Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 TOEN Bíleam zag dat het goed was in de ogen des HEEREN dat hij Israël zegende, zo ging hij ditmaal niet heen, gelijk meermalen, tot de toverijen, maar hij stelde zijn aangezicht naar de woestijn. |
2 Als Bíleam zijn ogen ophief en Israël zag, wonende naar zijn stammen, zo was de Geest Gods op hem. |
3 En hij hief zijn spreuk op en zeide: Bíleam, de zoon van Beor, spreekt, en de man wien de ogen geopend zijn, spreekt. |
4 De hoorder der redenen Gods spreekt; die het gezicht des Almachtigen ziet, die verrukt wordt en wien de ogen ontdekt worden. |
5 Hoe goed zijn uw tenten, Jakob! uw woningen, Israël! |
6 Gelijk de beken breiden zij zich uit, als de hoven aan de rivieren; de HEERE heeft ze geplant als de sandelbomen, als de cederbomen aan het water. |
7 Er zal water uit zijn emmeren vloeien en zijn zaad zal in vele wateren zijn; en zijn koning zal boven Agag verheven worden en zijn koninkrijk zal verhoogd worden. |
8 God heeft hem uit Egypte uitgevoerd; zijn krachten zijn als van aeen eenhoorn; hij zal de heidenen, zijn vijanden, verteren en hun gebeente breken en met zijn pijlen doorschieten. a Num. 23:22. |
a Num. 23:22 God heeft hen uit Egypte uitgevoerd; zijn krachten zijn als van een eenhoorn. |
9 bHij heeft zich gekromd, hij heeft zich nedergelegd gelijk een leeuw en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan? Zo wie u zegent, die zij gezegend, en vervloekt zij wie u vervloekt. b Gen. 49:9. Num. 23:24. |
b Gen. 49:9 Juda is een leeuwenwelp, gij zijt van den roof opgeklommen, mijn zoon. Hij kromt zich, hij legt zich neder als een leeuw en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan? Num. 23:24 Zie, het volk zal opstaan als een oude leeuw en het zal zich verheffen als een leeuw; het zal zich niet nederleggen, totdat het den roof gegeten en het bloed der verslagenen gedronken zal hebben. |
De vierde zegening: de ster uit Jakob |
10 Toen ontstak de toorn van Balak tegen Bíleam en hij sloeg zijn handen tezamen; en Balak zeide tot Bíleam: Ik heb u geroepen om mijn vijanden te vloeken, maar zie, gij hebt hen nu driemaal geduriglijk gezegend. |
11 En nu, pak u weg naar uw plaats. Ik had gezegd dat ik u hoog vereren zou; maar zie, de HEERE heeft die eer van u geweerd. |
12 Toen zeide Bíleam tot Balak: Heb ik ook niet tot uw boden, die gij tot mij gezonden hebt, gesproken, zeggende: |
13 cWanneer mij Balak zijn huis vol zilver en goud gave, zo kan ik het bevel des HEEREN niet overtreden, doende goed of kwaad uit mijn eigen hart; wat de HEERE spreken zal, dat zal ik spreken. c Num. 22:18. |
c Num. 22:18 Toen antwoordde Bíleam en zeide tot de dienaren van Balak: Wanneer Balak mij zijn huis vol zilver en goud gave, zo vermocht ik niet het bevel des HEEREN mijns Gods te overtreden, om te doen klein of groot. |
14 En nu, zie, ik ga tot mijn volk; kom, ik zal u raad geven en zeggen wat dit volk uw volk doen zal in de laatste dagen. |
15 Toen hief hij zijn spreuk op en zeide: Bíleam, de zoon van Beor, spreekt, en die man wien de ogen geopend zijn, spreekt. |
16 De hoorder der redenen Gods spreekt en die de wetenschap des Allerhoogsten weet; die het gezicht des Almachtigen ziet, die verrukt wordt en wien de ogen ontdekt worden. |
17 Ik zal Hem zien, maar nu niet; ik zal Hem aanschouwen, maar niet nabij. Er zal een ster voortgaan uit Jakob, en er zal een scepter uit Israël opkomen; die zal de palen der Moabieten verslaan en zal al de kinderen van Seth verstoren. |
18 En Edom zal een erfelijke bezitting zijn, en Seïr zal zijn vijanden een erfelijke bezitting zijn; doch Israël zal kracht doen. |
19 dEn er zal een uit Jakob heersen, en hij zal de overigen uit de steden ombrengen. d 2 Sam. 8:14. |
d 2 Sam. 8:14 En hij legde bezettingen in Edom; in gans Edom legde hij bezettingen, en alle Edomieten werden David tot knechten; en de HEERE behoedde David overal waar hij heen toog. |
20 Toen hij de Amalekieten zag, zo hief hij zijn spreuk op en zeide: Amalek is de eersteling der heidenen, maar zijn uiterste is ten verderve. |
21 Toen hij de Kenieten zag, zo hief hij zijn spreuk op en zeide: Uw woning is vast en gij hebt uw nest in een steenrots gelegd. |
22 Evenwel zal Kaïn verteerd worden, totdat u Assur gevankelijk wegvoeren zal. |
23 Voorts hief hij zijn spreuk op en zeide: Och, wie zal leven, als God dit doen zal? |
24 En de schepen van den oever van Chittim, die zullen Assur plagen, zij zullen ook Heber plagen; en hij zal ook ten verderve zijn. |
25 Toen stond Bíleam op en ging heen en keerde weder tot zijn plaats; Balak ging ook zijn weg. |