Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De Israëlieten wederom geteld |
1 HET geschiedde nu na die plaag, dat de HEERE sprak tot Mozes en tot Eleázar, den zoon van Aäron, den priester, zeggende: |
2 Neemt de som van de gehele vergadering der kinderen Israëls op, avan twintig jaar oud en daarboven, naar het huis hunner vaderen, al wie ten heire in Israël uittrekt. a Num. 1:3. |
a Num. 1:3 Van twintig jaar oud en daarboven, allen die ten heire in Israël uittrekken; die zult gij tellen naar hun heiren, gij en Aäron. |
3 Mozes dan en Eleázar, de priester, spraken hen aan in de vlakke velden van Moab, aan de Jordaan van Jericho, zeggende: |
4 Dat men opneme van twintig jaar oud en daarboven; bgelijk als de HEERE Mozes geboden had en den kinderen Israëls, die uit Egypteland uitgetogen waren. b Num. 1:1, 2, 3. |
b Num. 1:1 VOORTS sprak de HEERE tot Mozes in de woestijn Sinaï, in de tent der samenkomst, op den eerste der tweede maand, in het tweede jaar nadat zij uit Egypteland uitgetogen waren, zeggende: Num. 1:2 Neem op de som van de gehele vergadering der kinderen Israëls, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen van alles wat mannelijk is, hoofd voor hoofd; Num. 1:3 Van twintig jaar oud en daarboven, allen die ten heire in Israël uittrekken; die zult gij tellen naar hun heiren, gij en Aäron. |
5 Ruben cwas de eerstgeborene van Israël. De zonen van Ruben waren: Hanoch, van welken was het geslacht der Hanochieten; van Pallu het geslacht der Palluïeten; c Gen. 46:9. Ex. 6:13. 1 Kron. 5:1. |
c Gen. 46:9 En de zonen van Ruben: Hanoch, en Pallu, en Hezron en Charmi. Ex. 6:13 Dit zijn de hoofden van ieder huis hunner vaderen: de zonen van Ruben, den eerstgeborene van Israël, zijn Hanoch en Pallu, Hezron en Charmi; dat zijn de huisgezinnen van Ruben. 1 Kron. 5:1 DE kinderen van Ruben nu, den eerstgeborene van Israël (want hij was de eerstgeborene; maar dewijl hij zijns vaders bed ontheiligd had, werd zijn eerstgeboorte gegeven aan de kinderen van Jozef, den zoon van Israël; doch niet alzo dat hij zich in het geslachtsregister naar de eerstgeboorte rekenen mocht; |
6 Van Hezron het geslacht der Hezronieten; van Charmi het geslacht der Charmieten. |
7 Dit zijn de geslachten der Rubenieten; en hun getelden waren drie en veertig duizend zevenhonderd en dertig. |
8 En de zonen van Pallu waren Eliab. |
9 En de zonen van Eliab waren Nemuël en Dathan en Abíram; ddeze Dathan en Abíram waren de geroepenen der vergadering, die gekijf maakten tegen Mozes en tegen Aäron in de vergadering van Korach, als zij gekijf tegen den HEERE maakten, d Num. 16:2. |
d Num. 16:2 En zij stonden op voor het aangezicht van Mozes, mitsgaders tweehonderd en vijftig mannen uit de kinderen Israëls, oversten der vergadering, de geroepenen der samenkomst, mannen van naam. |
10 En de aarde haar mond opendeed en verslond hen met Korach, als die vergadering stierf, toen het vuur tweehonderd en vijftig mannen verteerde, en werden tot een teken. |
11 Maar de kinderen van Korach stierven niet. |
12 De zonen van Simeon naar hun geslachten: van Nemuël het geslacht der Nemuëlieten; van Jamin het geslacht der Jaminieten; van Jachin het geslacht der Jachinieten; |
13 Van Zerah het geslacht der Zerahieten; van Saul het geslacht der Saulieten. |
14 Dat zijn de geslachten der Simeonieten; twee en twintig duizend en tweehonderd. |
15 De zonen van Gad naar hun geslachten: van Zefon het geslacht der Zefonieten; van Haggi het geslacht der Haggieten; van Suni het geslacht der Sunieten; |
16 Van Ozni het geslacht der Oznieten; van Eri het geslacht der Erieten; |
17 Van Arod het geslacht der Arodieten; van Aréli het geslacht der Arélieten. |
18 Dat zijn de geslachten der zonen van Gad naar hun getelden: veertigduizend en vijfhonderd. |
19 De zonen van Juda waren Er en Onan; emaar Er en Onan stierven in het land Kanaän. e Gen. 38:7, 10; 46:12. |
e Gen. 38:7 Maar Er, de eerstgeborene van Juda, was kwaad in des HEEREN ogen; daarom doodde hem de HEERE. Gen. 38:10 En het was kwaad in des HEEREN ogen, wat hij deed; daarom doodde Hij hem ook. Gen. 46:12 En de zonen van Juda: Er, en Onan, en Sela, en Perez en Zerah. Doch Er en Onan waren gestorven in het land Kanaän; en de zonen van Perez waren Hezron en Hamul. |
20 Alzo waren de zonen van Juda naar hun geslachten: van Sela het geslacht der Selanieten; van Perez het geslacht der Perezieten; van Zerah het geslacht der Zerahieten. |
21 En de zonen van fPerez waren: van Hezron het geslacht der Hezronieten; van Hamul het geslacht der Hamulieten. f Gen. 46:12. |
f Gen. 46:12 En de zonen van Juda: Er, en Onan, en Sela, en Perez en Zerah. Doch Er en Onan waren gestorven in het land Kanaän; en de zonen van Perez waren Hezron en Hamul. |
22 Dat zijn de geslachten van Juda naar hun getelden: zes en zeventig duizend en vijfhonderd. |
23 De zonen van Issaschar naar hun geslachten waren: van Tola het geslacht der Tolaïeten; van Pua het geslacht der Punieten; |
24 Van Jasub het geslacht der Jasubieten; van Simron het geslacht der Simronieten. |
25 Dat zijn de geslachten van Issaschar naar hun getelden: vier en zestig duizend en driehonderd. |
26 De zonen van Zebulon naar hun geslachten waren: van Sered het geslacht der Seredieten; van Elon het geslacht der Elonieten; van Jahleël het geslacht der Jahleëlieten. |
27 Dat zijn de geslachten der Zebulonieten naar hun getelden: zestigduizend en vijfhonderd. |
28 De zonen van Jozef naar hun geslachten waren Manasse en Efraïm. |
29 De zonen van Manasse waren: gvan Machir het geslacht der Machirieten; Machir nu gewon Gilead; van Gilead was het geslacht der Gileadieten. g Joz. 17:1. |
g Joz. 17:1 DE stam van Manasse had ook een lot, omdat hij Jozefs eerstgeborene was; te weten Machir, de eerstgeborene van Manasse, de vader van Gilead, omdat hij een krijgsman was, zo had hij Gilead en Basan. |
30 Dit zijn de zonen van Gilead: van
Jezer het geslacht der Jezerieten; van Helek het geslacht der Helekieten; |
31 En van Asriël het geslacht der Asriëlieten; en van Sechem het geslacht der Sechemieten; |
32 En van Semída het geslacht der Semídaïeten; en van Hefer het geslacht der Heferieten. |
33 hDoch Zeláfead, de zoon van Hefer, had geen zonen, maar dochters; en de namen der dochters van Zeláfead waren: Machla en Noa, Hogla, Milka en Tirza. h Num. 27:1. |
h Num. 27:1 TOEN naderden de dochters van Zeláfead, den zoon van Hefer, den zoon van Gilead, den zoon van Machir, den zoon van Manasse, onder de geslachten van Manasse, den zoon van Jozef (en dit zijn de namen zijner dochters: Machla, Noa en Hogla en Milka en Tirza); |
34 Dat zijn de geslachten van Manasse; en hun getelden waren twee en vijftig duizend en zevenhonderd. |
35 Dit zijn de zonen van Efraïm naar hun geslachten: van Sutélah het geslacht der Sutélahieten; van Becher het geslacht der Becherieten; van Tahan het geslacht der Tahanieten. |
36 En dit zijn de zonen van Sutélah: van Eran het geslacht der Eranieten. |
37 Dat zijn de geslachten der zonen van Efraïm naar hun getelden: twee en dertig duizend en vijfhonderd. Dat zijn de zonen van Jozef naar hun geslachten. |
38 De zonen van Benjamin naar hun geslachten: van Bela het geslacht der Belaïeten; van Asbel het geslacht der Asbelieten; van Ahíram het geslacht der Ahiramieten; |
39 Van Sefúfam het geslacht der Sufamieten; van Hufam het geslacht der Hufamieten. |
40 En de zonen van Bela waren Ard en Naäman; van Ard het geslacht der Ardieten; van Naäman het geslacht der Naämieten. |
41 Dat zijn de zonen van Benjamin naar hun geslachten; en hun getelden waren vijf en veertig duizend en zeshonderd. |
42 Dit zijn de zonen van Dan naar hun geslachten: van Suham het geslacht der Suhamieten; dat zijn de geslachten van Dan naar hun geslachten. |
43 Al de geslachten der Suhamieten naar hun getelden waren vier en zestig duizend en vierhonderd. |
44 De zonen van Aser naar hun geslachten waren: van Jimna het geslacht der Jimnaïeten; van Jisvi het geslacht der Jisvieten; van Bería het geslacht der Beriïeten. |
45 Van de zonen van Bería waren: van Heber het geslacht der Heberieten; van Málchiël het geslacht der Malchiëlieten. |
46 En de naam der dochter van Aser was Serah. |
47 Dat zijn de geslachten der zonen van Aser naar hun getelden: drie en vijftig duizend en vierhonderd. |
48 De zonen van Naftali naar hun geslachten: van Jáhzeël het geslacht der Jahzeëlieten; van Guni het geslacht der Gunieten; |
49 Van Jezer het geslacht der Jezerieten; van Sillem het geslacht der Sillemieten. |
50 Dat zijn de geslachten van Naftali naar hun geslachten; en hun getelden waren vijf en veertig duizend en vierhonderd. |
51 Dat zijn de getelden van de zonen Israëls: zeshonderd een duizend zevenhonderd en dertig. |
52 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: |
53 Aan dezen zal het land uitgedeeld worden ter erfenis, naar het getal der namen. |
54 iDengenen die velen zijn, zult gij hun erfenis meerder maken, en dien die weinigen zijn, zult gij hun erfenis minder maken; een iegelijk zal naar zijn getelden zijn erfenis gegeven worden. i Num. 33:54. |
i Num. 33:54 En gij zult het land in erfelijke bezitting nemen door het lot, naar uw geslachten; dengenen die velen zijn, zult gij hun erfenis meerder maken, en dien die weinigen zijn, zult gij hun erfenis minder maken; waarheen voor iemand het lot zal uitgaan, dat zal hij hebben; naar de stammen uwer vaderen zult gij de erfenis nemen. |
55 Het land nochtans zal kdoor het lot gedeeld worden; naar de namen der stammen hunner vaderen zullen zij erven. k Num. 33:54. Joz. 11:23; 14:2. |
k Num. 33:54 En gij zult het land in erfelijke bezitting nemen door het lot, naar uw geslachten; dengenen die velen zijn, zult gij hun erfenis meerder maken, en dien die weinigen zijn, zult gij hun erfenis minder maken; waarheen voor iemand het lot zal uitgaan, dat zal hij hebben; naar de stammen uwer vaderen zult gij de erfenis nemen. Joz. 11:23 Alzo nam Jozua al dat land in, naar alles wat de HEERE tot Mozes gesproken had; en Jozua gaf het Israël ten erve, naar hun afdelingen, naar hun stammen. En het land rustte van den krijg. Joz. 14:2 Door het lot hunner erfenis; gelijk als de HEERE door den dienst van Mozes geboden had aangaande de negen stammen en den halven stam. |
56 Naar het lot zal elks erfenis gedeeld worden, tussen de velen en de weinigen. |
57 lDit zijn nu de getelden van Levi naar hun geslachten: van Gerson het geslacht der Gersonieten; van Kahath het geslacht der Kahathieten; van Merári het geslacht der Merarieten. l Ex. 6:16, 17, 18, 19. |
l Ex. 6:16 De zonen van Gerson: Libni en Simeï, naar hun huisgezinnen. Ex. 6:17 En de zonen van Kahath: Amram, en Jizhar, en Hebron en Uzziël. En de jaren des levens van Kahath waren honderd drie en dertig jaar. Ex. 6:18 En de zonen van Merári: Máheli en Musi. Dat zijn de huisgezinnen van Levi naar hun geboorten. Ex. 6:19 En Amram nam Jochébed, zijn moei, zich tot een huisvrouw, en zij baarde hem Aäron en Mozes. En de jaren des levens van Amram waren honderd zeven en dertig jaar. |
58 Dit zijn de geslachten van Levi: het geslacht der Libnieten, het geslacht der Hebronieten, het geslacht der Mahelieten, het geslacht der Musieten, het geslacht der Korachieten. En Kahath gewon Amram. |
59 mEn de naam der huisvrouw van Amram was Jochébed, de dochter van Levi, welke de huisvrouw van Levi baarde in Egypte; en deze baarde aan Amram Aäron en Mozes, en Mirjam, hun zuster. m Ex. 2:1, 2; 6:19. |
m Ex. 2:1 EN
een man van het huis van Levi ging, en nam een dochter van Levi. Ex. 2:2 En de vrouw werd zwanger en baarde een zoon. Toen zij hem zag dat hij schoon was, zo verborg zij hem drie maanden. Ex. 6:19 En Amram nam Jochébed, zijn moei, zich tot een huisvrouw, en zij baarde hem Aäron en Mozes. En de jaren des levens van Amram waren honderd zeven en dertig jaar. |
60 En aan Aäron werden geboren Nadab en Abíhu, Eleázar en Ithamar. |
61 nNadab nu en Abíhu waren gestorven, toen zij vreemd vuur brachten voor het aangezicht des HEEREN. n Lev. 10:2. Num. 3:4. 1 Kron. 24:2. |
n Lev. 10:2 Toen ging een vuur uit van het aangezicht des HEEREN en verteerde hen; en zij stierven voor het aangezicht des HEEREN. Num. 3:4 Maar Nadab en Abíhu stierven voor het aangezicht des HEEREN, als zij vreemd vuur voor het aangezicht des HEEREN in de woestijn Sinaï brachten, en hadden geen kinderen; doch Eleázar en Ithamar bedienden het priesterambt voor het aangezicht van hun vader Aäron. 1 Kron. 24:2 Maar Nadab stierf en Abíhu, voor het aangezicht huns vaders, en zij hadden geen kinderen. En Eleázar en Ithamar bedienden het priesterambt. |
62 En hun getelden waren drie en twintig duizend, al wat mannelijk is van een maand oud en daarboven; want dezen werden niet geteld onder de kinderen Israëls, omdat hun geen erfenis gegeven werd onder de kinderen Israëls. |
63 Dat zijn de getelden van Mozes en Eleázar, den priester, die de kinderen Israëls telden in de vlakke velden van Moab, aan de Jordaan van Jericho. |
64 En onder dezen was niemand uit de getelden van Mozes en Aäron, den priester, als zij de kinderen Israëls telden in de woestijn Sinaï. |
65 oWant de HEERE had van die gezegd, dat zij in de woestijn gewisselijk zouden sterven; en er was niemand van hen overgebleven dan Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun. o Num. 14:28, 29, 34, 35. 1 Kor. 10:5, 6. |
o Num. 14:28 Zeg tot hen: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE, indien Ik ulieden zo niet doe gelijk als gij in Mijn oren gesproken hebt! Num. 14:29 Uw dode lichamen zullen in deze woestijn vallen; en al uw getelden, naar uw gehele getal, van twintig jaar oud en daarboven, gij die tegen Mij gemurmureerd hebt: Num. 14:34 Naar het getal der dagen in dewelke gij dat land verspied hebt, veertig dagen, elken dag voor elk jaar, zult gij uw ongerechtigheden dragen, veertig jaar, en zult gewaarworden Mijn afbreking. Num. 14:35 Ik, de HEERE, heb gesproken: Zo Ik dit aan deze ganse boze vergadering dergenen die zich tegen Mij verzameld hebben, niet doe! Zij zullen in deze woestijn tenietworden en zullen daar sterven. 1 Kor. 10:5 Maar in het meerderdeel van hen heeft God geen welgevallen gehad; want zij zijn in de woestijn ternedergeslagen. 1 Kor. 10:6 En deze dingen zijn geschied ons tot voorbeelden, opdat wij geen lust tot het kwaad zouden hebben, gelijkerwijs als zij lust gehad hebben. |