Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Strijd tegen de Midianieten |
1 EN de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: |
2 aNeem de wraak der kinderen Israëls van de Midianieten; bdaarna zult gij verzameld worden tot uw volken. a Num. 25:17. b Num. 27:13. |
a Num. 25:17 Handelt vijandelijk met de Midianieten, en verslaat hen; b Num. 27:13 Wanneer gij dat gezien zult hebben, dan zult gij tot uw volken verzameld worden, gij ook, gelijk als uw broeder Aäron verzameld geworden is; |
3 Mozes dan sprak tot het volk, zeggende: Dat zich mannen uit u ten strijde toerusten, en dat zij tegen de Midianieten zijn om de wraak des HEEREN te doen aan de Midianieten. |
4 Van elken stam onder alle stammen Israëls zult gij eenduizend ten strijde zenden. |
5 Alzo werden geleverd uit de duizenden Israëls duizend van elken stam, twaalfduizend toegerusten ten strijde. |
6 En Mozes zond hen ten strijde, duizend van elken stam, hen en Pínehas, den zoon van Eleázar den priester, ten strijde, met de heilige vaten, en de trompetten des geklanks in zijn hand. |
7 En zij streden tegen de Midianieten, gelijk als de HEERE Mozes geboden had; en zij doodden al wat mannelijk was. |
8 Daartoe doodden zij boven hun verslagenen de koningen der Midianieten, cEvi en Rekem en Zur en Hur en Reba, vijf koningen der Midianieten; ook doodden zij met het zwaard Bíleam, den zoon van Beor. c Joz. 13:21, 22. |
c Joz. 13:21 En alle steden des vlakken lands en het ganse koninkrijk van Sihon, den koning der Amorieten, die te Hesbon regeerde, denwelken Mozes geslagen heeft, mitsgaders de vorsten van Midian, Evi en Rekem en Zur en Hur en Reba, geweldigen van Sihon, inwoners des lands. Joz. 13:22 Daartoe hebben de kinderen Israëls met het zwaard gedood Bíleam, den zoon van Beor, den voorzegger, nevens degenen die van hen verslagen zijn. |
9 Maar de kinderen Israëls namen de vrouwen der Midianieten en hun kinderkens gevangen; zij roofden ook al hun beesten en al hun vee en al hun vermogen. |
10 Voorts al hun steden met hun woonplaatsen, en al hun burchten, verbrandden zij met vuur. |
11 dEn zij namen al den roof en al den buit, van mensen en van beesten. d Deut. 20:14. |
d Deut. 20:14 Behalve de vrouwen en de kinderkens en de beesten en al wat in de stad zijn zal, al haar buit zult gij voor u roven; en gij zult eten den buit uwer vijanden, dien u de HEERE uw God gegeven heeft. |
12 Daarna brachten zij de gevangenen en den buit en den roof tot Mozes en tot Eleázar, den priester, en tot de vergadering der kinderen Israëls in het leger, in de vlakke velden van Moab, dewelke zijn aan de Jordaan van Jericho. |
13 Maar Mozes en Eleázar, de priester, en alle oversten der vergadering gingen uit hun tegemoet, tot buiten voor het leger. |
14 En Mozes werd grotelijks vertoornd tegen de bevelhebbers des heirs, de hoofdlieden der duizenden en de hoofdlieden der honderden, die uit den strijd van dien oorlog kwamen. |
15 En Mozes zeide tot hen: Hebt gij dan alle vrouwen laten leven? |
16 Zie, dezen waren door eBíleams raad den kinderen Israëls om oorzaak der overtreding tegen den HEERE te geven, in de zaak van Peor; waardoor die plaag werd onder de vergadering des HEEREN. e Num. 25:1, 2, 18. 2 Petr. 2:15. Openb. 2:14. |
e Num. 25:1 EN Israël verbleef te Sittim, en het volk begon te hoereren met de dochteren der Moabieten. Num. 25:2 En zij nodigden het volk tot de slachtoffers harer goden; en het volk at en het boog zich voor haar goden. Num. 25:18 Want zij hebben vijandelijk tegen ulieden gehandeld door hun listen, die zij listiglijk tegen u bedacht hebben in de zaak van Peor, en in de zaak van Kozbi, de dochter van den overste der Midianieten, hun zuster, die verslagen is ten dage der plaag om de zaak van Peor. 2 Petr. 2:15 Die den rechten weg verlaten hebbende, zijn verdwaald, en volgen den weg van Bíleam, den zoon van Beor, die het loon der ongerechtigheid liefgehad heeft; Openb. 2:14 Maar Ik heb enige weinige dingen tegen u, dat gij aldaar hebt die de lering van Bíleam houden, die Balak leerde den kinderen Israëls een aanstoot voor te werpen, opdat zij zouden afgodenoffer eten en hoereren. |
17 fNu dan, doodt al wat mannelijk is onder de kinderkens; en doodt alle vrouw die door bijligging des mans een man bekend heeft. f Richt. 21:11. |
f Richt. 21:11 Doch dit is de zaak die gij doen zult: Al wat mannelijk is en alle vrouwen die de bijligging eens mans bekend hebben, zult gij verbannen. |
18 Doch al de kinderkens van vrouwelijk geslacht, die de bijligging des mans niet bekend hebben, laat voor ulieden leven. |
19 En gijlieden, legert u buiten het leger zeven dagen; eenieder die een mens gedood, en eenieder die een verslagene zal aangeroerd hebben, zal zich op den derden dag en op den zevenden dag ontzondigen, gij en uw gevangenen. |
20 Ook zult gij alle kleding en alle gereedschap van vellen en alle geitenharen werk en alle gereedschap van hout ontzondigen. |
21 En Eleázar, de priester, zeide tot de krijgslieden die tot dien strijd getogen waren: Dit is de inzetting der wet die de HEERE Mozes geboden heeft: |
22 Alleen het goud en het zilver, het koper, het ijzer, het tin en het lood; |
23 Alle ding dat het vuur lijdt, zult gij door het vuur laten doorgaan, dat het rein worde; evenwel zal het gdoor het water der afzondering ontzondigd worden; maar al wat het vuur niet lijdt, zult gij door het water laten doorgaan. g Num. 19:9. |
g Num. 19:9 En een rein man zal de as dezer vaars verzamelen en buiten het leger in een reine plaats wegleggen; en het zal zijn ter bewaring voor de vergadering der kinderen Israëls, tot het water der afzondering; het is ontzondiging. |
24 Gij zult ook uw klederen op den zevenden dag wassen, dat gij rein wordt; en daarna zult gij in het leger komen. |
De verdeling van den buit |
25 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
26 Neem op de som van den buit der gevangenen, van mensen en van beesten, gij en Eleázar, de priester, en de hoofden van de vaderen der vergadering. |
27 En hdeel den buit in twee helften tussen degenen die den strijd aangegrepen hebben, die tot den krijg uitgegaan zijn, en tussen de ganse vergadering. h 1 Sam. 30:24. |
h 1 Sam. 30:24 Wie zou toch ulieden in deze zaak horen? Want gelijk het deel dergenen is die in den strijd mede afgetogen zijn, alzo zal ook het deel dergenen zijn die bij het gereedschap gebleven zijn; zij zullen gelijkelijk delen. |
28 Daarna zult gij een schatting voor den HEERE heffen van de oorlogsmannen die tot dezen krijg uitgetogen zijn, van vijfhonderd één ziel, uit de mensen en uit de runderen en uit de ezels en uit de schapen. |
29 Van hun helft zult gij het nemen, en den priester Eleázar geven tot een heffing des HEEREN. |
30 Maar van de helft der kinderen Israëls zult gij één gevangene van vijftig nemen, uit de mensen, uit de runderen, uit de ezels en uit de schapen, uit al de beesten; en gij zult ze aan de Levieten geven, die de wacht van den tabernakel des HEEREN waarnemen. |
31 En Mozes en Eleázar, de priester, deden, gelijk als de HEERE Mozes geboden had. |
32 De buit nu, het overschot van den roof dat het krijgsvolk geroofd had, was: zeshonderd vijf en zeventig duizend schapen, |
33 En twee en zeventig duizend runderen, |
34 En een en zestig duizend ezels, |
35 En der mensen zielen, uit de vrouwen die geen bijligging des mans bekend hadden, alle zielen waren twee en dertig duizend. |
36 En de helft, te weten het deel dergenen die tot dezen krijg uitgetogen waren, was in getal driehonderd zeven en dertig duizend en vijfhonderd schapen. |
37 En de schatting voor den HEERE van schapen was zeshonderd vijf en zeventig. |
38 En de runderen waren zes en dertig duizend, en hun schatting voor den HEERE twee en zeventig. |
39 En de ezels waren dertigduizend en vijfhonderd, en hun schatting voor den HEERE was een en zestig. |
40 En der mensen zielen waren zestienduizend, en hun schatting voor den HEERE twee en dertig zielen. |
41 iEn Mozes gaf Eleázar, den priester, de schatting van de heffing des HEEREN, gelijk als de HEERE Mozes geboden had. i Num. 18:8, 19. |
i Num. 18:8 Voorts sprak de HEERE tot Aäron: En Ik, zie, Ik heb u gegeven de wacht Mijner hefoffers; met alle heilige dingen van de kinderen Israëls heb Ik ze u gegeven om der zalving wil, en uw zonen, tot een eeuwige inzetting. Num. 18:19 Alle hefoffers der heilige dingen, die de kinderen Israëls den HEERE zullen offeren, heb Ik u gegeven en uw zonen en uw dochters met u, tot een eeuwige inzetting; het zal een eeuwig zoutverbond zijn voor het aangezicht des HEEREN, voor u en voor uw zaad met u. |
42 En van de helft der kinderen Israëls, welke Mozes afgedeeld had van de mannen die gestreden hadden, |
43 (Het halve deel nu der vergadering was: uit de schapen driehonderd zeven en dertig duizend en vijfhonderd, |
44 En de runderen waren zes en dertig duizend, |
45 En de ezels dertigduizend en vijfhonderd, |
46 En der mensen zielen zestienduizend), |
47 Van die helft der kinderen Israëls nam Mozes één gevangene uit vijftig, van mensen en van beesten; en hij gaf ze aan de Levieten, die de wacht van den tabernakel des HEEREN waarnamen, gelijk als de HEERE Mozes geboden had. |
48 Toen traden tot Mozes de bevelhebbers die over de duizenden des heirs waren, de hoofdlieden der duizenden en de hoofdlieden der honderden; |
49 En zij zeiden tot Mozes: Uw knechten hebben opgenomen de som der krijgslieden die onder onze hand geweest zijn, en uit ons ontbreekt niet één man. |
50 Daarom hebben wij een offerande des HEEREN gebracht, eenieder wat hij gekregen heeft, een gouden vat, een keten of een armring, een vingerring, een oorring of een afhangenden gordel, om voor onze zielen verzoening te doen voor het aangezicht des HEEREN. |
51 Zo nam Mozes en Eleázar, de priester, van hen het goud, alle welgewrochte vaten; |
52 En al het goud der heffing, dat zij den HEERE offerden, was zestienduizend zevenhonderd en vijftig sikkelen, van de hoofdlieden der duizenden en van de hoofdlieden der honderden. |
53 Aangaande de krijgslieden, een iegelijk had kgeroofd voor zichzelven. k Deut. 20:14. |
k Deut. 20:14 Behalve de vrouwen en de kinderkens en de beesten en al wat in de stad zijn zal, al haar buit zult gij voor u roven; en gij zult eten den buit uwer vijanden, dien u de HEERE uw God gegeven heeft. |
54 Zo nam Mozes en Eleázar, de priester, dat goud van de hoofdlieden der duizenden en der honderden, en zij brachten het in de tent der samenkomst ter gedachtenis voor de kinderen Israëls, voor het aangezicht des HEEREN. |