Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Wetten rakende het aansteken der lampen op den kandelaar, vs. 1, enz. En de reiniging der Levieten, 5. Die in de plaats der eerstgeborenen worden gesteld en den priesters bijgevoegd om die te dienen, 16. Van den ouderdom in denwelken de Levieten in hun dienst treden moesten, en daaruit scheiden, 23. Met aanwijzing wat zij daarna doen moesten, 26. |
Het aansteken der lampen |
1 EN de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: |
2 Spreek tot Aäron en zeg tot hem: Als gij de lampen 1aansteken zult, a2recht tegenover den kandelaar zullen de zeven lampen lichten. |
| 1 Hebr. doen opgaan. |
| a Ex. 25:37. |
| Ex. 25:37 Gij zult hem ook zeven lampen maken, en men zal zijn lampen aansteken en doen lichten aan zijn zijden. |
| 2 Hebr. tegenover het aangezicht des kandelaars, dat is, aan de beide zijden van de schacht des kandelaars; dewelke was als deszelfs lichaam. Want de kandelaar had aan zijn schacht zes rieten, met zovele lampen, en één aan de schacht; dewelke aangestoken zijnde, aan de zijden des kandelaars licht gaven. Zie Ex. 25:37. |
| Ex. 25:37 Gij zult hem ook zeven lampen maken, en men zal zijn lampen aansteken en doen lichten aan zijn zijden. |
|
3 En Aäron deed alzo; tegenover vóór aan den kandelaar stak hij deszelfs lampen aan, gelijk als de HEERE Mozes geboden had. |
4 Dit werk nu des kandelaars was 3van bdicht goud, tot zijn schacht, tot zijn bloemen was het dicht; naar 4de gedaante die de HEERE Mozes 5vertoond had, alzo had hij den kandelaar gemaakt. |
| 3 Dat is, van geheel en massief goud, of van één massa en klomp goud tezamen uitgewrocht, en niet van verscheidene stukken en delen aaneengehecht. Zie Ex. 25 op vers 31. |
| Ex. 25:31 (kt.) Gij zult ook een kandelaar van louter goud maken. Van dicht werk zal deze kandelaar gemaakt worden, zijn schacht en zijn rieten; zijn schaaltjes, zijn knopen en zijn bloemen zullen uit hem zijn. |
| b Ex. 25:31. |
| Ex. 25:31 Gij zult ook een kandelaar van louter goud maken. Van dicht werk zal deze kandelaar gemaakt worden, zijn schacht en zijn rieten; zijn schaaltjes, zijn knopen en zijn bloemen zullen uit hem zijn. |
| 4 Hebr. aanzien of gezicht, dat is, patroon. |
| 5 Te weten op den berg, Ex. 25:40. |
| Ex. 25:40 Zie dan toe dat gij het maakt naar hun voorbeeld, hetwelk u op den berg getoond is. |
De reiniging der Levieten |
5 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: |
6 Neem de Levieten uit het midden der kinderen Israëls, en 6reinig hen. |
| 6 Hetwelk geschiedde als de Levieten openlijk tot den dienst des Heeren van de andere stammen afgezonderd zijnde, met het zondwater besprengd en geschoren en hun klederen gewassen en offeranden voor hen gedaan werden. Zie de navolgende verzen. |
|
7 En aldus zult gij hun doen om hen te reinigen: spreng op hen 7water der ontzondiging; en zij zullen het scheermes over hun ganse vlees doen gaan en zullen hun klederen wassen en zich reinigen. |
| 7 Dat is, water om te ontzondigen en naar de wet der ceremoniën van zonden te reinigen. Zie van dit water Numeri 19, alwaar het vers 9 een water der afzondering genaamd wordt. |
| Numeri 19 WIJDERS sprak de HEERE tot Mozes en tot Aäron, zeggende: vers 9 En gij zult de Levieten vóór de tent der samenkomst doen naderen; en gij zult de gehele vergadering der kinderen Israëls doen verzamelen. |
|
8 Daarna zullen zij nemen een var, 8een jong rund, met zijn spijsoffer van meelbloem, met olie gemengd; en een anderen var, een jong rund, zult gij nemen ten zondoffer. |
| 8 Hebr. de zoon eens runds, en zo in het volgende. |
|
9 En gij zult de Levieten vóór de tent der samenkomst doen naderen; en gij zult de gehele vergadering der kinderen Israëls doen verzamelen. |
10 Ja, gij zult de Levieten voor het aangezicht des HEEREN doen naderen; en 9de kinderen Israëls zullen hun handen op de Levieten leggen. |
| 9 Versta de oversten der stammen en enige voornaamsten, die in den naam der gehele gemeente dit en andere diergelijke dingen uitvoerden. Zie van de oplegging der handen Gen. 48 op vers 14 en Lev. 1 op vers 4. |
| Gen. 48:14 (kt.) Maar Israël strekte zijn rechterhand uit en legde ze op het hoofd van Efraïm, hoewel hij de minste was, en zijn linkerhand op het hoofd van Manasse; hij bestuurde zijn handen verstandiglijk, want Manasse was de eerstgeborene. Lev. 1:4 (kt.) En hij zal zijn hand op het hoofd des brandoffers leggen, opdat het voor hem aangenaam zij om hem te verzoenen. |
|
11 En Aäron zal de Levieten 10bewegen ten 11beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN, vanwege de kinderen Israëls; opdat zij zijn om den dienst des HEEREN te bedienen. |
| 10 Dat is, offeren, schenken of toe-eigenen. |
| 11 Zie van het beweegoffer, alzo eigenlijk en bijzonder genoemd, Lev. 7 op vers 30. Maar hier schijnt het Hebreeuwse woord in het gemeen genomen te zijn voor hetgeen dat Gode geofferd en toegeëigend wordt; in welken zin het staat Ex. 35:22; 38:24, 29 en hier in de vss. 13, 15, 21. Hoewel de eerste betekenis (naar sommiger gevoelen) hier ook plaats zou mogen hebben, te weten, dat zij naar de vier hoeken der wereld bewogen werden. |
| Lev. 7:30 (kt.) Zijn handen zullen de vuuroffers des HEEREN brengen; het vet aan de borst zal hij met die borst brengen, om die tot een beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN te bewegen. Ex. 35:22 Zo kwamen dan de mannen met de vrouwen, alle vrijwilligen van hart; zij brachten haken en oorsierselen en ringen en spanselen, alle gouden vaten; en alle man die een gouden beweegoffer den HEERE offerde, Ex. 38:24 Al het goud dat tot het werk verarbeid is in het ganse werk des heiligdoms, te weten het goud des beweegoffers, was negen en twintig talenten en zevenhonderd en dertig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms. Ex. 38:29 Het koper nu des beweegoffers was zeventig talenten, en tweeduizend vierhonderd sikkelen. vers 13 En gij zult de Levieten stellen voor het aangezicht van Aäron en voor het aangezicht zijner zonen, en gij zult hen bewegen ten beweegoffer den HEERE. vers 15 En daarna zullen de Levieten inkomen om de tent der samenkomst te bedienen; en gij zult hen reinigen en zult hen ten beweegoffer bewegen. vers 21 En de Levieten ontzondigden zich en wiesen hun klederen, en Aäron bewoog hen ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN; en Aäron deed verzoening over hen om hen te reinigen. |
|
12 En de Levieten zullen hun handen op het hoofd der varren leggen; daarna, bereid gij een ten zondoffer en een ten brandoffer den HEERE, om over de Levieten verzoening te doen. |
13 En gij zult de Levieten stellen voor het aangezicht van Aäron en voor het aangezicht zijner zonen, en gij zult hen bewegen ten beweegoffer den HEERE. |
14 En gij zult de Levieten uit het midden van de kinderen Israëls uitscheiden, opdat de Levieten cMijne zijn. |
| c Num. 3:45. |
| Num. 3:45 Neem de Levieten in plaats van alle eerstgeboorte onder de kinderen Israëls, en de beesten der Levieten in plaats van hun beesten; want de Levieten zullen Mijne zijn; Ik ben de HEERE. |
|
15 En daarna zullen de Levieten inkomen om de tent der samenkomst te bedienen; 12en gij zult hen reinigen en zult hen ten beweegoffer bewegen. |
| 12 Anders: als gij hen gereinigd zult hebben, enz. |
|
16 Want zij zijn 13gegeven, zij zijn Mij gegeven uit het midden der kinderen Israëls; voor 14de opening van alle baarmoeder, voor de eerstgeborene van eenieder uit de kinderen Israëls heb Ik hen Mij genomen. |
| 13 Alzo Num. 3:9. |
| Num. 3:9 Gij zult dan aan Aäron en zijn zonen de Levieten geven; zij zijn gegeven, zij zijn hem gegeven uit de kinderen Israëls. |
| 14 Zie Num. 3 op vers 12. |
| Num. 3:12 (kt.) En Ik, zie, Ik heb de Levieten uit het midden van de kinderen Israëls genomen, in plaats van allen eerstgeborene die de baarmoeder opent, uit de kinderen Israëls; en de Levieten zullen Mijne zijn. |
|
17 Want dalle eerstgeborene onder de kinderen Israëls is Mijne, onder de mensen en onder de beesten; ten dage dat Ik alle eerstgeboorte in Egypteland sloeg, heb Ik dezelve Mij geheiligd. |
| d Ex. 13:2; 22:29; 34:19. Lev. 27:26. Num. 3:13. Luk. 2:23. |
| Ex. 13:2 Heilig Mij allen eerstgeborene, wat enige baarmoeder opent onder de kinderen Israëls, van mensen en van beesten; dat is Mijne. Ex. 22:29 Uw volheid en uw tranen zult gij niet uitstellen; den eerstgeborene uwer zonen zult gij Mij geven. Ex. 34:19 Al wat de baarmoeder opent is Mijne; ja, al uw vee dat mannelijk zal geboren worden, openende de baarmoeder van het grote en kleine vee. Lev. 27:26 Maar het eerstgeborene, dat den HEERE van een beest eerst geboren wordt, dat zal niemand heiligen; hetzij een os of kleinvee, het is des HEEREN. Num. 3:13 Want alle eerstgeborene is Mijne; van den dag dat Ik alle eerstgeborenen in Egypteland sloeg, heb Ik Mij geheiligd allen eerstgeborene in Israël, van de mensen tot de beesten: zij zullen Mijne zijn; Ik ben de HEERE. Luk. 2:23 (Gelijk geschreven is in de wet des Heeren: Al wat mannelijk is dat de moeder opent, zal den Heere heilig genaamd worden), |
|
18 eEn Ik heb de Levieten genomen voor alle eerstgeborenen onder de kinderen Israëls, |
| e Num. 3:12. |
| Num. 3:12 En Ik, zie, Ik heb de Levieten uit het midden van de kinderen Israëls genomen, in plaats van allen eerstgeborene die de baarmoeder opent, uit de kinderen Israëls; en de Levieten zullen Mijne zijn. |
|
19 En Ik heb de Levieten aan Aäron en aan zijn zonen 15tot een gift gegeven uit het midden van de kinderen Israëls, 16om den dienst der kinderen Israëls in de tent der samenkomst te bedienen, en om voor de kinderen Israëls verzoening te doen, dat er geen 17plaag zij onder de kinderen Israëls, als de kinderen Israëls tot het heiligdom 18naderen zouden. |
| 15 Hebr. gegevenen gegeven. |
| 16 Dat is, opdat zij door hun personen de plaats van de eerstgeborenen der Israëlieten bewaren zouden, zie Num. 3 op vers 7, en door hun dienst de zoenoffers bedienen, die voor allen naar gelegenheid gedaan moesten worden. |
| Num. 3:7 (kt.) En dat zij waarnemen zijn wacht en de wacht der gehele vergadering, vóór de tent der samenkomst, om den dienst des tabernakels te bedienen; |
| 17 Gelijk den koning Uzzia wedervaren is, 2 Kron. 26:16. |
| 2 Kron. 26:16 Maar als hij sterk geworden was, verhief zich zijn hart tot verdervens toe, en hij overtrad tegen den HEERE zijn God; want hij ging in den tempel des HEEREN om te roken op het reukaltaar. |
| 18 Hetwelk de Levieten daarom in hun naam doen moesten. |
|
20 En Mozes deed, en Aäron en de ganse vergadering der kinderen Israëls, aan de Levieten; naar alles wat de HEERE Mozes geboden had van de Levieten, zo deden de kinderen Israëls aan hen. |
21 En de Levieten 19ontzondigden zich en wiesen hun klederen, en Aäron 20bewoog hen ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN; en Aäron deed verzoening over hen om hen te reinigen. |
| 19 Hetwelk naar de wet der ceremoniën geschiedde door wassingen, besprengingen en offeranden, Lev. 15:13, 14, 15. Num. 19:11, 12, enz. |
| Lev. 15:13 Als hij nu die den vloed heeft, van zijn vloed gereinigd zal zijn, zo zal hij tot zijn reiniging zeven dagen voor zich tellen en zijn klederen wassen; en hij zal zijn vlees met levend water baden, zo zal hij rein zijn. Lev. 15:14 En ten achtsten dage zal hij voor zich twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen; en zal voor het aangezicht des HEEREN, aan de deur van de tent der samenkomst, komen en zal ze den priester geven. Lev. 15:15 En de priester zal die bereiden, een ten zondoffer en een ten brandoffer; zo zal de priester over hem voor het aangezicht des HEEREN vanwege zijn vloed verzoening doen. Num. 19:11 Wie een dode, enig dood lichaam van een mens, aanroert, die zal zeven dagen onrein zijn. Num. 19:12 Op den derden dag zal hij zich daarmede ontzondigen, zo zal hij op den zevenden dag rein zijn; maar indien hij zich op den derden dag niet ontzondigt, zo zal hij op den zevenden dag niet rein zijn. |
| 20 Zie op vers 11. |
| vers 11 (kt.) En Aäron zal de Levieten bewegen ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN, vanwege de kinderen Israëls; opdat zij zijn om den dienst des HEEREN te bedienen. |
|
22 En daarna kwamen de Levieten om hun dienst te bedienen in de tent der samenkomst, voor het aangezicht van Aäron en voor het aangezicht zijner zonen; gelijk als de HEERE Mozes van de Levieten geboden had, alzo deden zij aan hen. |
23 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: |
24 Dit is het wat de Levieten aangaat: 21van vijf en twintig jaar oud en daarboven zullen zij inkomen 22om den strijd te strijden in den dienst van de tent der samenkomst. |
| 21 De Levieten waren ten aanzien van hun ouderdom onderscheiden in vier hopen. 1. Die van hun kindsheid tot hun vijf en twintig jaren als leerlingen waren, onderwezen in de dingen die de wet en hun dienst aangingen. 2. Die vijf en twintig jaren oud waren, tot dertig toe, begonnen de handen aan het werk te slaan en tot de praktijk te komen van hetgeen dat zij geleerd hadden. 3. Die van dertig jaren tot vijftig jaren oud waren, bedienden den gehelen en vollen dienst van het Levitisch ambt. 4. Die, oud zijnde vijftig jaren en daarboven, vrij waren van het werk van den dienst, hebbende evenwel opzicht over degenen die dat metterdaad bedienden. Vgl. Num. 3 de aant. op vers 15. |
| Num. 3:15 (kt.) Tel de zonen van Levi naar het huis hunner vaderen, naar hun geslachten; al wat mannelijk is van een maand oud en daarboven, die zult gij tellen. |
| 22 Zie Num. 4 op vers 3. |
| Num. 4:3 (kt.) Van dertig jaar oud en daarboven tot vijftig jaar oud, al wie tot dezen strijd inkomt om het werk in de tent der samenkomst te doen. |
|
25 Maar van dat hij vijftig jaar oud is, zal hij van den strijd van dezen dienst afgaan, en hij zal niet meer dienen, |
26 Doch zal hij met zijn 23broederen dienen in de tent der samenkomst 24om de wacht waar te nemen; maar den dienst zal hij niet bedienen. Alzo zult gij aan de Levieten doen in hun wachten. |
| 23 Dat is, de andere Levieten, die in den tabernakel dienden, nog geen vijftig jaren oud zijnde. |
| 24 Dat is, om opzicht te nemen over degenen die in den tabernakel dienden, teneinde dat alles met orde en stichting naar de wetten Gods die daarvan waren, van hen uitgericht werd. Anders: om hun in hun dienst behulpzaam te wezen. |