Statenvertaling.nl

sample header image

Numeri 5 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Numeri 5

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Een gebod Gods van alle onreine mensen uit het leger te doen, vs. 1, enz. Hetwelk wordt nagekomen, 4. Wetten van het wedergeven der dingen die men iemand ontvreemd had, 5. Van de geheiligde dingen, dat zij den priesters toekwamen, 9. Van de jaloersheid van een man over de eerbaarheid zijner vrouw, en de ceremoniën hierin te onderhouden, 11. Met verklaring van dezelve, 27. Het besluit van deze wet, 29.
 
Wegzending van de onreinen
1 EN de HEERE sprak tot Mozes, zeggende:
2 Gebied den kinderen Israëls, dat zij uit het leger awegzenden alle melaatsen en alle b1vloeienden, en allen die onrein zijn van ceen 2dode.
a Lev. 13:3, 46. verwijsteksten
b Lev. 15:2. verwijsteksten
1 Vgl. Lev. 15:2. verwijsteksten
c Lev. 21:1. verwijsteksten
2 Hebr. ziel. Zie Lev. 19 op vers 28. verwijsteksten
 
3 3Van den man tot de vrouw toe zult gij hen wegzenden, tot buiten het leger zult gij hen wegzenden; opdat 4zij niet 5verontreinigen 6hun legers, 7in welker midden Ik woon.
3 Dat is, hetzij man of vrouw.
4 Te weten de andere Israëlieten.
5 Te weten, door enige zulke onreinen onder hen te laten wonen.
6 Daar waren (naar de mening van sommigen) drie legers: het leger des Heeren, hetwelk was de tabernakel; het leger der Levieten; het leger der Israëlieten. De melaatsen werden uit alle gesloten, de vloeienden uit de twee eerste.
7 Dat is, die Ik door Mijn genade bijblijf, door Mijn speciale voorzienigheid bewaar en bescherm, mitsgaders door Mijn Geest en Woord regeer, en ter eeuwige zaligheid geleid. Vgl. Lev. 26:11, 12 met de aantt. en Ez. 37:28. 2 Kor. 6:16. verwijsteksten
 
4 En de kinderen Israëls deden alzo, en zonden hen tot buiten het leger; gelijk de HEERE tot Mozes gesproken had, alzo deden de kinderen Israëls.
 
Wetten over de ontvreemding
5 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:
6 dSpreek tot de kinderen Israëls: Wanneer een man of vrouw iets van enige 8menselijke zonden gedaan zullen hebben, overtreden hebbende door overtreding tegen den HEERE, zo is diezelve 9ziel schuldig.
d Lev. 6:1, 3. verwijsteksten
8 Hebr. zonden des mensen. Versta de zonde die de mensen begaan uit menselijke zwakheid, voortkomende uit de aanklevende verdorvenheid der natuur. Vgl. Lev. 5:2, 3. Deze vergrijping wordt gesteld tegen de zonde die uit moedwil geschiedt en met opgeheven hand, Num. 15:30. Of versta de zonde die geschiedt naar de wijze der mensen, die van nature zeer tot de zonde genegen zijn. Anders: zonden des mensen, dat is, tégen enig mens of den naaste begaan. verwijsteksten
9 Dat is, persoon. Zie Gen. 12 op vers 5. verwijsteksten
 
7 En zij zullen hun zonde welke zij gedaan hebben, 10belijden; daarna zal 11hij zijn 12schuld wederuitkeren, enaar de hoofdsom daarvan, en 13derzelver vijfde deel zal hij daarboven toedoen, en zal het dien geven aan denwelken hij zich verschuldigd heeft.
10 Te weten voor den priester, als die de offerande doen moest en het goed van des Heeren wege tot zich mocht nemen, geen losser voorhanden zijnde, vers 8 en vgl. Lev. 5:5, 6, 10, 11, 12, 13. verwijsteksten
11 Te weten de schuldige.
12 Dat is, hetgeen dat hij zijn naaste ontvreemd heeft; waarmede hij zich schuldig heeft gemaakt.
e Lev. 6:5. verwijsteksten
13 Te weten, om daarmede te vergelden de schade die de eigenaar geleden heeft, zijnde beroofd geweest van het gebruik van zijn goed.
 
8 Maar zo 14die man geen losser zal hebben, om de schuld aan hem wederuit te keren, zal die schuld dewelke den HEERE wederuitgekeerd wordt, des priesters zijn; behalve de ram der verzoening, met denwelken hij voor hem verzoening doen zal.
14 Te weten, aan denwelken het onrecht geschied is, zijnde dood, of geen bloedvriend noch erfgenaam noch iemand anders hebbende die op het goed aanspraak zou kunnen maken en die men hetzelve zou wedergeven. In zulk geval kwam het goed den Heere en in Zijn plaats den priester toe.
 
9 Desgelijks zal alle 15heffing van alle geheiligde dingen der kinderen Israëls, dewelke zij tot den priester brengen, 16zijne zijn.
15 Dit woord is hier niet in het bijzonder genomen, gesteld zijnde tegen beweegoffer, als Ex. 29:27, maar in het gemeen voor de dingen die van iemand aan den priester gegeven en alzo Gode toegeheiligd worden, en daarna niet mogen tot enig ander gebruik besteed worden dan gelijk bevolen is. Alzo Ex. 25:2. Num. 15:19. Neh. 10:39. verwijsteksten
16 Namelijk van den priester; alzo in het volgende vers. Zie Lev. 6 op vers 16. verwijsteksten
 
10 fEn eenieders geheiligde dingen zullen zijne zijn; wat iemand den priester zal gegeven hebben, zal zijne zijn.
f Lev. 10:12. verwijsteksten
 
De wet op de ijverzucht
11 Wijders sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:
12 Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Wanneer van 17iemand zijn huisvrouw 18zal afgeweken zijn en door overtreding tegen hem overtreden zal hebben,
17 Hebr. man man, als Num. 4:19, enz. verwijsteksten
18 Te weten naar het vermoeden en verdenken van haar man, die haar beschuldigt den band des huwelijks door overspel gebroken te hebben en daarover met jaloersheid zo bevangen is, dat hij zich niet kan in zijn gemoed geruststellen.
 
13 Dat een man bij haar 19door bijligging des zaads zal gelegen hebben, en het voor de ogen haars mans zal verborgen zijn, en zij zich verheeld zal hebben, zijnde nochtans 20onrein geworden; en geen getuige tegen haar is, en zij niet betrapt is;
19 Zie deze zelfde manier van spreken Lev. 15:18; 19:20. verwijsteksten
20 Te weten door overspel.
 
14 En 21de ijvergeest over hem gekomen is, dat hij ijvert over zijn huisvrouw, dewijl zij onrein geworden is; of dat over hem de ijvergeest gekomen is, dat hij over zijn huisvrouw ijvert, hoewel zij niet onrein geworden is;
21 Hebr. de geest der ijvering, en zo in het volgende. Versta de beweging van de jaloezie eens mans over de eerbaarheid van zijn vrouw, hebbende kwaad vermoeden van dezelve. Het woordje geest betekent dikwijls de affecten en bewegingen waardoor de mensen tot enige óf zonden en zwakheden óf deugden en goede werken inwendiglijk genegen zijn of ook uiterlijk gedreven worden. Zie Jes. 19:14. Hos. 4:12. 1 Kor. 4:21. Gal. 6:1. 2 Tim. 1:7. verwijsteksten
 
15 Dan zal die man zijn huisvrouw tot den priester brengen en zal haar offerande voor haar medebrengen, een tiende deel van 22een efa gerstemeel; hij zal 23geen olie daarop gieten, noch wierook daarop leggen, dewijl het een spijsoffer der ijveringen is, een spijsoffer der gedachtenis, dat de ongerechtigheid in gedachtenis brengt.
22 Zie Ex. 16:36. verwijsteksten
23 De reden is, naar sommiger mening, omdat de olie was een teken van de genade en geestelijke gaven, en de wierook een teken van den aangenamen en lieflijken reuk, welke beide in deze gelegenheid niet pasten.
 
16 En de priester zal haar doen naderen, hij zal haar stellen 24voor het aangezicht des HEEREN.
24 Dat is, voor den tabernakel, in denwelken was de ark, als een teken van Gods tegenwoordigheid. Zie Lev. 1 op vers 3. verwijsteksten
 
17 En de priester zal 25heilig water in een aarden vat nemen; en van het stof hetwelk op den vloer des tabernakels is, zal de priester nemen en in het water doen.
25 Te weten, dat uit het heilig wasvat genomen werd, staande bij het brandofferaltaar, waarin het water was hetwelk in den heiligen godsdienst gebruikt moest worden. Zie Ex. 30:18; 40:30. verwijsteksten
 
18 Daarna zal de priester de vrouw voor het aangezicht des HEEREN stellen en 26zal het hoofd van de vrouw ontbloten, en zal het spijsoffer der gedachtenis op haar handen leggen, hetwelk het spijsoffer der ijveringen is; en in de hand des priesters zal dat 27bitter water zijn, hetwelk 28den vloek medebrengt.
26 Dit geschiedde: I. om te verklaren dat de vrouw vrij en haarszelfs was, hebbende de macht om een eed te doen, gelijk daarentegen de dekking van haar hoofd een teken is dat zij staat onder de macht van haar man, 1 Kor. 11:5, 10; II. opdat zij bekwamelijk gezien en onderkend mocht worden, en alzo haar woorden en gebaren van de gehele vergadering te beter mochten waargenomen worden; III. opdat zij te meer schaamte en vrees zou hebben iets anders dan de rechte waarheid te verklaren, als staande ontdekt voor het aanschijn Gods en de ganse vergadering. verwijsteksten
27 Het wordt zo genoemd omdat de vrouw met een zware vervloeking van zichzelve zichzelve vele bittere smarten toebracht, indien zij schuldig was. Zie vss. 24, 27. Vgl. Ex. 32:20. verwijsteksten
28 Dat is, de straf Gods, gemeld vers 22. Zie ook vers 24. verwijsteksten
 
19 En de priester zal haar 29beëdigen en zal tot die vrouw zeggen: Indien niemand bij u gelegen heeft, en indien gij 30onder uw man zijnde, niet afgeweken zijt tot onreinheid, zijt 31vrij van dit bitter water, hetwelk den vloek medebrengt;
29 Dat is, hij zal haar met ede doen verklaren, of zij overspel gedaan heeft of niet. Anders: bezweren.
30 Anders: in de plaats van uw man, dat is, met hem in de plaats van uw man gelegen hebbende; alzo vss. 20, 29. verwijsteksten
31 Dat is, onschuldig en onstrafbaar, zodat dit water u niet zal beschadigen.
 
20 Maar zo gij onder uw man zijnde, afgeweken zijt en zo gij onrein geworden zijt, dat een man 32bij u gelegen heeft, behalve uw man:
32 Zie van de Hebreeuwse manier van spreken Lev. 18:20, 23; 20:15. verwijsteksten
 
21 (Dan zal de priester die vrouw met den eed 33der vervloeking beëdigen en de priester zal tot de vrouw zeggen:) De HEERE zette u 34tot een vloek en tot een eed in het midden uws volks, mits dat de HEERE uw heup vervallende en uw buik zwellende make;
33 De Heere heeft deze wet driezins willen bevestigd hebben: I. met een eed der vervloeking die van de beschuldigde vrouw gedaan moest zijn, in dit vers en het volgende; II. met het beschrijven van deze handeling, hetwelk door den priester geschieden moest, hoewel alzo, dat het briefje of perkament in het water gedoopt en afgespoeld werd, vers 23; III. met het bitter water (in hetwelk de geschreven vloek als ingespoeld was) in te drinken, hetwelk de vrouwen ook doen moesten, vers 24. verwijsteksten
34 Dat is, tot een formulier des vloeks en des valsen eeds, dat andere mensen u zullen nemen tot een voorbeeld van een vervloekt persoon, die niet alleen zulke zonde begaan heeft, maar ook met een plechtigen eed stoutelijk heeft geloochend.
 
22 Dat ditzelve water, hetwelk de vervloeking medebrengt, in uw ingewand inga om den buik te doen zwellen en de heup te doen vervallen. Dan zal die vrouw zeggen: 35Amen, amen.
35 Amen is een woord hetwelk de Hebreeën gebruiken: I. in het toestemmen van enige zaak, Deut. 27:15, 16. Neh. 8:7. Openb. 5:14; II. in het bevestigen en verzekeren van enig verhaal, Matth. 5:18; 6:2, enz.; III. in het wensen van enig goed, Jer. 11:5; 28:6. Openb. 22:20; IV. in het aannemen en verwachten van enig kwaad dat gedreigd wordt, als hier. Het wordt somtijds verdubbeld, om de betekenis te vermeerderen en te versterken, als hier en Ps. 89:53. Joh. 3:3, 11; 5:19, enz. Het woord betekent eigenlijk het zij waar, of: het is waar, of: het geschiede alzo. verwijsteksten
 
23 Daarna zal de priester deze zelve vloeken in een 36cedeltje schrijven, en hij zal het met het bitter water 37uitdoen.
36 Of: briefje.
37 Of: uitwissen, afwissen.
 
24 En hij zal die vrouw dat bitter water, hetwelk de vervloeking medebrengt, te drinken geven, dat het water, hetwelk 38de vervloeking medebrengt, in haar 39tot bitterheden inga.
38 Zie op vers 18. verwijsteksten
39 Dat is, opdat zij de bittere straf Gods krijge, zo zij schuldig is.
 
25 En de priester zal uit de hand van die vrouw het spijsoffer der ijveringen nemen, en hij zal datzelve spijsoffer voor het aangezicht des HEEREN bewegen en zal dat op het altaar offeren.
26 De priester zal ook van dat spijsoffer, 40deszelfs gedenkoffer, een handvol grijpen en zal het op het altaar aansteken; en daarna zal hij dat water die vrouw te drinken geven.
40 Versta een deel van hetzelve offer, hetwelk moest aangestoken worden. Vgl. Lev. 2:2 en de aant. verwijsteksten
 
27 Als hij haar nu dat water zal te drinken gegeven hebben, het zal geschieden, indien zij onrein geworden is en tegen haar man door overtreding zal overtreden hebben, dat 41het water, hetwelk vervloeking medebrengt, tot bitterheid in haar ingaan zal, en haar buik zwellen en haar heup vervallen zal; en die vrouw zal in het midden haars volks 42tot een vloek zijn.
41 Dit water had deze werking niet uit zijn natuurlijke kracht, maar uit de ordinantie des Heeren, Die door hetzelve als door een teken óf Zijn rechtvaardig oordeel uitvoerde tegen de schuldige, óf Zijn beloftenis aan de onnozele.
42 Zie op vers 21. verwijsteksten
 
28 Doch indien de vrouw niet onrein geworden is, maar rein is, zo zal zij vrij zijn en zal 43met zaad bezadigd worden.
43 Dat is, zal vruchtbaar zijn.
 
29 Dat is de wet der ijveringen; als een vrouw onder haar man zijnde, zal afgeweken en onrein geworden zijn;
30 Of als over een man de ijvergeest zal gekomen zijn en hij over zijn huisvrouw zal geijverd hebben, dat hij de vrouw 44voor het aangezicht des HEEREN stelle, en de priester aan haar deze ganse wet volbrenge.
44 Zie op vers 16. verwijsteksten
 
31 En de man zal van de ongerechtigheid 45onschuldig zijn; maar diezelve vrouw zal haar 46ongerechtigheid dragen.
45 Dat is, ofschoon de man op een kwaad vermoeden zijn huisvrouw beschuldigd heeft, zo zal hij nochtans daarom niet gestraft worden; óf de man dit gedaan hebbende, zal onschuldig zijn aan het overspel zijner huisvrouw, waar hij anders zou schuldig zijn, indien hij door de vingers zag.
46 Zie Lev. 5 op vers 1. verwijsteksten

Einde Numeri 5