Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Wegzending van de onreinen |
1 EN de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: |
2 Gebied den kinderen Israëls, dat zij uit het leger awegzenden alle melaatsen en alle bvloeienden, en allen die onrein zijn van ceen dode. a Lev. 13:3, 46. b Lev. 15:2. c Lev. 21:1. |
a Lev. 13:3 En de priester zal de plaag in het vel des vleses bezien; zo het haar in die plaag in wit veranderd is en het aanzien der plaag dieper is dan het vel zijns vleses, het is de plaag der melaatsheid; als de priester hem bezien zal hebben, dan zal hij hem onrein verklaren. Lev. 13:46 Al de dagen in dewelke deze plaag aan hem zal zijn, zal hij onrein zijn; onrein is hij, hij zal alleen wonen; buiten het leger zal zijn woning wezen. b Lev. 15:2 Spreekt tot de kinderen Israëls en zegt tot hen: Een ieder man als hij vloeiende zal zijn uit zijn vlees, zal om zijn vloed onrein zijn. c Lev. 21:1 DAARNA zeide de HEERE tot Mozes: Spreek tot de priesters, de zonen van Aäron, en zeg tot hen: Over een dode zal een priester zich niet verontreinigen onder zijn volken. |
3 Van den man tot de vrouw toe zult gij hen wegzenden, tot buiten het leger zult gij hen wegzenden; opdat zij niet verontreinigen hun legers, in welker midden Ik woon. |
4 En de kinderen Israëls deden alzo, en zonden hen tot buiten het leger; gelijk de HEERE tot Mozes gesproken had, alzo deden de kinderen Israëls. |
Wetten over de ontvreemding |
5 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
6 dSpreek tot de kinderen Israëls: Wanneer een man of vrouw iets van enige menselijke zonden gedaan zullen hebben, overtreden hebbende door overtreding tegen den HEERE, zo is diezelve ziel schuldig. d Lev. 6:1, 3. |
d Lev. 6:1 VERDER sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: Lev. 6:3 Of dat hij het verlorene gevonden en daarover gelogen en met valsheid gezworen zal hebben, over iets van alles wat de mens doet, daarin zondigende; |
7 En zij zullen hun zonde welke zij gedaan hebben, belijden; daarna zal hij zijn schuld wederuitkeren, enaar de hoofdsom daarvan, en derzelver vijfde deel zal hij daarboven toedoen, en zal het dien geven aan denwelken hij zich verschuldigd heeft. e Lev. 6:5. |
e Lev. 6:5 Of van alles waarover hij valselijk gezworen heeft, dat hij hetzelve in zijn hoofdsom wedergeven en nog het vijfde deel daarenboven toedoen zal; wiens dat is, dien zal hij dat geven op den dag zijner schuld. |
8 Maar zo die man geen losser zal hebben, om de schuld aan hem wederuit te keren, zal die schuld dewelke den HEERE wederuitgekeerd wordt, des priesters zijn; behalve de ram der verzoening, met denwelken hij voor hem verzoening doen zal. |
9 Desgelijks zal alle heffing van alle geheiligde dingen der kinderen Israëls, dewelke zij tot den priester brengen, zijne zijn. |
10 fEn eenieders geheiligde dingen zullen zijne zijn; wat iemand den priester zal gegeven hebben, zal zijne zijn. f Lev. 10:12. |
f Lev. 10:12 En Mozes sprak tot Aäron en tot Eleázar en tot Ithamar, zijn overgebleven zonen: Neemt het spijsoffer dat van de vuuroffers des HEEREN overgebleven is, en eet hetzelve ongezuurd bij het altaar; want het is een heiligheid der heiligheden. |
De wet op de ijverzucht |
11 Wijders sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
12 Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Wanneer van iemand zijn huisvrouw zal afgeweken zijn en door overtreding tegen hem overtreden zal hebben, |
13 Dat een man bij haar door bijligging des zaads zal gelegen hebben, en het voor de ogen haars mans zal verborgen zijn, en zij zich verheeld zal hebben, zijnde nochtans onrein geworden; en geen getuige tegen haar is, en zij niet betrapt is; |
14 En de ijvergeest over hem gekomen is, dat hij ijvert over zijn huisvrouw, dewijl zij onrein geworden is; of dat over hem de ijvergeest gekomen is, dat hij over zijn huisvrouw ijvert, hoewel zij niet onrein geworden is; |
15 Dan zal die man zijn huisvrouw tot den priester brengen en zal haar offerande voor haar medebrengen, een tiende deel van een efa gerstemeel; hij zal geen olie daarop gieten, noch wierook daarop leggen, dewijl het een spijsoffer der ijveringen is, een spijsoffer der gedachtenis, dat de ongerechtigheid in gedachtenis brengt. |
16 En de priester zal haar doen naderen, hij zal haar stellen voor het aangezicht des HEEREN. |
17 En de priester zal heilig water in een aarden vat nemen; en van het stof hetwelk op den vloer des tabernakels is, zal de priester nemen en in het water doen. |
18 Daarna zal de priester de vrouw voor het aangezicht des HEEREN stellen en zal het hoofd van de vrouw ontbloten, en zal het spijsoffer der gedachtenis op haar handen leggen, hetwelk het spijsoffer der ijveringen is; en in de hand des priesters zal dat bitter water zijn, hetwelk den vloek medebrengt. |
19 En de priester zal haar beëdigen en zal tot die vrouw zeggen: Indien niemand bij u gelegen heeft, en indien gij onder uw man zijnde, niet afgeweken zijt tot onreinheid, zijt vrij van dit bitter water, hetwelk den vloek medebrengt; |
20 Maar zo gij onder uw man zijnde, afgeweken zijt en zo gij onrein geworden zijt, dat een man bij u gelegen heeft, behalve uw man: |
21 (Dan zal de priester die vrouw met den eed der vervloeking beëdigen en de priester zal tot de vrouw zeggen:) De HEERE zette u tot een vloek en tot een eed in het midden uws volks, mits dat de HEERE uw heup vervallende en uw buik zwellende make; |
22 Dat ditzelve water, hetwelk de vervloeking medebrengt, in uw ingewand inga om den buik te doen zwellen en de heup te doen vervallen. Dan zal die vrouw zeggen: Amen, amen. |
23 Daarna zal de priester deze zelve vloeken in een cedeltje schrijven, en hij zal het met het bitter water uitdoen. |
24 En hij zal die vrouw dat bitter water, hetwelk de vervloeking medebrengt, te drinken geven, dat het water, hetwelk de vervloeking medebrengt, in haar tot bitterheden inga. |
25 En de priester zal uit de hand van die vrouw het spijsoffer der ijveringen nemen, en hij zal datzelve spijsoffer voor het aangezicht des HEEREN bewegen en zal dat op het altaar offeren. |
26 De priester zal ook van dat spijsoffer, deszelfs gedenkoffer, een handvol grijpen en zal het op het altaar aansteken; en daarna zal hij dat water die vrouw te drinken geven. |
27 Als hij haar nu dat water zal te drinken gegeven hebben, het zal geschieden, indien zij onrein geworden is en tegen haar man door overtreding zal overtreden hebben, dat het water, hetwelk vervloeking medebrengt, tot bitterheid in haar ingaan zal, en haar buik zwellen en haar heup vervallen zal; en die vrouw zal in het midden haars volks tot een vloek zijn. |
28 Doch indien de vrouw niet onrein geworden is, maar rein is, zo zal zij vrij zijn en zal met zaad bezadigd worden. |
29 Dat is de wet der ijveringen; als een vrouw onder haar man zijnde, zal afgeweken en onrein geworden zijn; |
30 Of als over een man de ijvergeest zal gekomen zijn en hij over zijn huisvrouw zal geijverd hebben, dat hij de vrouw voor het aangezicht des HEEREN stelle, en de priester aan haar deze ganse wet volbrenge. |
31 En de man zal van de ongerechtigheid onschuldig zijn; maar diezelve vrouw zal haar ongerechtigheid dragen. |