Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Gebod van de telling der Levieten die tot den dienst des tabernakels bekwaam waren, met nadere aanwijzing van hun ambten, en eerst van de ambten der Kahathieten, vs. 1, enz. Daarna der Gersonieten, 22. En der Merarieten, 29. Het getal van elk wordt ook verhaald in het bijzonder, als van de Kahathieten, 34. Van de Gersonieten, 38. Van de Merarieten, 42. En van allen in het gemeen, 46.
|
Kahathieten dragen de heilige vaten |
1 EN de HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron, zeggende: | | |
2 Neemt op de 1som der zonen van Kahath uit het midden der zonen van Levi, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, | | 1 Hebr. het hoofd. Zie Num. 1 op vers 2. Num. 1:2 (kt.) Neem op de som van de gehele vergadering der kinderen Israëls, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen van alles wat mannelijk is, hoofd voor hoofd; |
3 2Van dertig jaar oud en daarboven tot vijftig jaar oud, al wie tot 3dezen 4strijd inkomt om het werk in de tent der samenkomst te doen. | | 2 Hebr. Van een zoon van dertig jaar. Alzo in het volgende. Zie Num. 3 op vers 15. Num. 3:15 (kt.) Tel de zonen van Levi naar het huis hunner vaderen, naar hun geslachten; al wat mannelijk is van een maand oud en daarboven, die zult gij tellen. |
3 Versta een heiligen en kerkelijken strijd, in denwelken men den dienst des tabernakels naar de gestelde orde moest waarnemen. Gelijk de soldaten in den krijgshandel elk hun last naar orde moeten uitrichten. Alzo wordt de kerkendienst een strijd of krijg genaamd, hier en vss. 23, 30, 35 en Num. 8:24, omdat de bedienaars deszelven goede orde moeten houden om geduriglijk te werken, te waken en te strijden tegen de vijanden van de zaligheid der mensen. Zie 1 Kor. 9:7. 2 Kor. 10:3. 1 Tim. 1:18. 2 Tim. 2:3, 4. vers 23 Gij zult hen tellen van dertig jaar oud en daarboven tot vijftig jaar oud, al wie inkomt om den strijd te strijden, opdat hij den dienst bediene in de tent der samenkomst. vers 30 Gij zult hen tellen van dertig jaar oud en daarboven tot vijftig jaar oud, al wie inkomt tot dezen strijd om te bedienen den dienst van de tent der samenkomst. vers 35 Van dertig jaar oud en daarboven tot vijftig jaar oud, al wie inkwam tot dezen strijd, tot den dienst in de tent der samenkomst; Num. 8:24 Dit is het wat de Levieten aangaat: van vijf en twintig jaar oud en daarboven zullen zij inkomen om den strijd te strijden in den dienst van de tent der samenkomst. 1 Kor. 9:7 Wie dient ooit in den krijg op eigen bezoldiging? Wie plant een wijngaard, en eet niet van zijn vrucht? Of wie weidt een kudde, en eet niet van de melk der kudde? 2 Kor. 10:3 Want wandelende in het vlees, voeren wij den krijg niet naar het vlees; 1 Tim. 1:18 Dit gebod beveel ik u, mijn zoon Timótheüs, dat gij naar de profetieën die van u voorgegaan zijn, in dezelve den goeden strijd strijdt, 2 Tim. 2:3 Gij dan, lijd verdrukkingen, als een goed krijgsknecht van Jezus Christus. 2 Tim. 2:4 Niemand die in den krijg dient, wordt ingewikkeld in de handelingen des leeftochts, opdat hij dien moge behagen die hem tot den krijg aangenomen heeft. |
4 Anders: heir, heirschaar. Alzo vss. 30, 43. vers 30 Gij zult hen tellen van dertig jaar oud en daarboven tot vijftig jaar oud, al wie inkomt tot dezen strijd om te bedienen den dienst van de tent der samenkomst. vers 43 Van dertig jaar oud en daarboven tot vijftig jaar oud, al wie inkwam tot dezen strijd, tot den dienst in de tent der samenkomst; |
4 Dit zal de dienst zijn der zonen van Kahath in de tent der samenkomst, te weten de 5heiligheid der heiligheden. | | 5 Versta hierdoor de ark des verbonds, de tafel tot de toonbroden, den kandelaar, het reukaltaar, de vaten en het gereedschap des heiligdoms, en het brandofferaltaar. Van welke stukken hiertevoren Num. 3:31 wat gezegd is, maar nu breder verklaring gedaan. Deze dingen moesten van de Kahathieten in het verreizen gedragen worden. Zie vers 15. Num. 3:31 Hun wacht nu zal zijn de ark en de tafel en de kandelaar en de altaren en het gereedschap des heiligdoms, met dewelke zij dienst doen, en het deksel en al wat tot
zijn dienst behoort. vers 15 Als nu Aäron en zijn zonen het dekken van het heiligdom en van alle gereedschap des heiligdoms in het optrekken des legers zullen voleind hebben, zo zullen daarna de zonen van Kahath komen om te dragen; maar zij zullen dat heilige niet aanroeren, opdat zij niet sterven. Dit is de last der zonen van Kahath in de tent der samenkomst. |
5 In het optrekken des legers, zo zullen Aäron en zijn zonen komen en den 6voorhang des deksels afnemen, en zullen daarmede de ark der getuigenis bedekken. | | 6 Zie Ex. 26:31, 32, 33. Lev. 4 op vers 6 en Hebr. 9:3, alwaar hij genoemd wordt de tweede voorhang. Ex. 26:31 Daarna zult gij een voorhang maken van hemelsblauw en purper en scharlaken en fijn getweernd linnen; van het allerkunstelijkste werk zal men hem maken met cherubs, Ex. 26:32 En zult hem hangen aan vier pilaren van sittim hout, met goud overtogen; hun haken zullen van goud zijn, staande op vier zilveren voeten. Ex. 26:33 En gij zult den voorhang onder de haakjes hangen, en gij zult de ark der getuigenis aldaar binnen den voorhang brengen; en deze voorhang zal ulieden een scheiding maken tussen het heilige en tussen het heilige der heiligen. Lev. 4:6 (kt.) En de priester zal zijn vinger in dat bloed dopen; en van dat bloed zal hij zevenmaal sprengen voor het aangezicht des HEEREN, voor den voorhang van het heilige. Hebr. 9:3 Maar achter het tweede voorhangsel was de tabernakel, genaamd het heilige der heiligen, |
6 En zij zullen een deksel van 7dassenvellen daarop leggen en een geheel kleed van hemelsblauw daar bovenop uitspreiden; en zij zullen derzelver handbomen 8aanleggen. | | 7 Zie van deze Ex. 25:5. Ex. 25:5 En roodgeverfde ramsvellen en dassenvellen en sittimhout; |
8 Dat is, recht toeschikken en passen, opdat zij bekwamelijk gedragen mochten worden, want de handbomen moesten altijd in de ringen der ark blijven, Ex. 25:15. Vgl. 1 Kon. 8:8. Ex. 25:15 De draagbomen zullen in de ringen der ark zijn; zij zullen er niet uitgetogen worden. 1 Kon. 8:8 Daarna schoven zij de handbomen verder uit, dat de hoofden der handbomen gezien werden uit het heiligdom vóór aan de aanspraakplaats, maar buiten niet gezien werden; en zij zijn aldaar tot op dezen dag. |
7 Zij zullen ook aop de 9toontafel een kleed van hemelsblauw uitspreiden en zullen daarop zetten de 10schotels en de 11reukschalen en de 12kroezen en de 13dekschotels; ook zal het 14gedurig brood daarop zijn. | | a Ex. 25:30. Ex. 25:30 En gij zult op deze tafel altijd het toonbrood voor Mijn aangezicht leggen. |
9 Hebr. de tafel der aangezichten, te weten der broden der aangezichten, anders genoemd: toonbroden, die op deze tafel lagen. Zij worden zo geheten omdat zij altijd op deze tafel voor het aangezicht des Heeren als tentoongesteld werden. En vanhier is de naam toontafel. |
10 In dewelke de toonbroden gelegd werden (zie van deze Ex. 25:29) en bleven daarin de gehele week, totdat wederom andere, nieuwe gemaakt en in de plaats der oude gelegd werden, Lev. 24:8. Ex. 25:29 Gij zult ook maken haar schotels en haar rookschalen en haar platelen en haar kroezen (met dewelke zij bedekt zal worden); van louter goud zult gij ze maken. Lev. 24:8 Op elken sabbatdag geduriglijk zal men dat voor het aangezicht des HEEREN toerichten, vanwege de kinderen Israëls, tot een eeuwig verbond. |
11 Dewelke met reukwerk boven op de toonbroden gesteld werden, Lev. 24:7. Lev. 24:7 En op elke rij zult gij zuiveren wierook leggen, hetwelk het brood ten gedenkoffer zal zijn; het is een vuuroffer den HEERE. |
12 Waaruit gesprengd en geschonken werd. Anders: bezems, waarmede de tafel afgeveegd en gereinigd werd. |
13 Hebr. de schotels der bedekking, waarmede de toonbroden bedekt werden. Deze waren twaalf, naar het getal van de toonbroden. Zie Ex. 25:29. Anders: de schotels der besprenging. Ex. 25:29 Gij zult ook maken haar schotels en haar rookschalen en haar platelen en haar kroezen (met dewelke zij bedekt zal worden); van louter goud zult gij ze maken. |
14 Versta de twaalf toonbroden die elken sabbatdag vernieuwd moesten worden, Lev. 24:8. Lev. 24:8 Op elken sabbatdag geduriglijk zal men dat voor het aangezicht des HEEREN toerichten, vanwege de kinderen Israëls, tot een eeuwig verbond. |
8 Daarna zullen zij een scharlaken kleed daarover uitspreiden en zullen dat met een deksel van dassenvellen bedekken; en zij zullen derzelver handbomen aanleggen. | | |
9 Dan zullen zij een kleed van hemelsblauw nemen en bedekken bden kandelaar des luchters en zijn lampen en zijn snuiters en zijn cblusvaten, en al zijn olievaten, 15met dewelke zij aan 16denzelven dienen. | | b Ex. 25:31. Ex. 25:31 Gij zult ook een kandelaar van louter goud maken. Van dicht werk zal deze kandelaar gemaakt worden, zijn schacht en zijn rieten; zijn schaaltjes, zijn knopen en zijn bloemen zullen uit hem zijn. |
c Ex. 25:38. Ex. 25:38 Zijn snuiters en zijn blusvaten zullen louter goud zijn. |
15 Zie van dit gereedschap tot den kandelaar en de lampen Ex. 25:38; 35:14. Ex. 25:38 Zijn snuiters en zijn blusvaten zullen louter goud zijn. Ex. 35:14 En den kandelaar tot het licht, en zijn gereedschap en zijn lampen, en de olie tot het licht; |
16 Te weten den kandelaar. |
10 Zij zullen ook denzelven en al zijn gereedschap in een deksel van dassenvellen doen, en zullen hem 17op den draagboom leggen. | | 17 Versta een instrument van stokken, waaraan iets gehangen werd om van de ene plaats in de andere verdragen te worden. Vgl. vers 12 en Num. 13:23. Anders: planken, of draagberries. vers 12 Zij zullen ook nemen alle gereedschap van den dienst, met dewelke zij in het heiligdom dienen, en zullen ze leggen in een kleed van hemelsblauw en zullen dezelve met een deksel van dassenvellen bedekken; en zij zullen ze op den draagboom leggen. Num. 13:23 Daarna kwamen zij tot het dal Eskol en sneden vandaar een rank af met één tros wijndruiven, dien zij droegen met hun tweeën op een draagstok; ook van de granaatappelen en van de vijgen. |
11 En over het 18gouden altaar zullen zij een kleed van hemelsblauw uitspreiden en zullen dat met een deksel van dassenvellen bedekken; en zij zullen deszelfs handbomen aanleggen. | | 18 Versta het reukaltaar, dat in het heilige stond en met goud overtrokken was. Zie Ex. 30:3, 4. Ex. 30:3 En gij zult het met louter goud overtrekken, zijn dak en deszelfs wanden rondom, alsook zijn hoornen; en gij zult het een gouden krans rondom maken. Ex. 30:4 Gij zult ook twee gouden ringen daaraan maken onder zijn krans; aan zijn twee zijden zult gij dezelve maken, aan zijn beide zijden; en zij zullen zijn tot plaatsen voor de handbomen, dat men het daarmede drage. |
12 Zij zullen ook nemen alle 19gereedschap van den dienst, met dewelke zij in het heiligdom dienen, en zullen ze leggen in een kleed van hemelsblauw en zullen dezelve met een deksel van dassenvellen bedekken; en zij zullen ze op den draagboom leggen. | | 19 Versta hierdoor alle heilige klederen met dewelke de priesters hun dienst doen moesten. Van dewelke zie Ex. 31:10; 35:19; 39:1, 41, alwaar zij ook klederen van den dienst genoemd worden. Hieronder begrijpen ook enigen allerlei vaten en diensttuig des tabernakels. Van dewelke zie Ex. 25:29; 27:3. 2 Kon. 25:14, 15. Ex. 31:10 En de ambtsklederen, en de heilige klederen van den priester Aäron en de klederen van zijn zonen om het priesterambt te bedienen, Ex. 35:19 De ambtsklederen om in het heilige te dienen, de heilige klederen van den priester Aäron en de klederen zijner zonen, om het priesterambt te bedienen. Ex. 39:1 ZIJ maakten ook ambtsklederen om in het heilige te dienen, van hemelsblauw en purper en scharlaken; ook maakten zij de heilige klederen die voor Aäron waren, gelijk de HEERE Mozes geboden had. Ex. 39:41 De ambtsklederen om in het heiligdom te dienen, de heilige klederen van den priester Aäron en de klederen van zijn zonen om het priesterambt te bedienen. Ex. 25:29 Gij zult ook maken haar schotels en haar rookschalen en haar platelen en haar kroezen (met dewelke zij bedekt zal worden); van louter goud zult gij ze maken. Ex. 27:3 Gij zult het ook potten maken om zijn as te ontvangen, ook zijn schoffels en zijn besprengbekkens en zijn krauwels en zijn koolpannen; al zijn gereedschap zult gij van koper maken. 2 Kon. 25:14 Zij namen ook de potten en de schoffels en de gaffels en de rookschalen en al de koperen vaten waar men den dienst mede deed. 2 Kon. 25:15 En de overste der trawanten nam weg de wierookvaten en de sprengbekkens, wat geheel goud en wat geheel zilver was; |
13 En zij zullen de as 20van het altaar vegen, en zij zullen daarover een kleed van purper uitspreiden. | | 20 Te weten van het altaar des brandoffers. |
14 En zij zullen daarop leggen al 21zijn gereedschap waarmede zij aan hetzelve dienen, de koolpannen, de krauwels en de schoffels en de sprengbekkens, al het gereedschap des altaars; en zij zullen daarover een deksel van dassenvellen uitspreiden en zullen deszelfs handbomen aanleggen. | | 21 Zie van dit Ex. 27:3, enz. Ex. 27:3 Gij zult het ook potten maken om zijn as te ontvangen, ook zijn schoffels en zijn besprengbekkens en zijn krauwels en zijn koolpannen; al zijn gereedschap zult gij van koper maken. |
15 Als nu Aäron en zijn zonen het dekken van het heiligdom en van alle gereedschap des heiligdoms in het optrekken des legers zullen voleind hebben, zo zullen daarna 22de zonen van Kahath komen 23om te dragen; maar zij zullen dat heilige 24niet aanroeren, 25opdat zij niet sterven. Dit is de 26last der zonen van Kahath in de tent der samenkomst. | | 22 Naderhand de priesters vermenigvuldigd zijnde, hebben deze dingen ook gedragen. Zie Deut. 31:9. Joz. 3:6; 8:33. 1 Sam. 4:4. 1 Kron. 15:11, 12. Hoewel het schijnt dat de Levieten niet geheel uitgesloten waren, 2 Kron. 5:5. Deut. 31:9 En Mozes schreef deze wet, en gaf ze aan de priesters, de zonen van Levi, die de ark des verbonds des HEEREN droegen, en aan alle oudsten van Israël. Joz. 3:6 Desgelijks sprak Jozua tot de priesters, zeggende: Neemt de ark des verbonds op en gaat door voor het aangezicht van dit volk. Zij dan namen de ark des verbonds op en zij gingen voor het aangezicht des volks. Joz. 8:33 En gans Israël met zijn oudsten en ambtlieden en zijn rechters stonden aan deze en aan gene zijde der ark, vóór de Levitische priesters die de ark des verbonds des HEEREN droegen, zo vreemdelingen als inboorlingen, een helft daarvan tegenover den berg Gerizîm en een helft daarvan tegenover den berg Ebal, gelijk als Mozes, de knecht des HEEREN, bevolen had, om het volk van Israël in het eerst te zegenen. 1 Sam. 4:4 Het volk dan zond naar Silo en men bracht vandaar de ark des verbonds des HEEREN der heirscharen, Die tussen de cherubs woont; en de twee zonen van Eli, Hofni en Pínehas, waren daar met de ark des verbonds Gods. 1 Kron. 15:11 En David riep de priesters Zadok en Abjathar, en de Levieten Uriël, Asája en Joël, Semája en Elíël en Amminádab. 1 Kron. 15:12 En hij zeide tot hen: Gijlieden zijt hoofden der vaderen onder de Levieten; heiligt u, gij en uw broeders, dat gij de ark des HEEREN, des Gods van Israël, opbrengt ter plaatse die ik voor haar bereid heb. 2 Kron. 5:5 En zij brachten de ark en de tent der samenkomst opwaarts, mitsgaders al de heilige vaten die in de tent waren; deze brachten de priesters en Levieten opwaarts. |
23 Te weten op hun eigen schouders, zie Num. 7:9, en niet op wagens; welke orde de Israëlieten niet onderhouden hebben, 2 Sam. 6:3, 6, 7. 1 Kron. 13:7; 15:12, 13, 14, 15. Num. 7:9 Maar den zonen van Kahath gaf hij niets; want de dienst der heilige dingen was op hen, die
zij op de schouders droegen. 2 Sam. 6:3 En zij voerden de ark Gods op een nieuwen wagen en haalden ze uit het huis van Abinádab, dat op een heuvel is; en Uza en Ahío, Abinádabs zonen, leidden den nieuwen wagen. 2 Sam. 6:6 Als zij nu kwamen tot aan Nachons dorsvloer, zo strekte Uza zijn hand uit aan de ark Gods en hield ze, want de runderen struikelden. 2 Sam. 6:7 Toen ontstak de toorn des HEEREN tegen Uza en God sloeg hem aldaar om deze onbedachtzaamheid; en hij stierf aldaar bij de ark Gods. 1 Kron. 13:7 En zij voerden de ark Gods op een nieuwen wagen uit het huis van Abinádab. Uza nu en Ahío leidden den wagen. 1 Kron. 15:12 En hij zeide tot hen: Gijlieden zijt hoofden der vaderen onder de Levieten; heiligt u, gij en uw broeders, dat gij de ark des HEEREN, des Gods van Israël, opbrengt ter plaatse die ik voor haar bereid heb. 1 Kron. 15:13 Want omdat gijlieden in het eerst dit
niet deedt, heeft de HEERE onze God onder ons een scheur gedaan, omdat wij Hem niet gezocht hebben naar het recht. 1 Kron. 15:14 Zo heiligden zich dan de priesters en Levieten, om de ark des HEEREN, des Gods van Israël, op te brengen. 1 Kron. 15:15 En de kinderen der Levieten droegen de ark Gods op hun schouders, met de draagbomen die op hen waren, gelijk als Mozes geboden had naar het woord des HEEREN. |
24 Zie vers 20. vers 20 Doch zij zullen niet inkomen om te zien als men het heiligdom inwindt, opdat zij niet sterven. |
25 Zie 1 Sam. 6:19 wat straf de Beth-Semieten wedervaren is, omdat zij de ark des Heeren gezien hadden, en 2 Sam. 6:6, 7 wat Uza overkomen is, toen hij de ark des Heeren aanroerde. 1 Sam. 6:19 En de HEERE sloeg onder die lieden van Beth-Sémes, omdat zij in de ark des HEEREN gezien hadden; ja, Hij sloeg van het volk zeventig mannen en vijftigduizend mannen. Toen bedreef het volk rouw, omdat de HEERE een groten slag onder het volk geslagen had. 2 Sam. 6:6 Als zij nu kwamen tot aan Nachons dorsvloer, zo strekte Uza zijn hand uit aan de ark Gods en hield ze, want de runderen struikelden. 2 Sam. 6:7 Toen ontstak de toorn des HEEREN tegen Uza en God sloeg hem aldaar om deze onbedachtzaamheid; en hij stierf aldaar bij de ark Gods. |
26 Dat is, hetgeen zij bezorgen en dragen moesten. |
16 Het opzicht nu van Eleázar, den zoon van Aäron den priester, zal zijn over de olie des luchters en het dreukwerk der welriekende specerijen en het 27gedurig spijsoffer en de ezalfolie; het opzicht des gansen tabernakels en alles wat daarin is, aan het heiligdom en aan zijn gereedschap. | | d Ex. 30:34, 35. Ex. 30:34 Verder zeide de HEERE tot Mozes: Neem tot u welriekende specerijen, mirresap en onyx en galban, deze welriekende specerijen en zuiveren wierook; dat elk bijzonder zij. Ex. 30:35 En gij zult een reukwerk ener zalf daaruit maken, naar het werk des apothekers, gemengd, rein, heilig. |
27 Hetwelk allen morgen en avond geofferd werd. Zie hiervan Ex. 29:38, 39. Ex. 29:38 Dit nu is het wat gij op het altaar bereiden zult: twee lammeren, die eenjarig zijn, des daags, geduriglijk. Ex. 29:39 Het ene lam zult gij des morgens bereiden; maar het andere lam zult gij bereiden tussen de twee avonden. |
e Ex. 30:23, 24, enz. Ex. 30:23 Gij nu, neem u de voornaamste specerijen, de zuiverste mirre, vijfhonderd sikkelen, en specerijkaneel half zoveel, namelijk tweehonderd en vijftig sikkelen, ook specerijkalmoes, tweehonderd en vijftig sikkelen; Ex. 30:24 Ook kassie, vijfhonderd, naar den sikkel des heiligdoms, en olie van olijfbomen een hin; |
17 En de HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron, zeggende: | | |
18 Gij zult den stam van de geslachten der Kahathieten niet 28laten uitgeroeid worden, uit het midden der Levieten. | | 28 Te weten door Mijn rechtvaardige straf, als gij door onachtzaamheid en zorgeloosheid oorzaak zoudt zijn, dat de heilige dingen zouden onbedekt bevonden worden van de Kahathieten, die dezelve alzo ziende en aanroerende zouden van de hand des HEEREN sterven. |
19 Maar dit zult gij hun doen, opdat zij leven en niet sterven, als zij tot de heiligheid der heiligheden toetreden zullen: Aäron en zijn zonen zullen komen en 29stellen hen 30eenieder over zijn dienst en aan zijn last. | | 29 Te weten, elkeen van hen aanwijzende, en verordinerende wat hij dragen moest. |
30 Hebr. man man. Alzo vers 49. Zie Lev. 15 op vers 2. vers 49 Men telde hen naar het bevel des HEEREN door de hand van Mozes, eenieder naar zijn dienst en naar zijn last; en zijn getelden waren die de HEERE Mozes geboden had. Lev. 15:2 (kt.) Spreekt tot de kinderen Israëls en zegt tot hen: Een ieder man als hij vloeiende zal zijn uit zijn vlees, zal om zijn vloed onrein zijn. |
20 Doch zij zullen niet inkomen om te zien als men het heiligdom inwindt, 31opdat zij niet sterven. | | 31 Gelijk in een ander geval twee zonen van Aäron, Nadab en Abihu, wedervaren was, Lev. 10:1, en in een ander Korach met zijn rot, Num. 16:32, 33, enz. Lev. 10:1 EN de zonen van Aäron, Nadab en Abíhu, namen eenieder zijn wierookvat en deden vuur daarin en legden reukwerk daarop, en brachten vreemd vuur voor het aangezicht des HEEREN, hetwelk Hij hun niet geboden had. Num. 16:32 En de aarde opende haar mond en verslond hen met hun huizen, en alle mensen die Korach toebehoorden en al de have. Num. 16:33 En zij voeren neder, zij en alles wat hunne was, levend ter helle; en de aarde overdekte hen, en zij kwamen om uit het midden der gemeente. |
Gersonieten dragen de kleden |
21 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: | | |
22 Neem ook op de som der zonen van Gerson, naar het huis hunner vaderen, naar hun geslachten. | | |
23 Gij zult hen tellen 32van dertig jaar oud en daarboven tot vijftig jaar oud, al wie inkomt 33om den strijd te strijden, opdat hij den dienst bediene in de tent der samenkomst. | | 32 Hebr. van een zoon van dertig jaar. Zo in het volgende. Zie ook van deze telling Num. 3 op vers 15. Num. 3:15 (kt.) Tel de zonen van Levi naar het huis hunner vaderen, naar hun geslachten; al wat mannelijk is van een maand oud en daarboven, die zult gij tellen. |
33 Zie de aant. op vers 3. Anders: om in de heirschaar te verzamelen. Vgl. Ex. 38:8. vers 3 (kt.) Van dertig jaar oud en daarboven tot vijftig jaar oud, al wie tot dezen strijd inkomt om het werk in de tent der samenkomst te doen. Ex. 38:8 Hij maakte ook het koperen wasvat, met zijn koperen voet, van de spiegels der te hoop komende vrouwen, die te hoop kwamen voor de deur van de tent der samenkomst. |
24 Dit zal zijn de dienst der geslachten van de Gersonieten, in het dienen en in den 34last. | | 34 Zie op vers 15. vers 15 (kt.) Als nu Aäron en zijn zonen het dekken van het heiligdom en van alle gereedschap des heiligdoms in het optrekken des legers zullen voleind hebben, zo zullen daarna de zonen van Kahath komen om te dragen; maar zij zullen dat heilige niet aanroeren, opdat zij niet sterven. Dit is de last der zonen van Kahath in de tent der samenkomst. |
25 Zij zullen dan dragen de gordijnen des tabernakels en de 35tent der samenkomst, te weten haar deksel en het 36dassendeksel dat daar bovenop is, en het 37deksel der deur van de tent der samenkomst, | | 35 Versta de gordijnen, die van geitenhaar gemaakt waren en de gehele tent bedekten. Want haar berderen en pilaren, enz., moesten de Merarieten dragen, vers 31. vers 31 Dit zal nu zijn de onderhouding van hun last, naar al hun dienst in de tent der samenkomst: de berderen des tabernakels en zijn richels en zijn pilaren en zijn voeten, |
36 Hebr. het deksel van den das, dat is, van de dassenvellen. |
37 Versta het tapijt of behangsel hetwelk hing aan de deur van den tabernakel, tussen het voorhof en het heilige. |
26 En de behangsels des voorhofs en het deksel der deur van de poort des voorhofs, hetwelk is bij den tabernakel en bij het altaar rondom, en hun zelen en al het gereedschap van hun dienst, mitsgaders al wat daarvoor bereid wordt, opdat zij dienen. | | |
27 De gehele dienst van de zonen der Gersonieten, in al hun last en in al hun dienst, zal zijn naar 38het bevel van Aäron en van zijn zonen; en gijlieden zult hun ter bewaring al hun last bevelen. | | 38 Hebr. de mond. Zie Gen. 41 op vers 40. Alzo hier vss. 37, 41, 45, 49. Gen. 41:40 (kt.) Gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel zal al mijn volk de hand kussen; alleen dezen troon zal ik groter zijn dan gij. vers 37 Dezen zijn de getelden van de geslachten der Kahathieten, van al wie in de tent der samenkomst diende, dewelke Mozes en Aäron geteld hebben naar het bevel des HEEREN, door de hand van Mozes. vers 41 Dezen zijn de getelden van de geslachten der zonen van Gerson, van al wie in de tent der samenkomst diende, dewelke Mozes en Aäron telden naar het bevel des HEEREN. vers 45 Dezen zijn de getelden van de geslachten der zonen van Merári, dewelke Mozes en Aäron geteld hebben naar het bevel des HEEREN, door de hand van Mozes. vers 49 Men telde hen naar het bevel des HEEREN door de hand van Mozes, eenieder naar zijn dienst en naar zijn last; en zijn getelden waren die de HEERE Mozes geboden had. |
28 Dat is de dienst van de geslachten der zonen van de Gersonieten in de tent der samenkomst; en hun 39wacht zal zijn 40onder de hand van Ithamar, den zoon van Aäron den priester. | | 39 Dat is, hun ambt en bediening, waarop zij wel acht geven moeten, teneinde dat zij alle delen daarvan trouwelijk uitvoeren. |
40 Dat is, onder het beleid, opzicht en regering van Ithamar, dewelke moest toezien dat een iegelijk zijn ambt recht bediende. Alzo ook vers 33. Insgelijks Num. 31:49. Lev. 8:36. vers 33 Dat is de dienst van de geslachten der zonen van Merári, naar hun gansen dienst in de tent der samenkomst, onder de hand van Ithamar, den zoon van Aäron den priester. Num. 31:49 En zij zeiden tot Mozes: Uw knechten hebben opgenomen de som der krijgslieden die onder onze hand geweest zijn, en uit ons ontbreekt niet één man. Lev. 8:36 Aäron nu en zijn zonen deden al de dingen die de HEERE door den dienst van Mozes geboden had. |
Merarieten dragen den tabernakel |
29 Aangaande de zonen van Merári, die zult gij naar hun geslachten en naar het huis hunner vaderen tellen. | | |
30 Gij zult hen tellen van dertig jaar oud en daarboven tot vijftig jaar oud, al 41wie inkomt tot dezen strijd om te bedienen den dienst van de tent der samenkomst. | | 41 Zie op vers 3. vers 3 (kt.) Van dertig jaar oud en daarboven tot vijftig jaar oud, al wie tot dezen strijd inkomt om het werk in de tent der samenkomst te doen. |
31 Dit zal nu zijn de onderhouding van hun last, naar al hun dienst in de tent der samenkomst: de fberderen des tabernakels en zijn richels en zijn pilaren en 42zijn voeten, | | f Ex. 26:15. Ex. 26:15 Gij zult ook tot den tabernakel staande berderen maken, van sittimhout. |
42 Te weten, op dewelke de pilaren stonden en waren honderd in getal gemaakt, elk van een talent zilver. Zie Ex. 38:27. Ex. 38:27 En er waren honderd talenten zilver om te gieten de voeten des heiligdoms en de voeten des voorhangs; tot honderd voeten waren honderd talenten, een talent tot een voet. |
32 Mitsgaders de pilaren des voorhofs rondom en hun voeten en hun pinnen en hun 43zelen, met al hun gereedschap en met al hun dienst; en het gereedschap van de waarneming van hun last zult gij 44bij namen tellen. | | 43 Versta de koorden van de pilaren des voorhofs. Gelijk de Gersonieten de zelen droegen en de touwen van de behangsels des voorhofs en van het deksel der deur van de poort des voorhofs. Zie vers 26 en Num. 3:26. vers 26 En de behangsels des voorhofs en het deksel der deur van de poort des voorhofs, hetwelk is bij den tabernakel en bij het altaar rondom, en hun zelen en al het gereedschap van hun dienst, mitsgaders al wat daarvoor bereid wordt, opdat zij dienen. Num. 3:26 En de behangsels des voorhofs en het deksel van de deur des voorhofs, dewelke bij den tabernakel en bij het altaar rondom zijn; mitsgaders zijn zelen, tot zijn gansen dienst. |
44 Dat is, gij zult die stuk voor stuk tellen en overleveren met een register van dezelve, opdat geen daarvan verloren worde. |
33 Dat is de dienst van de geslachten der zonen van Merári, naar hun gansen dienst in de tent der samenkomst, onder de hand van Ithamar, den zoon van Aäron den priester. | | |
Het getal der Levieten |
34 Mozes dan en Aäron en de oversten der vergadering telden de zonen der Kahathieten, naar hun geslachten en naar het huis hunner vaderen, | | |
35 Van dertig jaar oud en daarboven tot vijftig jaar oud, al wie inkwam tot dezen strijd, tot den dienst in de tent der samenkomst; | | |
36 Hun getelden nu waren naar hun geslachten tweeduizend zevenhonderd en vijftig. | | |
37 Dezen zijn de getelden van de geslachten der Kahathieten, van al wie in de tent der samenkomst diende, dewelke Mozes en Aäron geteld hebben naar het bevel des HEEREN, 45door de hand van Mozes. | | 45 Zie op vers 28, en alzo in het volgende. vers 28 (kt.) Dat is de dienst van de geslachten der zonen van de Gersonieten in de tent der samenkomst; en hun wacht zal zijn onder de hand van Ithamar, den zoon van Aäron den priester. |
38 Insgelijks de getelden der zonen van Gerson, naar hun geslachten en naar het huis hunner vaderen, | | |
39 Van dertig jaar oud en daarboven tot vijftig jaar oud, al wie inkwam tot dezen strijd, tot den dienst in de tent der samenkomst; | | |
40 Hun getelden waren naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, tweeduizend zeshonderd en dertig. | | |
41 Dezen zijn de getelden van de geslachten der zonen van Gerson, van al wie in de tent der samenkomst diende, dewelke Mozes en Aäron telden naar het bevel des HEEREN. | | |
42 En de getelden van de geslachten der zonen van Merári, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, | | |
43 Van dertig jaar oud en daarboven tot vijftig jaar oud, al wie inkwam tot dezen strijd, tot den dienst in de tent der samenkomst; | | |
44 Hun getelden nu waren naar hun geslachten 46drieduizend en tweehonderd. | | 46 Als men dit vers 44 vergelijkt met vss. 36 en 40, zo ziet men dat onder de Levieten die tot den dienst des tabernakels bekwaam waren, de Merarieten in getal de meesten geweest zijn, hoewel zij de minsten waren in hun gemeen en vol getal. Zie Num. 3 de aant. op vers 39. Hetwelk alzo geschied is door de alwijze voorzienigheid Gods, omdat de Merarieten de zwaarste lasten te dragen hadden en daartoe meer sterke en middeljarige mannen behoefden dan de Kahathieten en Gersonieten. Vgl. Num. 3 de aant. op vers 36. vers 44 Hun getelden nu waren naar hun geslachten drieduizend en tweehonderd. vers 36 Hun getelden nu waren naar hun geslachten tweeduizend zevenhonderd en vijftig. Num. 3:39 (kt.) Alle getelden der Levieten, dewelke Mozes en Aäron op het bevel des HEEREN naar hun geslachten geteld hebben, al wat mannelijk was van een maand oud en daarboven, waren twee en twintig duizend. Num. 3:36 (kt.) En het opzicht der wachten van de zonen van Merári zal zijn over de berderen des tabernakels en zijn richels en zijn pilaren en zijn voeten en al zijn gereedschap en al wat tot zijn dienst behoort; |
45 Dezen zijn de getelden van de geslachten der zonen van Merári, dewelke Mozes en Aäron geteld hebben naar het bevel des HEEREN, door de hand van Mozes. | | |
46 Al de getelden dewelke Mozes en Aäron en de oversten van Israël geteld hebben van de Levieten, naar hun geslachten en naar het huis hunner vaderen, | | |
47 Van dertig jaar oud en daarboven tot vijftig jaar oud, al wie inkwam 47om den dienst der bediening en den dienst van den last in de tent der samenkomst te bedienen, | | 47 Dat is, om dienst en hulp te bewijzen aan de priesters die den dienst des tabernakels bedienden. Want de gemene Levieten moesten den priesters in hun ambt de hand bieden. |
48 Hun getelden waren achtduizend vijfhonderd en tachtig. | | |
49 Men telde hen naar het bevel des HEEREN door de hand van Mozes, eenieder naar zijn dienst en naar zijn last; en zijn getelden waren 48die de HEERE Mozes geboden had. | | 48 Of: als de HEERE Mozes geboden had. |