 En de koning van Babel maakte Mattánja, deszelfs oom, koning in plaats van hem, en veranderde zijn naam in Zedekía. Luk. 3:27 Den zoon van Joannas, den zoon van Rhesa, den zoon van Zorobábel, den zoon van Saláthiël, den zoon van Neri, Zach. 12:12 En het land zal rouwklagen, elk geslacht bijzonder: het geslacht van het huis van David bijzonder en hunlieder vrouwen bijzonder, en het geslacht van het huis van Nathan bijzonder en hun vrouwen bijzonder, Luk. 3:27 Den zoon van Joannas, den zoon van Rhesa, den zoon van Zorobábel, den zoon van Saláthiël, den zoon van Neri, |
m Ezra 3:2. Ezra 3:2 En Jésua, de zoon van Józadak, maakte zich op en zijn broederen, de priesters, en Zerubbábel, de zoon van Sealthiël, en zijn broederen, en zij bouwden het altaar des Gods van Israël, om daarop brandoffers te offeren, gelijk geschreven is in de wet van Mozes, den man Gods. |
13 En Zorobábel gewon Abiud, en Abiud gewon Eljakim, en Eljakim gewon Azor; | | |
14 En Azor gewon Sadok, en Sadok gewon Achim, en Achim gewon Eliud; | | |
15 En Eliud gewon Eleázar, en Eleázar gewon Mattan, en Mattan gewon Jakob; | | |
16 En Jakob gewon 12Jozef, den man van Maria, uit welke geboren is JEZUS, 13gezegd Christus. | | 12 Dit geslachtsregister wordt gebracht op Jozef, omdat het bij de Hebreeën niet gebruikelijk was de geslachtsregisters te brengen op de vrouwen; nochtans kan daaruit blijken dat Christus is uit het geslacht Davids, omdat het bij de Joden gewoonlijk was in zijn geslacht te trouwen, en Mattheüs, vers 1 getuigt dat hij hier het geslachtsregister van Jezus Christus verhaalt. Want dat Christus uit Juda en David afkomstig is, wordt doorgaans in de Heilige Schrift klaarlijk geleerd. Zie Luk. 1:32. Rom. 1:3. Hebr. 7:14. vers 1 HET boek des geslachts van JEZUS CHRISTUS, den Zoon van David, den Zoon van Abraham. Luk. 1:32 Deze zal groot zijn en de Zoon des Allerhoogsten genaamd worden; en God de Heere zal Hem den troon Zijns vaders Davids geven; Rom. 1:3 Van Zijn Zoon (Die geworden is uit het zaad Davids naar het vlees; Hebr. 7:14 Want het is openbaar dat onze Heere uit Juda gesproten is, op welken stam Mozes niets gesproken heeft van het priesterschap. |
13 Dat is, Die toegenaamd wordt. Zie van dezen Naam Joh. 1:42. Joh. 1:42 Deze vond eerst zijn broeder Simon, en zeide tot hem: Wij hebben gevonden den Messías, hetwelk is, overgezet zijnde, de Christus. |
17 Al de geslachten dan van Abraham tot David zijn veertien geslachten, en van David tot de Babylonische overvoering zijn 14veertien geslachten, en van de Babylonische overvoering tot Christus zijn veertien geslachten. | | 14 De evangelist heeft ook maar veertien koningen en vorsten uitgedrukt, omdat van Abraham tot David maar veertien geslachten van voorvaders zijn geweest. Daarom heeft hij enige geslachten der koningen en vorsten overgeslagen. Zie op vers 8. Luk. 3:24, enz. vers 8 (kt.) En Asa gewon Jósafat, en Jósafat gewon Joram, en Joram gewon Ozías; Luk. 3:24 Den zoon van Matthat, den zoon van Levi, den zoon van Melchi, den zoon van Jannai, den zoon van Jozef, |
Christus’ geboorte |
18 De geboorte van Jezus Christus was nu aldus: nWant als Maria, Zijn moeder, met Jozef ondertrouwd was, 15eer zij samengekomen waren, werd zij 16zwanger bevonden 17uit den Heiligen Geest. | | n Luk. 1:27, 34. Luk. 1:27 Tot een maagd die ondertrouwd was met een man wiens naam was Jozef, uit het huis Davids; en de naam der maagd was Maria. Luk. 1:34 En Maria zeide tot den engel: Hoe zal dat wezen, dewijl ik geen man beken? |
15 Dat is, eer hij haar tot zich genomen had, gelijk blijkt uit vers 20. vers 20 En alzo hij deze dingen in den zin had, zie, de engel des Heeren verscheen hem in den droom, zeggende: Jozef, gij zone Davids, zijt niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen; want Hetgeen in haar ontvangen is, Dat is uit den Heiligen Geest. |
16 Anders: bevrucht. Maar het woord zwanger komt hier beter, alzo Christus eigenlijk geen vrucht van den Heiligen Geest, maar een vrucht van den buik van Maria is, Luk. 1:42. Luk. 1:42 En riep uit met grote stem, en zeide: Gezegend zijt gij onder de vrouwen, en gezegend is de Vrucht uws buiks. |
17 Dat is, door de werking des Heiligen Geestes, gelijk blijkt Luk. 1:35. Zo wordt het woordje uit ook elders genomen, als Rom. 11:36. 1 Joh. 5:1. Dit was Jozef toen nog niet bekend, maar wordt hem daarna door den engel geopenbaard, vers 20. Luk. 1:35 En de engel antwoordende zeide tot haar: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom ook, dat Heilige, Dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden. Rom. 11:36 Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen. 1 Joh. 5:1 EEN iegelijk die gelooft dat Jezus is de Christus, die is uit God geboren; en een iegelijk die liefheeft Dengene Die geboren heeft, die heeft ook lief dengene die uit Hem geboren is. vers 20 En alzo hij deze dingen in den zin had, zie, de engel des Heeren verscheen hem in den droom, zeggende: Jozef, gij zone Davids, zijt niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen; want Hetgeen in haar ontvangen is, Dat is uit den Heiligen Geest. |
19 Jozef nu, haar man, alzo hij rechtvaardig was, en haar niet wilde 18openbaarlijk te schande maken, was van wil haar heimelijk 19te verlaten. | | 18 Het Griekse woord betekent zoveel als iemand, anderen tot een voorbeeld, openbaarlijk tentoonstellen en versmaadheid aandoen. |
19 Gr. haar te ontbinden. |
20 En alzo hij deze dingen in den zin had, zie, de engel des Heeren verscheen hem in den droom, zeggende: Jozef, gij zone Davids, zijt niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen; want Hetgeen in haar 20ontvangen is, Dat is uit den Heiligen Geest. | | 20 Gr. gegenereerd of geteeld is, voor welke woorden, alzo het ene Latijn is en het andere duister, bekwamer geacht is het woord ontvangen te stellen. Van deze generatie en ontvangenis zie Luk. 1:35, 42. Luk. 1:35 En de engel antwoordende zeide tot haar: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; daarom ook, dat Heilige, Dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden. Luk. 1:42 En riep uit met grote stem, en zeide: Gezegend zijt gij onder de vrouwen, en gezegend is de Vrucht uws buiks. |
21 En zij zal een Zoon baren, en ogij zult Zijn Naam heten JEZUS; want pHij zal 21Zijn volk zalig maken van hun zonden. | | o Luk. 1:31. Luk. 1:31 En zie, gij zult bevrucht worden en een Zoon baren, en zult Zijn Naam heten JEZUS. |
p Hand. 4:12. Hand. 4:12 En de zaligheid is in geen ander; want er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden. |
21 Dat is, degenen die Hem van den Vader gegeven waren om die te verlossen of te behouden, Ps. 2:8. Jes. 8:18. Joh. 6:37; 17:24. Hand. 18:10. Rom. 11:1, 2. Ps. 2:8 Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting. Jes. 8:18 Zie, Ik en de kinderen die Mij de HEERE gegeven heeft, zijn tot tekenen en tot wonderen in Israël, van den HEERE der heirscharen, Die op den berg Sion woont. Joh. 6:37 Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen; en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Joh. 17:24 Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad, voor de grondlegging der wereld. Hand. 18:10 Want Ik ben met u, en niemand zal de hand aan u leggen om u kwaad te doen; want Ik heb veel volk in deze stad. Rom. 11:1 IK zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? Dat zij verre; want ik ben ook een Israëliet, uit het zaad Abrahams, van den stam van Benjamin. Rom. 11:2 God heeft Zijn volk niet verstoten, hetwelk Hij tevoren gekend heeft. Of weet gij niet wat de Schrift zegt van Elía? Hoe hij God aanspreekt tegen Israël, zeggende: |
22 En dit alles is geschied, opdat vervuld zou worden hetgeen van den Heere gesproken is door den profeet, zeggende: | | |
23 qZie, 22de maagd zal zwanger worden en een Zoon baren, en 23gij zult Zijn Naam heten 24Immánuël; hetwelk is, overgezet zijnde, God met ons. | | q Jes. 7:14. Jes. 7:14 Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven: Zie, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren en Zijn Naam IMMÁNUËL heten. |
22 De Hebreeuwse en ook de Griekse teksten spreken hier van een bijzondere maagd. |
23 Anders: zij zal, of: zij zullen, dat is, men zal. |
24 Wordt alzo genaamd ten aanzien van Zijn Persoon en ambt, omdat Hij in één Persoon beide waarachtig God en Mens is, en ons met God verenigt. |
24 Jozef dan, opgewekt zijnde van den slaap, deed gelijk de engel des Heeren hem 24*bevolen had, en heeft zijn vrouw tot zich genomen, | | 24* Gr. verordineerd had. |
25 En bekende haar niet, 25totdat zij dezen haar 26eerstgeboren Zoon gebaard had, en rheette Zijn Naam JEZUS. | | 25 Hieruit kan men niet besluiten dat Jozef haar daarna zou hebben bekend. Want deze manier van spreken brengt zulks altijd niet mede. Zie 2 Sam. 6:23. Matth. 28:20. 2 Sam. 6:23 Michal nu, Sauls dochter, had geen kind, tot den dag van haar dood toe. Matth. 28:20 En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen. |
26 Een eerstgeboren zoon is die de moeder eerst opent, Ex. 13:2, al is het dat er geen zonen of kinderen na geboren worden. Want als Ex. 11:5 gezegd wordt dat de eerstgeborenen van Egypte zouden gedood worden, zijn onder dezelve zonder twijfel ook de eniggeborenen verstaan. Ex. 13:2 Heilig Mij allen eerstgeborene, wat enige baarmoeder opent onder de kinderen Israëls, van mensen en van beesten; dat is Mijne. Ex. 11:5 En alle eerstgeborenen in Egypteland zullen sterven, van Farao’s eerstgeborene af, die op zijn troon zitten zou, tot den eerstgeborene der dienstmaagd die achter den molen is, en alle eerstgeborenen van het vee. |
r Luk. 2:21. Luk. 2:21 En als acht dagen vervuld waren, dat men het Kindeken besnijden zou, zo werd Zijn Naam genaamd JEZUS, welke genaamd was van den engel, eer Hij in het lichaam ontvangen was. |