Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Bileam zijn huichelarij verlatende, profeteert den voorspoed van Israël, vs. 1, enz. Balak verlaat hem met toorn, 10. Maar eerst profeteert Bileam van de ster die uit Jakob zou voortgaan, en van den ondergang van sommige natiën, 14. Daarna scheiden Bileam en Balak van elkander, 25. |
|
1 TOEN Bíleam zag dat het goed was in de ogen des HEEREN dat hij Israël zegende, zo ging hij 1ditmaal niet heen, gelijk meermalen, 2tot de toverijen, maar hij stelde zijn aangezicht 3naar de woestijn. |
| 1 Hebr. gelijk maal in maal. |
| 2 Hebr. de toverijen tegemoet. Versta de onbehoorlijke manier van voorzeggingen die hij gebruikt had en die van God voor toverij gehouden wordt. |
| 3 Waar de kinderen Israëls hun leger hadden in het veld der Moabieten. |
|
2 Als Bíleam zijn ogen ophief en Israël zag, wonende naar 4zijn stammen, zo 5was de Geest Gods op hem. |
| 4 Te weten, in zulke orde afgedeeld als de HEERE bevolen had, Numeri 2.  |
| Numeri 2 EN de HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron, zeggende: |
| 5 Dat is, God gaf hem in wat hij spreken zou. |
|
3 En hij hief zijn spreuk op en zeide: Bíleam, de zoon van Beor, spreekt, en de man wien 6de ogen geopend zijn, spreekt. |
| 6 Te weten de ogen des verstands, om te zien wat in toekomende tijden den kinderen Israëls bejegenen zou. Hebr. het oog. |
|
4 De hoorder der redenen Gods spreekt; die het gezicht des Almachtigen ziet, die 7verrukt wordt en wien de ogen ontdekt worden. |
| 7 Hebr. vallende. |
|
5 Hoe goed zijn uw tenten, Jakob! uw woningen, Israël! |
6 Gelijk de beken breiden 8zij zich uit, als de hoven aan de rivieren; de HEERE heeft ze geplant als de 9sandelbomen, als de 10cederbomen aan het water. |
| 8 Te weten de kinderen Israëls. |
| 9 Of: aloë. Dit is een boom welks hout, als het dor wordt, een lieflijken reuk van zich geeft. |
| 10 Het hout van dezen boom is schoon, het wast hoog en dik, en het verrot niet lichtelijk. Van dit hout was de tempel van Salomo getimmerd, 1 Kon. 6:9, 10.  |
| 1 Kon. 6:9 Alzo bouwde hij het huis en volmaakte het, en bedekte dat huis met gewelven en rijen van ceders. 1 Kon. 6:10 Hij bouwde ook de kamers aan het ganse huis, van vijf ellen in haar hoogte; en hij voegde ze vast aan dat huis met cederhout. |
|
7 Er zal water uit 11zijn emmeren vloeien en zijn zaad zal 12in vele wateren zijn; en zijn koning zal boven 13Agag verheven worden en zijn koninkrijk zal verhoogd worden. |
| 11 Te weten uit Israëls. |
| 12 Dat is, het zal zeer vermenigvuldigen. |
| 13 Dit is de naam van den koning, ja, van alle koningen der Amalekieten, welk koninkrijk te dezen tijde zeer heerlijk en groot was. Zie 1 Sam. 15:8.  |
| 1 Sam. 15:8 En hij ving Agag, den koning der Amalekieten, levend; maar al het volk verbande hij door de scherpte des zwaards. |
|
8 God heeft hem uit Egypte uitgevoerd; zijn krachten zijn als van aeen eenhoorn; hij zal de heidenen, zijn vijanden, verteren en hun gebeente 14breken en met zijn pijlen doorschieten. |
| a Num. 23:22.  |
| Num. 23:22 God heeft hen uit Egypte uitgevoerd; zijn krachten zijn als van een eenhoorn. |
| 14 Hebr. uitbenen, dat is, het been uit het vlees trekken. |
|
9 bHij heeft zich gekromd, hij heeft zich nedergelegd gelijk een leeuw en als een oude leeuw; wie zal hem 15doen opstaan? 16Zo wie u zegent, die zij gezegend, en vervloekt zij wie u vervloekt. |
| b Gen. 49:9. Num. 23:24.  |
| Gen. 49:9 Juda is een leeuwenwelp, gij zijt van den roof opgeklommen, mijn zoon. Hij kromt zich, hij legt zich neder als een leeuw en als een oude leeuw; wie zal hem doen opstaan? Num. 23:24 Zie, het volk zal opstaan als een oude leeuw en het zal zich verheffen als een leeuw; het zal zich niet nederleggen, totdat het den roof gegeten en het bloed der verslagenen gedronken zal hebben. |
| 15 Of: opwekken. |
| 16 Volgens de belofte Gods, Gen. 12:3.  |
| Gen. 12:3 En Ik zal zegenen die u zegenen, en vervloeken die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. |
De vierde zegening: de ster uit Jakob |
10 Toen ontstak de toorn van Balak tegen Bíleam en 17hij sloeg zijn handen tezamen; en Balak zeide tot Bíleam: Ik heb u geroepen om mijn vijanden te vloeken, maar zie, 18gij hebt hen nu driemaal geduriglijk gezegend. |
| 17 Tot een teken van toorn en verdriet. |
| 18 Hebr. zegenende hebt gij hen gezegend. |
|
11 En nu, 19pak u weg 20naar uw plaats. Ik had gezegd 21dat ik u hoog vereren zou; maar zie, de 22HEERE heeft die eer van u geweerd. |
| 19 Hebr. vlucht u. |
| 20 Te weten naar Mesopotamië, tot uw stad Pethor. |
| 21 Hebr. vererende vereren zou, te weten met grote geschenken. |
| 22 Hebr. de HEERE heeft u geweerd van de eer. |
|
12 Toen zeide Bíleam tot Balak: Heb ik ook niet tot uw boden, die gij tot mij gezonden hebt, gesproken, zeggende: |
13 cWanneer mij Balak zijn huis vol zilver en goud gave, zo kan ik het bevel des HEEREN niet overtreden, doende goed of kwaad 23uit mijn eigen hart; wat de HEERE spreken zal, dat zal ik spreken. |
| c Num. 22:18.  |
| Num. 22:18 Toen antwoordde Bíleam en zeide tot de dienaren van Balak: Wanneer Balak mij zijn huis vol zilver en goud gave, zo vermocht ik niet het bevel des HEEREN mijns Gods te overtreden, om te doen klein of groot. |
| 23 Dat is, van mijzelven. Zie Num. 16:28.  |
| Num. 16:28 Toen zeide Mozes: Hieraan zult gij bekennen, dat de HEERE mij gezonden heeft om al deze daden te doen, dat zij niet uit mijn eigen hart zijn. |
|
14 En nu, zie, ik ga tot mijn volk; kom, 24ik zal u raad geven en zeggen wat dit volk uw volk doen zal 25in de laatste dagen. |
| 24 Dat is, ik zal u raad geven en meteen waarschuwen. Sommigen verstaan door den raad alhier de navolgende profetie, anderen den goddelozen raad waarvan Numeri 25, vgl. met Num. 31:16 en Openb. 2:14.  |
| Numeri 25 EN Israël verbleef te Sittim, en het volk begon te hoereren met de dochteren der Moabieten. Num. 31:16 Zie, dezen waren door Bíleams raad den kinderen Israëls om oorzaak der overtreding tegen den HEERE te geven, in de zaak van Peor; waardoor die plaag werd onder de vergadering des HEEREN. Openb. 2:14 Maar Ik heb enige weinige dingen tegen u, dat gij aldaar hebt die de lering van Bíleam houden, die Balak leerde den kinderen Israëls een aanstoot voor te werpen, opdat zij zouden afgodenoffer eten en hoereren. |
| 25 Te weten ten tijde van David, gelijk er geschreven staat 2 Sam. 8:2.  |
| 2 Sam. 8:2 Ook sloeg hij de Moabieten en mat hen met een snoer, doende hen ter aarde nederliggen; en hij mat met twee snoeren om te doden en met een vol snoer om in het leven te laten. Alzo werden de Moabieten David tot knechten, brengende geschenken. |
|
15 Toen hief hij zijn spreuk op en zeide: Bíleam, de zoon van Beor, spreekt, en die man wien de ogen geopend zijn, spreekt. |
16 De hoorder der redenen Gods spreekt en die de wetenschap des Allerhoogsten weet; die het gezicht des Almachtigen ziet, die verrukt wordt en wien de ogen ontdekt worden. |
17 Ik 26zal 27Hem zien, maar 28nu niet; ik zal Hem aanschouwen, maar niet nabij. Er zal een 29ster voortgaan uit Jakob, en er zal een 29scepter uit Israël opkomen; die zal de 30palen der Moabieten verslaan en zal al de 31kinderen van Seth 32verstoren. |
| 26 Anders: Ik zie Hem of het. |
| 27 Dit is een profetie op Christus, den toekomenden Messias, van Wien David een voorbeeld geweest is. |
| 28 Dat is, nog niet. |
| 29 . 29 Door de woorden ster en scepter verstaat Bileam het heerlijk koninkrijk van het volk Gods, hetwelk ten dele wereldlijk in David, maar voornamelijk in het geestelijk Koninkrijk van onzen HEERE Jezus Christus vervuld is. Zie Openb. 22:16.  |
| Openb. 22:16 Ik, Jezus, heb Mijn engel gezonden, om ulieden deze dingen te getuigen in de gemeenten. Ik ben de Wortel en het Geslacht Davids, de blinkende Morgenster. |
| 30 Hebr. hoeken, zijden, dat is, de grenzen. Zie de vervulling dezer profetie 2 Sam. 8:2. Doch voornamelijk is dit vervuld door de roeping der heidenen door de apostelen. Sommigen verstaan door de hoeken of palen de vorsten des lands.  |
| 2 Sam. 8:2 Ook sloeg hij de Moabieten en mat hen met een snoer, doende hen ter aarde nederliggen; en hij mat met twee snoeren om te doden en met een vol snoer om in het leven te laten. Alzo werden de Moabieten David tot knechten, brengende geschenken. |
| 31 Dat is, alle andere volken uit dewelke de HEERE Christus Zijn kerk vergaderen zou, want de nakomelingen van Kaïn zijn in den zondvloed omgekomen. |
| 32 Eigenlijk ontwallen, ontmuren. |
|
18 En 33Edom zal een erfelijke bezitting zijn, en 34Seïr zal 35zijn vijanden een erfelijke bezitting zijn; doch Israël zal 36kracht doen. |
| 33 Zie de vervulling hiervan 1 Kron. 18:13, en voorts aangaande het geestelijke in de beroeping der heidenen en demping der vijanden van Gods kerk.  |
| 1 Kron. 18:13 En hij legde bezettingen in Edom, zodat al de Edomieten Davids knechten werden; en de HEERE behoedde David overal waar hij heen ging. |
| 34 Dit is de naam van het gebergte waar de Edomieten woonden, Gen. 36:7, 8.  |
| Gen. 36:7 Want hun have was te veel om tezamen te wonen; en het land hunner vreemdelingschappen kon hen niet dragen vanwege hun vee. Gen. 36:8 Derhalve woonde Ezau op het gebergte Seïr; Ezau is Edom. |
| 35 Te weten den kinderen Israëls. |
| 36 Anders: macht betonen, dat is, kloekelijk handelen. |
|
19 dEn er zal 37een uit Jakob heersen, en hij zal de overigen 38uit de steden ombrengen. |
| d 2 Sam. 8:14.  |
| 2 Sam. 8:14 En hij legde bezettingen in Edom; in gans Edom legde hij bezettingen, en alle Edomieten werden David tot knechten; en de HEERE behoedde David overal waar hij heen toog. |
| 37 Versta David en Christus. |
| 38 Hebr. uit de stad, dat is, uit elke stad, of al de steden, te weten der Edomieten, vers 18.  |
| vers 18 En Edom zal een erfelijke bezitting zijn, en Seïr zal zijn vijanden een erfelijke bezitting zijn; doch Israël zal kracht doen. |
|
20 Toen hij de Amalekieten zag, zo hief hij zijn spreuk op en zeide: Amalek is de 39eersteling der heidenen, 40maar zijn uiterste is ten verderve. |
| 39 Of: de eerste, dat is, een zeer treffelijk koninkrijk, of de eerste die tegen de Israëlieten oorlog gevoerd heeft. |
| 40 Dat is, de Amalekieten zullen verdelgd worden naar den raad en het besluit Gods. Zie Ex. 17:14. 1 Samuël 15.  |
| Ex. 17:14 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Schrijf dit ter gedachtenis in een boek en leg het in de oren van Jozua, dat Ik de gedachtenis van Amalek geheel uitdelgen zal van onder den hemel. 1 Samuël 15 TOEN zeide Samuël tot Saul: De HEERE heeft mij gezonden, dat ik u ten koning zalfde over Zijn volk, over Israël; hoor dan nu de stem der woorden des HEEREN. |
|
21 Toen hij de 41Kenieten zag, zo hief hij zijn spreuk op en zeide: Uw woning is vast en gij hebt uw 42nest in een steenrots gelegd. |
| 41 Dezen woonden onder de Amalekieten, 1 Sam. 15:6.  |
| 1 Sam. 15:6 En Saul liet den Kenieten zeggen: Gaat weg, wijkt, trekt af uit het midden der Amalekieten, opdat ik u met hen niet wegruime; want gij hebt barmhartigheid gedaan aan al de kinderen Israëls, toen zij uit Egypte opkwamen. Alzo weken de Kenieten uit het midden der Amalekieten. |
| 42 Dat is, woning, als Job 29:18.  |
| Job 29:18 En ik zeide: Ik zal in mijn nest den geest geven, en ik zal de dagen vermenigvuldigen als het zand. |
|
22 Evenwel zal 43Kaïn verteerd worden, 44totdat u Assur gevankelijk wegvoeren zal. |
| 43 Anders: de Kaïnieten of de Kenieten, die, zo het schijnt, van een, genoemd Kaïn, hun oorsprong hebben. |
| 44 Anders: zolang als Assur u zal gevankelijk houden. |
|
23 Voorts hief hij zijn spreuk op en zeide: Och, 45wie zal leven, als God 46dit 47doen zal? |
| 45 Dat is, wie zal levend blijven? Alsof hij zeide: Och, wat een grote jammer en ellende zal alsdan velen volken overkomen! |
| 46 Te weten wat hier volgt, vers 24, of hem (te weten Israël) stellen zal, of Zich zetten zal.  |
| vers 24 En de schepen van den oever van Chittim, die zullen Assur plagen, zij zullen ook Heber plagen; en hij zal ook ten verderve zijn. |
| 47 Hebr. zetten, ordineren zal. |
|
24 En de schepen van den 48oever van 49Chittim, die zullen Assur plagen, zij zullen ook 50Heber plagen; en 51hij zal ook ten verderve zijn. |
| 48 Hebr. hand, dat is, kust of oever. |
| 49 Kittim of Chittim is geweest een van de zonen van Javan, den zoon van Jafeth, die Noachs zoon was, Gen. 10:4. Zijn nakomelingen hebben zich nedergezet in Cilicië, Macedonië, Cyprus en Italië; Josephus, Oudheden, boek 4, hfdst. 22. Zodat onder het woord Chittim somtijds dit, somtijds dat volk of natie verstaan wordt.  |
| Gen. 10:4 En de zonen van Javan zijn: Elísa en Tarsis; Chittim en Dodanim. |
| 50 Dat is, de Hebreeën of nakomelingen van Heber, van denwelken zie Gen. 10:22, 24. Al de Joden of Israëlieten zijn Hebers nakomelingen, die van de Romeinen en Grieken zijn geplaagd geweest.  |
| Gen. 10:22 Sems zonen waren Elam, en Assur, en Arfachsad, en Lud en Aram. Gen. 10:24 En Arfachsad gewon Selah; en Selah gewon Heber. |
| 51 Te weten de Chittiet. |
|
25 Toen stond Bíleam op en ging heen en keerde weder 52tot zijn plaats; Balak ging ook zijn weg. |
| 52 Te weten naar Mesopotamië. Dit was wel Bileams mening en voornemen, maar hij is van de Midianieten opgehouden en daarna van de Israëlieten met het zwaard verslagen, Num. 31:8. Anderen menen, dat wel Bileam is te huis gekomen, maar naderhand wederom tot de Midianieten gekeerd en met hen omgekomen.  |
| Num. 31:8 Daartoe doodden zij boven hun verslagenen de koningen der Midianieten, Evi en Rekem en Zur en Hur en Reba, vijf koningen der Midianieten; ook doodden zij met het zwaard Bíleam, den zoon van Beor. |