Statenvertaling.nl

sample header image

Numeri 7 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Numeri 7

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

De offeranden der oversten
1 EN het geschiedde ten dage als Mozes geëindigd had aden tabernakel op te richten, en dat hij dien gezalfd en dien geheiligd had, en al zijn gereedschap, mitsgaders het altaar en al zijn gereedschap, en hij ze gezalfd en dezelve geheiligd had; a Ex. 40:18. verwijsteksten
2 Dat de oversten van Israël, de hoofden van het huis hunner vaderen, offerden (dezen waren de oversten der stammen, die over de getelden stonden);
3 En zij brachten hun offerande voor het aangezicht des HEEREN, zes overdekte wagens en twaalf runderen; één wagen voor twee oversten en één os voor elkeen; en brachten ze vóór den tabernakel.
4 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:
5 Neem ze van hen, opdat zij zijn mogen om te bedienen den dienst van de tent der samenkomst; en gij zult dezelve den Levieten geven, eenieder naar zijn dienst.
6 Alzo nam Mozes die wagens en die runderen, en gaf dezelve den Levieten.
7 Twee wagens en vier runderen gaf hij den zonen van Gerson, naar hun dienst.
8 En vier wagens en acht runderen gaf hij den zonen van Merári, naar hun dienst, onder de hand van Ithamar, den zoon van Aäron den priester.
9 Maar den zonen van Kahath gaf hij niets; want de dienst der heilige dingen was op hen, die zij op de schouders droegen.
10 En de oversten offerden ter inwijding des altaars, ten dage als hetzelve gezalfd werd; de oversten dan offerden hun offerande vóór het altaar.
11 En de HEERE zeide tot Mozes: Alle oversten zullen (een iegelijk op zijn dag) hun offerande offeren ter inwijding des altaars.
12 Die nu op den eersten dag zijn offerande offerde, was Nahesson, de zoon van Amminádab, voor den stam van Juda.
13 En zijn offerande was: één zilveren schotel, welker gewicht was honderd dertig sikkelen, één zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
14 Eén reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerk;
15 Eén var, een jong rund, één ram, één lam dat eenjarig was, ten brandoffer;
16 Eén geitenbok, ten zondoffer;
17 En ten dankoffer twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren; dat was de offerande van Nahesson, den zoon van Amminádab.
18 Op den tweeden dag offerde Netháneël, de zoon van Zuar, de overste van Issaschar.
19 Hij offerde zijn offerande: één zilveren schotel, welker gewicht was honderd dertig sikkelen, één zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
20 Eén reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerk;
21 Eén var, een jong rund, één ram, één lam dat eenjarig was, ten brandoffer;
22 Eén geitenbok, ten zondoffer;
23 En ten dankoffer twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren; dat was de offerande van Netháneël, den zoon van Zuar.
24 Op den derden dag offerde de overste der zonen van Zebulon, Eliab, de zoon van Helon.
25 Zijn offerande was: één zilveren schotel, welker gewicht was honderd dertig sikkelen, één zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
26 Eén reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerk;
27 Eén var, een jong rund, één ram, één lam dat eenjarig was, ten brandoffer;
28 Eén geitenbok, ten zondoffer;
29 En ten dankoffer twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren; dat was de offerande van Eliab, den zoon van Helon.
30 Op den vierden dag offerde de overste der kinderen van Ruben, Elízur, de zoon van Sedéür.
31 Zijn offerande was: één zilveren schotel, welker gewicht was honderd dertig sikkelen, één zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
32 Eén reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerk;
33 Eén var, een jong rund, één ram, één lam dat eenjarig was, ten brandoffer;
34 Eén geitenbok, ten zondoffer;
35 En ten dankoffer twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren; dat was de offerande van Elízur, den zoon van Sedéür.
36 Op den vijfden dag offerde de overste der kinderen van Simeon, Selûmiël, de zoon van Zurísaddai.
37 Zijn offerande was: één zilveren schotel, welker gewicht was honderd dertig sikkelen, één zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
38 Eén reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerk;
39 Eén var, een jong rund, één ram, één lam dat eenjarig was, ten brandoffer;
40 Eén geitenbok, ten zondoffer;
41 En ten dankoffer twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren; dat was de offerande van Selûmiël, den zoon van Zurísaddai.
42 Op den zesden dag offerde de overste der kinderen van Gad, Eljasaf, de zoon van Dehuël.
43 Zijn offerande was: één zilveren schotel, welker gewicht was honderd dertig sikkelen, één zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; beide vol meelbloem gemengd met olie, ten spijsoffer;
44 Eén reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerk;
45 Eén var, een jong rund, één ram, één lam dat eenjarig was, ten brandoffer;
46 Eén geitenbok, ten zondoffer;
47 En ten dankoffer twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren; dat was de offerande van Eljasaf, den zoon van Dehuël.
48 Op den zevenden dag offerde de overste der kinderen van Efraïm, Elisáma, de zoon van Ammíhud.
49 Zijn offerande was: één zilveren schotel, welker gewicht was honderd dertig sikkelen, één zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
50 Eén reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerk;
51 Eén var, een jong rund, één ram, één lam dat eenjarig was, ten brandoffer;
52 Eén geitenbok, ten zondoffer;
53 En ten dankoffer twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren; dat was de offerande van Elisáma, den zoon van Ammíhud.
54 Op den achtsten dag offerde de overste der kinderen van Manasse, Gamáliël, de zoon van Pedázur.
55 Zijn offerande was: één zilveren schotel, welker gewicht was honderd dertig sikkelen, één zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
56 Eén reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerk;
57 Eén var, een jong rund, één ram, één lam dat eenjarig was, ten brandoffer;
58 Eén geitenbok, ten zondoffer;
59 En ten dankoffer twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren; dat was de offerande van Gamáliël, den zoon van Pedázur.
60 Op den negenden dag offerde de overste der kinderen van Benjamin, Abídan, de zoon van Gideóni.
61 Zijn offerande was: één zilveren schotel, welker gewicht was honderd dertig sikkelen, één zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
62 Eén reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerk;
63 Eén var, een jong rund, één ram, één lam dat eenjarig was, ten brandoffer;
64 Eén geitenbok, ten zondoffer;
65 En ten dankoffer twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren; dat was de offerande van Abídan, den zoon van Gideóni.
66 Op den tienden dag offerde de overste der kinderen van Dan, Ahiëzer, de zoon van Ammísaddai.
67 Zijn offerande was: één zilveren schotel, welker gewicht was honderd dertig sikkelen, één zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
68 Eén reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerk;
69 Eén var, een jong rund, één ram, één lam dat eenjarig was, ten brandoffer;
70 Eén geitenbok, ten zondoffer;
71 En ten dankoffer twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren; dat was de offerande van Ahiëzer, den zoon van Ammísaddai.
72 Op den elfden dag offerde de overste der kinderen van Aser, Págiël, de zoon van Ochran.
73 Zijn offerande was: één zilveren schotel, welker gewicht was honderd dertig sikkelen, één zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
74 Eén reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerk;
75 Eén var, een jong rund, één ram, één lam dat eenjarig was, ten brandoffer;
76 Eén geitenbok, ten zondoffer;
77 En ten dankoffer twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren; dat was de offerande van Págiël, den zoon van Ochran.
78 Op den twaalfden dag offerde de overste der kinderen van Naftali, Ahíra, de zoon van Enan.
79 Zijn offerande was: één zilveren schotel, welker gewicht was honderd dertig sikkelen, één zilveren sprengbekken van zeventig sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem met olie gemengd, ten spijsoffer;
80 Eén reukschaal van tien gouden sikkelen, vol reukwerk;
81 Eén var, een jong rund, één ram, één lam dat eenjarig was, ten brandoffer;
82 Eén geitenbok, ten zondoffer;
83 En ten dankoffer twee runderen, vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige lammeren; dat was de offerande van Ahíra, den zoon van Enan.
84 Dat is de inwijding des altaars van de oversten van Israël, ten dage als hetzelve gezalfd werd: twaalf zilveren schotels, twaalf zilveren sprengbekkens, twaalf gouden reukschalen.
85 Eén zilveren schotel was van honderd dertig sikkelen, en één sprengbekken van zeventig; al het zilver van de vaten was tweeduizend en vierhonderd sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms.
86 Twaalf gouden reukschalen vol reukwerk; elke reukschaal was van tien sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms; al het goud der reukschalen was honderd en twintig sikkelen.
87 Al de runderen ten brandoffer waren twaalf varren, twaalf rammen, twaalf eenjarige lammeren, met hun spijsoffer; en twaalf geitenbokken ten zondoffer.
88 En al de runderen ten dankoffer waren vier en twintig varren, de rammen zestig, de bokken zestig, de eenjarige lammeren zestig. Dat is de inwijding des altaars, nadat hetzelve gezalfd was.
89 En als Mozes in de tent der samenkomst ging om met Hem te spreken, zo hoorde hij een stem tot hem sprekende van boven het verzoendeksel, hetwelk is op de ark der getuigenis, van tussen de twee cherubs; alzo sprak Hij tot hem.

Einde Numeri 7